Hof Den Haag, 24-03-2021, nr. 2200002619
ECLI:NL:GHDHA:2021:570
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
24-03-2021
- Zaaknummer
2200002619
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:570, Uitspraak, Hof Den Haag, 24‑03‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:610
Uitspraak 24‑03‑2021
Inhoudsindicatie
WOB computervredebreuk (feit 1) + medeplegen van bekend maken van gegevens (feit 2): TS 120 u. / 60 d. v.h. Feit 1: het hof verwerpt het verweer dat de verdachte met (stilzwijgende) toestemming zou hebben ingelogd op de server, nu niet ter discussie staat dat het downloaden van bedrijfsgegevens om deze vervolgens in te kunnen (doen) brengen in een gerechtelijke procedure van een derde tegen dat bedrijf, op geen enkele wijze behoort tot de tussen het bedrijf en de verdachte overeengekomen werkzaamheden. Het staat ook vast dat het bedrijf geen opdracht daartoe aan de verdachte had gegeven en dat daartoe geen (impliciete) toestemming is verleend door het bedrijf. Op de momenten dat de verdachte inlogde op de server van het bedrijf, gebruikte hij dan ook naar het oordeel van het hof de hem ter beschikking staande inloggegevens voor een ander doel dan waarvoor deze hem ter beschikking waren gesteld, zodat deze op dat moment als valse sleutel kwalificeerden. Dat de verdachte in de tussentijd ook rechtmatig zou hebben gehandeld en ingelogd, maakt dit niet anders. Het hof verwerpt het beroep op (overmacht wegens) noodtoestand, nu het op verzoek bijstaan van een collega in een ontslagprocedure niet te gelden heeft als een zodanig zwaarwegend belang dat dit het overtreden van de strafwet zou rechtvaardigen. Feit 2: Het hof verwerpt het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het OM t.a.v. feit 2, nu het hof niet alleen uit de inhoud van de aangifte, maar ook uit de bij het indienen van de klacht gebruikte bewoordingen afleidt dat het ondubbelzinnig de bedoeling is geweest van de aangever om al bij zijn aangifte blijk te geven van zijn wens dat vervolging wordt ingesteld. Het hof verwerpt het verweer dat er geen nadeel kon ontstaan, omdat voldoende is gebleken dat de gegevens bedrijfsgevoelige informatie betrof en de gegevens in een gerechtelijke procedure zijn geopenbaard met als doel het bedrijf in een ongunstigere positie te stellen. Ook t.a.v. feit 2 verwerpt het hof het beroep op (overmacht wegens) noodtoestand. BP n-o: onevenredige belasting van het strafgeding.
PROMIS
Rolnummer: 22-000026-19
Parketnummer: 09-767321-17
Datum uitspraak: 24 maart 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 december 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres] (Portugal),
postbusadres: [postbusadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 november 2015 tot en met 3 juli 2017 te
's-Gravenhage en/of Gouda, in elk geval in Nederland, en/of in Portugal,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in (een deel van) de server van [BV], is binnengedrongen met behulp van een of meer valse sleutels en/of signalen en/of door het aannemen van een of meer valse hoedanigheden, namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een of meer inlogcode(s) en/of inlogna(a)m(en) tot die server en/of (vervolgens) door zich met een of meer inlogcode(s) en/of inlogna(a)m(en) toegang te verschaffen tot (delen van de) server van [BV] en/of
(vervolgens) gegevens die waren opgeslagen en/of verwerkt en/of overgedragen door middel van (delen van) die/dat geautomatiseerde werk(en) waarin hij en/of zijn mededader(s) zich wederrechtelijk bevond(en), voor zichzelf en/of (een) ander(en) heeft overgenomen en/of afgetapt en/of opgenomen, namelijk door (telkens) (vertrouwelijke) informatie (onder andere mail(s) en/of offertes en/of bestanden) van die server naar zichzelf en/of een ander te mailen en/of te exporteren;
2.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 november 2015 tot en met 3 juli 2017 te 's-Gravenhage en/of Gouda, in elk geval in Nederland, en/of in Portugal,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk gegevens die door misdrijf zijn verkregen uit een geautomatiseerd werk van [BV], zijnde een onderneming van handel, nijverheid of dienstverlening, en die betrekking hebben op deze onderneming, bekend heeft gemaakt of uit winstbejag heeft gebruikt, terwijl deze gegevens ten tijde van de bekendmaking of het gebruik niet algemeen bekend waren en daaruit enig nadeel kon ontstaan, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), deze door computervredebreuk, in elk geval door misdrijf, verkregen gegevens bekend gemaakt door deze in een gerechtelijke procedure in te brengen, in elk geval deze voor zichzelf en/of zijn mededader(s), uit winstbejag gebruikt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Namens de verdachte is ter terechtzitting de
niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, zijnde een klachtdelict (zie artikel 273 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)). De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de aangever de voor strafvervolging vereiste klacht te laat heeft ingediend, dus niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van drie maanden na kennisneming van de onder 2 tenlastegelegde feitelijkheden.
Volgens de verdediging nam de aangever op 20 juni 2017 kennis van het feit waarop de klacht ziet doordat hij van de advocaat van [medeverdachte] in de arbeidsrechtelijke procedure de beschikking kreeg over de stukken die afkomstig waren van de server [BV]. (hierna: [BV]). Volgens de verdediging had de klacht daarom voor 20 september 2017 ingediend moeten worden, terwijl deze pas op 13 oktober 2017 is ingediend.
Voorts kan volgens de verdediging het verzuim ook de
politie niet worden aangerekend.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat zij het oordeel van de rechtbank deelt ten aanzien van het tijdstip en de tijdigheid van het indienen van de klacht en van mening is dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aangever [aangever] heeft op 20 juli 2017 (mede namens [BV]) aangifte gedaan van de feitelijkheden die de verdachte onder het als feit 2 tenlastegelegde worden verweten. Dat is een klachtdelict. De aangever als daartoe klachtgerechtigde (in de zin van artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering) diende de klacht op grond van artikel 66 Sr te doen binnen drie maanden na de dag waarop hij kennis had genomen van genoemde feitelijkheden.
De klacht is op 13 oktober 2017 ingediend tijdens een aanvullend verhoor.
Betoogd is dat de klachttermijn daarom hoe dan ook is overschreden en dat zulks de vervolgingsbevoegdheid van het Openbaar Ministerie in deze zou moeten aantasten.
Het hof leidt niet alleen uit de inhoud van de aangifte, maar ook uit de bij het indienen van de klacht gebruikte bewoordingen af dat het ondubbelzinnig de bedoeling is geweest van de aangever om al bij zijn aangifte (gedaan precies een maand nadat hij volgens de verdediging kennis zou hebben genomen van dit feit) blijk te geven van zijn wens dat vervolging wordt ingesteld. Het hof is van oordeel dat de aangever met zijn mededeling “Ik heb begrepen dat dit (…) een apart strafbaar feit is, waarvan klachte gedaan moet worden. Dat doe ik dus ook hierbij. Ik wil dat ook die zaak vervolgd wordt.” tijdens het aanvullend verhoor op 13 oktober 2017 die omissie bij het doen van aangifte heeft wensen aan te vullen. Het hof is dan ook van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting moet worden vastgesteld dat het onmiskenbaar de bedoeling is geweest van de verdachte dat (ook) ten aanzien van dit feit een vervolging zou worden ingesteld (vgl. ECLI:NL:HR:2017:967).
Het hof is derhalve van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van het onder 2 tenlastegelegde.
Bewijsoverwegingen
Computervredebreuk (feit 1)
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte niet wederrechtelijk of onrechtmatig heeft ingelogd op de bedrijfsserver van [BV}. De verdachte beschikte nog steeds over de eerder aan hem door [BV} verstrekte inloggegevens, is nooit de toegang tot de server ontzegd en in de verweten pleegperiode verrichte hij rechtmatige werkzaamheden voor [BV}, dit alles met de (stilzwijgende) toestemming van directeur/eigenaar [aangever].
Bij dit alles is niet relevant of de e-mail die de verdachte op 8 mei 2016 aan [aangever]/[BV] heeft verstuurd nu wel of niet moet worden geduid als een eenzijdige opzegging van hun samenwerkingsverband.
Tot slot stelt de verdediging dat aan de verdachte een beroep op overmacht toekomt, en wel in de zin van noodtoestand; om die reden kan het bestanddeel “wederrechtelijkheid” niet worden vervuld.
De slotsom is dat de verdachte hoe dan ook van al het aan hem onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat bewezen verklaard kan worden dat de verdachte zich meermalen, deels in vereniging (door het delen van zijn inloggegevens met [medeverdachte] zodat deze zelf kon inloggen) deels alleen, opzettelijk en wederrechtelijk toegang heeft verschaft tot de server van [BV] en dat dit binnendringen heeft plaatsgevonden door middel van een valse sleutel. Hij heeft namelijk onbevoegd gebruik gemaakt van een inlogcode en inlognaam en zich daarmee de toegang verschaft tot de server van [BV] en vervolgens gegevens overgenomen door deze naar zichzelf te exporteren.
De advocaat-generaal concludeert voorts dat aan de verdachte geen beroep op noodtoestand toekomt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte is gedurende ongeveer vijftien jaar werkzaam geweest als boekhouder/financial controller voor het bedrijf [BV]. Omdat hij deze werkzaamheden verrichtte voor [BV], beschikte de verdachte over inloggegevens om toegang te kunnen krijgen tot de server van [BV].
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij meerdere malen met zijn eigen inloggegevens heeft ingelogd op de server van [BV]; dat hij daarbij – op verzoek van de heer [medeverdachte] (een ontslagen werknemer van [BV]) - meerdere keren bestanden heeft gedownload; dat het doel was dat [medeverdachte] deze gegevens zou gaan inbrengen in het hoger beroep van diens gerechtelijke ontslagprocedure.
Niet ter discussie staat dat het downloaden van bedrijfsgegevens om deze vervolgens in te kunnen (doen) brengen in een gerechtelijke procedure van een derde tegen [BV], op geen enkele wijze behoort tot de tussen [BV] en de verdachte overeengekomen werkzaamheden. Het staat ook vast dat [BV] geen opdracht daartoe aan de verdachte had gegeven.
Voorts staat vast dat door of namens [BV] daartoe geen toestemming is verleend. Van een impliciete toestemming is evenmin gebleken, dat zou in de gegeven situatie ongerijmd zijn omdat [BV] daarmee de aanmerkelijke kans zou creëren haar eigen positie in de ontslagprocedure te verzwakken. Het feit dat [BV] het account van de verdachte (nog) niet had geblokkeerd, maakt dat niet anders; de verdachte had die omstandigheid in redelijkheid niet kunnen uitleggen als zijnde enige vorm van toestemming om aldus te handelen. Integendeel, ieder redelijk denkend mens en daarmee ook de verdachte, had kunnen en moeten veronderstellen dat [BV] dergelijke toestemmening nimmer zou verlenen.
De verdachte heeft - tot slot - evenmin [BV] om die toestemming gevraagd, laat staan [BV] geïnformeerd omtrent zijn voornemen dit te gaan doen.
Dat maakt dat het hof van oordeel is dat op de momenten dat de verdachte inlogde op de server van [BV] hij de hem ter beschikking staande inloggegevens gebruikte voor een ander doel dan waarvoor deze hem ter beschikking waren gesteld, zodat deze op dat moment als valse sleutel kwalificeerden. Op die momenten was derhalve sprake van binnendringen in de zin van artikel 138ab, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het op deze wijze binnendringen maakt dat de wederrechtelijkheid ervan in beginsel een gegeven is.
Dat zou in deze zaak slechts anders kunnen zijn indien het beroep op noodtoestand zou slagen.
Noodtoestand?
De verdachte heeft buiten medeweten van [BV] meermalen ingelogd op haar bedrijfsnetwerk met als - overigens ook bereikt - doel het verzamelen van gegevens om hiermee [medeverdachte] te kunnen helpen bij zijn ontslagprocedure in hoger beroep.
Toegespitst op deze gedragingen, is het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand, als volgt nader toegelicht: de verdachte bevond zich tussen conflicterende belangen; hij voelde dat hij de maatschappelijke plicht had om de waarheid van de feiten in de ontslagprocedure van [medeverdachte] in te doen brengen; [medeverdachte] had hem hier om verzocht; de verdachte stelt dat [BV] de financiële positie van het bedrijf doelbewust en valselijk te negatief aan de kantonrechter had gepresenteerd om zo een zo laag mogelijke ontslagvergoeding te moeten betalen; dit moest in hoger beroep worden rechtgezet.
Het hof maakt hier uit op dat naast het gestelde belang om [medeverdachte] te hulp te schieten in een door de verdachte ervaren situatie van onrecht, het andere en daarmee conflicterende belang – logischerwijze - dan zou moeten zijn het niet onbevoegd mogen inloggen op een bedrijfsnetwerk om zodoende bedrijfsvertrouwelijke gegevens te bemachtigen om een derde daarmee te bevoorrechten (kortom: de plicht van iedere burger om zich aan de strafwet te houden).
Het hof stelt voorop dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden een beroep op noodtoestand kan worden gehonoreerd. De te nemen drempel is bijzonder hoog: “uitzonderlijke gevallen kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen -in het algemeen gesproken- dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren”. [HR 23 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5967]
Het hof is van oordeel dat toepassing van deze strenge maatstaf maakt dat het beroep op noodtoestand niet kan worden gehonoreerd.
Het op verzoek bijstaan van een collega in een ontslagprocedure heeft niet te gelden als een zodanig zwaarwegend belang dat dit het overtreden van de strafwet zou rechtvaardigen. Dat verdachte zich desalniettemin in een noodtoestand bevond is onvoldoende aannemelijk geworden. Niets stond hem in de weg om het verzoek van [medeverdachte] tot wetsovertreding af te wijzen of te negeren. Het gestelde rechtvaardigheidsgevoel is in deze niet voldoende dwingend, en wordt overigens ook vertroebeld met hetgeen de verdachte zelf bij de politie heeft verklaard: “voor mij geldt het motto: Het doel heiligt de middelen” en “eigen schuld dikke bult”.
Daar komt bij dat de omstandigheden die zouden hebben genoopt tot wetsovertreding al geruime tijd speelden. Gesteld noch gebleken is dat niet-strafbare alternatieven om het beoogd doel te bereiken voldoende zijn onderzocht en kennelijk volkomen ineffectief zouden zijn geweest. Van enige geestelijke “worsteling” leidende tot een kennelijk onvermijdelijke wetsovertreding is niet gebleken.
Met de verwerping van het beroep op (overmacht wegens) noodtoestand staat de wederrechtelijkheid van hetgeen de verdachte onder feit 1 wordt verweten vast; het gelijkluidend bestanddeel is hiermee vervuld.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk.
Nadere overwegingen feit 1
Het hof zal het begin van de pleegperiode bepalen op 11 oktober 2016. Dat is namelijk de datum van de uitspraak van de kantonrechter in de door [medeverdachte] aangespannen ontslagzaak tegen [BV]. De toegekende ontslagvergoeding vond [medeverdachte] onacceptabel, en met hem ook de verdachte. Naar eigen zeggen was dit de reden waarom hij is gaan inloggen op het bedrijfsnetwerk om bedrijfsvertrouwelijke gegevens te vergaren ten behoeve van [medeverdachte].
Het is overigens niet uit te sluiten dat de verdachte na het versturen van zijn e-mail d.d. 8 mei 2016 aan [BV], ook nog rechtmatige (boekhoudkundige) werkzaamheden heeft verricht die wel zouden kunnen behoren tot de reguliere en overeengekomen taken met [BV] en dat hij daartoe ook meermalen heeft ingelogd op de bedrijfsserver van [BV].
Dit alles kan de verdachte echter in deze strafzaak niet baten, omdat reeds is vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk. Uitsluitend de daartoe door het hof hierboven vastgestelde handelingen vormen de grondslag van de bewezenverklaring en de verdere onderdelen van dit arrest.
Eventuele andere handelingen verricht door de verdachte met betrekking tot de bedrijfsserver van [BV] zijn daarom in deze procedure niet van belang. Hetgeen de verdediging daarover heeft aangevoerd, mede ook als verweer, behoeft daarom geen nadere bespreking.
Bekend maken van gegevens (feit 2)
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de geopenbaarde gegevens zijn ingebracht in een arbeidsrechtelijke procedure waar de ter zake doende gegevens zijn besproken en dat er verder geen op nadeel gericht verspreiding heeft plaatsgevonden. Voort heeft de verdediging aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat de bekend gemaakte gegevens bedrijfsinformatie betrof, niet voldoende is om vast te stellen dat er enig nadeel kón ontstaan.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting geconcludeerd dat zij aansluiting zoekt bij hetgeen in eerste aanleg door de officier van justitie naar voren is gebracht en door de rechtbank in het vonnis is overwogen omtrent het ondervonden nadeel, en dat zij de visie van de verdediging dat de rechtbank uitgaat van een te ruime interpretatie van het nadeelsvereiste niet deelt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft reeds vastgesteld dat de verdachte middels het begaan van computervredebreuk bedrijfsvertrouwelijke gegevens heeft bemachtigd en deze vervolgens aan (de advocaat) van [medeverdachte] heeft verstrekt. De stukken zijn vervolgens, zoals ook beoogd door de verdachte en [medeverdachte], ingebracht - op 20 juni 2017 - in de ontslagprocedure tussen [medeverdachte] en [BV].
Het hof is van oordeel dat hieruit blijkt dat de verdachte deze gegevens heeft geopenbaard met het doel [medeverdachte] in een gunstigere positie te stellen ten opzichte van [BV]. Dientengevolge is het hof van oordeel dat [BV] door het bekend maken van deze gegevens noodzakelijkerwijs wordt of in ieder geval kon worden benadeeld.
Gelet op de verklaring die de aangever over de ingebrachte gegevens heeft gegeven, de namen van de bestanden en het feit dat zij op de beveiligde bedrijfsserver van [BV] stonden, is voldoende gebleken
dat het bedrijfsgevoelige informatie betrof. Uit die enkele omstandigheid volgt al dat er een nadeel kón ontstaan, door het bekend maken van die gegevens. Voor zover verweer is gevoerd omtrent specifiek al dan niet ingetreden ‘nadeel’ doet dat niet ter zake, omdat de wet voor bewezenverklaring slechts vereist dat nadeel kón ontstaan. Niet is vereist dat daadwerkelijk nadeel is ontstaan.
Het hof is derhalve van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Uit het strafdossier blijkt zonder meer dat de verdachte en [medeverdachte] intensief in deze hebben samengewerkt. Gewezen wordt kortheidshalve op hun eigen verklaringen en afschriften van onderlinge correspondentie. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat deze samenwerking maakt dat de verdachte als medepleger moet worden geduid. Hiertegen is overigens ook geen verweer gevoerd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 oktober 2016 30 november 2015 tot en met 20 juni 2017 3 juli 2017 te 's-Gravenhage en/of Gouda, in elk geval in Nederland, en/of in Portugal,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) een geautomatiseerde werken, namelijk in (een deel van) de server van [BV], is binnengedrongen met behulp van een of meer valse sleutels en/of signalen en/of door het aannemen van een of meer valse hoedanigheden, namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een of meer inlogcode(s) en/of een inlogna(a)m(en) tot die server en/of (vervolgens) door zich met een of meer inlogcode(s) en/of inlogna(a)m(en) toegang te verschaffen tot (delen van de) server van [BV]
en/of
(vervolgens) gegevens die waren opgeslagen en/of verwerkt en/of overgedragen door middel van (delen van) die/dat geautomatiseerde werk(en) waarin hij en/of zijn mededader(s) zich wederrechtelijk bevond(en), voor zichzelf en/of (een) ander(en) heeft overgenomen en/of afgetapt en/of opgenomen, namelijk door (telkens) (vertrouwelijke) informatie (onder andere mail(s) en/of offertes en/of bestanden) van die server naar zichzelf en/of een ander te mailen en/of te exporteren;
2. hij op 20 juni 2017 een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 november 2015 tot en met 3 juli 2017 te 's-Gravenhage en/of Gouda, in elk geval in Nederland, en/of in Portugal,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk gegevens die door misdrijf zijn verkregen uit een geautomatiseerd werk van [BV], zijnde een onderneming van handel, nijverheid of dienstverlening, en die betrekking hebben op deze onderneming, bekend heeft gemaakt of uit winstbejag heeft gebruikt, terwijl deze gegevens ten tijde van de bekendmaking of het gebruik niet algemeen bekend waren en daaruit enig nadeel kon ontstaan, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), deze door computervredebreuk, in elk geval door misdrijf, verkregen gegevens bekend gemaakt door deze in een gerechtelijke procedure in te brengen, in elk geval deze voor zichzelf en/of zijn mededader(s), uit winstbejag gebruikt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Overweging ten aanzien van feit 2:
Namens de verdachte is uitvoerig uiteen gezet waarom aan hem inzake feit 1 een geslaagd beroep op overmacht wegens noodtoestand zou moeten toekomen. Daarbij heeft de raadsman gesteld dat dit ook - kennelijk ook op alle onderdelen - dient te gelden voor feit 2 (zie pleitnota hoger beroep, par. 27). Aanvullende en eventueel wezenlijk andersluidende feiten en omstandigheden zijn hierbij voor feit 2 niet aangevoerd.
Het hof heeft het beroep op noodtoestand bij de motivering van de bewezenverklaring van feit 1 besproken en verworpen. Daarbij zijn ook essentiële elementen die zien op het verwijtbare van feit 2 aan de orde gekomen.
Beide feiten kunnen in de kern niet los van elkaar worden gezien, ze zijn als het ware vervlochten met elkaar. Hetgeen de verdachte onder feit 2 wordt verweten vormde immers zowel de aanleiding voor als het resultaat van de onder feit 1 bewezenverklaarde computervredebreuk.
Het hof verwerpt het beroep op overmacht wegens noodtoestand ten aanzien van feit 2. Ter motivering hiervan wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen het hof heeft overwogen ten aanzien van het beroep op noodtoestand bij feit 1.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
computervredebreuk, terwijl de dader vervolgens gegevens die zijn opgeslagen door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf of een ander overneemt, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van gegevens die door misdrijf zijn verkregen uit een geautomatiseerd werk van een onderneming van nijverheid en die betrekking hebben op deze onderneming, bekend maken, terwijl deze gegevens ten tijde van de bekendmaking niet algemeen bekend waren en daaruit enig nadeel kan ontstaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan computervredebreuk waarbij hij bestanden met bedrijfsinformatie van [BV] heeft overgenomen. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het bekend maken van deze informatie door deze informatie in te brengen in de gerechtelijke procedure tussen zijn voormalig collega [medeverdachte] en [BV]. Met zijn handelen heeft de verdachte
de integriteit van het beveiligde computersysteem aangetast. Voorts heeft hij het vertrouwen dat [BV] en de aangever in hun (voormalige) boekhouder mochten stellen, zeker gelet op hun jarenlange samenwerking, geschaad.
Dat de verdachte door zijn handelen mogelijk de [medeverdachte] in diens arbeidsgeschil met goede afloop heeft geholpen doet daaraan weinig af.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
18 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte lange tijd geleden onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Het hof zal dit niet in strafverzwarende zin meewegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.000,00 aan gestelde immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep
niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen , welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [BV]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 139.907,13 aan gestelde materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen , welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
Verklaart de benadeelde partij [aangever]
niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [BV]
Verklaart de benadeelde partij [BV]
niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen , welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk,
mr. F.W. van Lottum en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier mr. J.J. Mossink.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 maart 2021.
Mr. J.W. van den Hurk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.