HR, 07-06-2013, nr. 12/01565
ECLI:NL:HR:2013:CA2232
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-06-2013
- Zaaknummer
12/01565
- LJN
CA2232
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA2232, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑06‑2013; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑05‑2012
- Vindplaatsen
V-N 2013/29.11 met annotatie van Redactie
BNB 2013/183 met annotatie van E.B. PECHLER
NTFR 2014/238
NTFR 2013/1221 met annotatie van Mr. drs. R. Steenman
Uitspraak 07‑06‑2013
Inhoudsindicatie
KB-Lux. Meewerker. Boeten van 30% passend en geboden? Beperkte toets in cassatie.
Partij(en)
Nr. 12/01565
7 juni 2013
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatsecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 februari 2012, nr. BK-04/02527, betreffende aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1993 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging 50 percent kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Voorts zijn aan belanghebbende over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraken van de Inspecteur die betrekking hebben op de verhogingen en boeten, de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 1993 tot en met 1997 alsmede de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd, die navorderingsaanslagen vernietigd, de boeten verminderd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Belanghebbende heeft naar aanleiding van vragen van de Inspecteur verklaard houder te zijn van een rekening bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux) en heeft direct opening van zaken gegeven. Aan belanghebbende zijn vervolgens navorderingsaanslagen opgelegd met een verhoging van (na kwijtschelding) 50 percent onderscheidenlijk een boete van 50 percent van de nagevorderde belasting.
3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende uiting heeft gegeven aan het besef dat aan de inlichtingenplicht moet worden voldaan en dat daarmee sprake is van een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging de boeten te beperken tot 30 percent van de nagevorderde belasting. Boeten van 30 percent acht het Hof in dit geval passend, gelet op de aard van het vergrijp, en geboden, uit een oogpunt van normhandhaving. Daartegen richt zich het middel.
3.3.1.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een oordeel van de feitenrechter over de vraag welke hoogte van een boete gelet op de ernst van het beboetbare feit en de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval passend en geboden is, als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie slechts beperkt toetsbaar is. Verder moet worden vooropgesteld dat de rechter bij het geven van een dergelijk oordeel zelfstandig de strafmaat dient te bepalen en daarbij dus niet is gebonden aan beleidsregels van de belastingdienst, waarop in de toelichting op het middel een beroep wordt gedaan (vgl. HR 23 november 1988, nr. 24788, BNB 1989/29).
3.3.2.
's Hofs hiervoor onder 3.2 weergegeven oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 12/01614 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 944, derhalve € 472, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2013.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 466.
Beroepschrift 11‑05‑2012
Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 12/01565) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage van 3 februari 2012, nr. 04/02527, inzake [X] te [Z] betreffende de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1993 tot en met 2000.
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Naar aanleiding van uw brief van 4 april 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.
Als middel van cassatie draag ik voor:
Schending van het Nederlands recht, met name van artikel 18 (oud) en artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, doordat het Hof de boeten voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften over een lange periode, verder heeft verminderd dan de inspecteur reeds had gedaan, zulks ten onrechte dan wel op gronden die de beslissing niet kunnen dragen.
Het Hof oordeelt in r.o. 5.5.9. in afwijking van de hoven Amsterdam en 's‑Hertogenbosch dat bij het opzettelijk over een reeks van jaren verzwijgen van een aanzienlijk bedrag aan rente-inkomsten en vermogen een boete van 50% in overeenstemming is met het proportionaliteitsbeginsel. De andere hoven hebben in vergelijkbare gevallen steeds een boete in stand gehouden van 100%. De Hoge Raad heeft deze oordelen ook bevestigd (zie bijvoorbeeld HR 18 november 2011, nr. 11/00349, V-N 2011/66.1.2 (LJN: BU4605). Dat is ook steeds de werkwijze geweest binnen het rekeningenproject. Er is gelet op het gedurende langere tijd verzwijgen van aanzienlijke inkomens- en vermogensbestanddelen in combinatie met het bewust buiten het zicht van de fiscus houden van de buitenlandse tegoeden sprake van een ernstige en verhoudingsgewijs omvangrijke fraude en combinatie met listigheid (zie ook § 8, onderdeel 8, van het Besluit bestuurlijke boeten Belastingdienst).
Vervolgens wordt de boete gematigd indien de belastingplichtige na ontdekking openheid van zaken geeft. De boete wordt dan teruggebracht van 100% naar 50%. Daarmee is reeds in voldoende mate rekening gehouden met de door het Hof in r.o. 5.5.10. weergegeven overwegingen. Door zoals het Hof in die r.o. de boete nog verder te beperken tot 30% wordt het verschil tussen de weigeraars/ontkenners en de meewerkers onevenredig groot. De door het Hof toegepaste boete is nog lager dan de standaard opzetboete en maar iets hoger dan de standaardboete bij grove schuld. De door het Hof toegepaste boete komt overeen de thans in § 7 van het Besluit bestuurlijke boeten Belastingdienst voorgeschreven boete bij inkeer. Van iets wat lijkt op inkeer is hier zeker geen sprake. Naar mijn oordeel is de benadering van de overige hoven meer passend en geboden.
Het Hof had in mijn opvatting dienen uit te gaan van een vanwege meewerken verlaagde boete van 50%, die vervolgens vanwege overschrijding van de redelijke termijn met 20% tot 40% gematigd had mogen worden.
Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van het Hof niet in stand zal kunnen blijven.
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
namens deze,
DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST,
loco