Hof Leeuwarden, 21-09-2010, nr. 24-001598-09
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN7993
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
21-09-2010
- Magistraten
Mrs. P. Greve, W. Foppen, E. Pennink
- Zaaknummer
24-001598-09
- LJN
BN7993
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN7993, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 21‑09‑2010
Uitspraak 21‑09‑2010
Mrs. P. Greve, W. Foppen, E. Pennink
Partij(en)
Arrest van 21 september 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 19 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1948] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
‘hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2007 tot en met 27 mei 2008, in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk een landbouwtrekker (merk Mc. Cormick, type NT 200), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en welk(e) landbouwtrekker verdachte op grond van een lease-overeenkomst en aldus, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.’
Vrijspraak
Uit de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
De verdachte heeft op 18 juli 2007 met[slachtoffer] een leaseovereenkomst gesloten betreffende de in de tenlastelegging genoemde landbouwtrekker. Na enkele maanden bleef de verdachte in gebreke met de betaling van de maandelijkse leasetermijnen en bleek hij voor [slachtoffer] onbereikbaar.
Op 21 april 2008 is de leaseovereenkomst door [slachtoffer] beëindigd op grond waarvan de verdachte vanaf die datum gehouden was de trekker in te leveren. Dat laatste heeft de verdachte niet gedaan. Brieven van [slachtoffer] aan de verdachte bleven onbeantwoord, op zijn woonadres werd de verdachte niet aangetroffen. Op 14 mei 2008 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van verduistering.
De verdachte heeft van 20 april 2008 tot 20 mei 2009 een gevangenisstraf uitgezeten.
Op 27 mei 2008 is de (gedetineerde) verdachte naar aanleiding van de aangifte door de politie als verdachte verhoord. De verdachte heeft bij die gelegenheid geen verklaring willen afleggen.
Ten overstaan van de rechter-commissaris faillissementen heeft de verdachte op 19 februari 2009 verklaard dat hij de trekker in april 2008 op een door hem nader aangeduid terrein in Duitsland heeft gestald. Deze verklaring heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof herhaald. De trekker is op dat terrein (of elders) niet aangetroffen.
De raadsman heeft bestreden dat de verdachte de trekker in de ten laste gelegde periode wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. Dit verweer treft doel.
Het hof overweegt als volgt.
Wederrechtelijke toeëigening in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht is het, zonder daartoe gerechtigd te zijn, als heer en meester gaan beschikken over een goed dat aan een ander toebehoort.
Hiervan is geen sprake geweest in de periode van 18 juli 2007 tot en met 21 april 2008. Gedurende dit tijdvak was de verdachte immers uit hoofde van de leaseovereenkomst gerechtigd tot het gebruik van de trekker. Dat hij dat recht op zodanige wijze heeft uitgeoefend dat het gebruik als wederrechtelijk moet worden aangemerkt is gesteld noch gebleken.
Verdachtes recht tot gebruik van de trekker is met de beëindiging van de leaseovereenkomst op 21 april 2008 komen te vervallen. Vanaf dan is sprake van wederrechtelijkheid. Het is voorts evenwel de vraag of de verdachte kan worden verweten dat hij zich toen de trekker in de hiervoor bedoelde zin heeft toegeëigend. Met andere woorden: heeft de verdachte in de periode van 22 april 2008 tot en met 28 mei 2008 als heer en meester over de trekker beschikt?
Die vraag beantwoordt het hof ontkennend.
Van enige actieve beschikkingshandeling van de verdachte jegens de trekker gedurende die periode, middellijk of onmiddellijk, blijkt niet. Het enige verwijt dat de verdachte zou kunnen worden gemaakt is passiviteit — hij heeft geen moeite gedaan de trekker aan de rechtmatige eigenaar te retourneren. Dat levert evenwel geen toeëigening op (NJ 2007, 84). Zijn weigering op 27 mei 2008 om als verdachte een verklaring af te leggen maakt dat niet anders. De stelling dat de verdachte zich schuldig maakt aan verduistering van de trekker door, als verdachte daaromtrent gehoord, zich te beroepen op het hem toekomend zwijgrecht, is overigens ook onverenigbaar met de fundamentele beginselen van het strafprocesrecht en moet ook om die reden worden verworpen.
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Greve, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van mr. M. Koster als griffier, zijnde mr. E. Pennink en mr. M. Koster buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.