Hof 's-Hertogenbosch, 19-02-2015, nr. F 200 160 054, 01
ECLI:NL:GHSHE:2015:585
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-02-2015
- Zaaknummer
F 200 160 054_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:585, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑02‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Vindplaatsen
JPF 2015/76 met annotatie van mr. dr. J.H. de Graaf
PFR-Updates.nl 2015-0064
Uitspraak 19‑02‑2015
Inhoudsindicatie
ondertoezichtstelling 15 jarig kind verblijft bij biologische vader die hem niet erkend heeft en geen gezag over hem heeft. Vader komt in hoger beroep tegen uitgesproken ondertoezichtstelling. Hof verklaart vader ontvankelijk in zijn verzoek. Bijzondere omstandigheden. Kind al vanaf geboorte in gezinsverband met vader geleefd en sinds september 2013 zorgt vader alleen voor het kind. Moeder maakt geen gebruik van haar gezagspositie. Vader het instellen van hoger beroep ontzeggen, zou hem te zeer belemmeren in zijn uit 8 EVRM voortvloeiende recht op bescherming van zijn ‘family life’ en daarmee dus in strijd komen.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 19 februari 2015
Zaaknummer : F 200.160.054/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/282660 / JE RK 14/1298MZ01
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C.S. Lalesse,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
[de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de stichting), namens Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2014.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 november 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en dat het inleidende verzoek strekkende tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [zoon] alsnog wordt afgewezen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- -
de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];
- -
de moeder, bijgestaan door mr. S.A.J.C. Koopman;
- -
de stichting, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd mevrouw [gezinsvoogdes 1] en mevrouw [medewerker van de stichting].
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [zoon] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 augustus 2014;
- -
het ‘formulier bij kinderverhoor’ ingekomen ter griffie op 8 december 2014, met als bijlage een brief van de vader.
3. De beoordeling
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [zoon] (hierna te noemen: [zoon]), op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats].
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [zoon] uit.
[zoon] is niet erkend, maar niet in geschil is dat de vader de verwekker is van [zoon].
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de moeder in september 2013 is vertrokken uit de gezinswoning en dat [zoon] en de vader sindsdien gezamenlijk aldaar verblijven.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank [zoon] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, nu de rechtbank van oordeel is dat aan de wettelijke gronden is voldaan en de moeder ter zitting heeft verklaard dat zij instemt met de ondertoezichtstelling.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift voert hij, kort samengevat, aan dat de rechtbank ten onrechte een ondertoezichtstelling heeft uitgesproken en dat de beslissing onvoldoende is gemotiveerd. Dat is gebleken dat een omgangsregeling met een ouder niet op vrijwillige basis tot stand kan komen en dat een kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door het ontbreken van contact met een ouder, is geen toereikende motivering, aldus de vader.
De vader betwist verder dat er bij [zoon] sprake is (geweest) van grensoverschrijdend seksueel gedrag, althans dat dit gedrag niet van dermate ernstige aard is dat zulks een ondertoezichtstellingsmaatregel rechtvaardigt.
Voorts stelt de vader dat uit de beschikbare informatie niet blijkt van zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [zoon]; het is niet duidelijk waarop de raad zijn conclusie baseert. De bronnen van de raad zijn gedateerd. Ze stammen voornamelijk uit de periode van de in 2009 beëindigde ondertoezichtstelling.
Voor wat betreft het overgewicht van [zoon], stelt de vader dat de huisarts hiervan op de hoogte is, maar dat de huisarts hiervan geen zorgmelding heeft gemaakt. Evenmin heeft de huisarts geadviseerd om iets aan het overgewicht te doen.
De raad stelt dat de strijd tussen de ouders een ontwikkelingsbedreiging voor [zoon] oplevert. De vader voert tot slot aan dat er problemen zijn ontstaan omdat de moeder contact bleef zoeken met de vader en [zoon], terwijl zij duidelijk hebben aangegeven hieraan geen behoefte te hebben. De moeder veroorzaakt hiermee onrust en de vader heeft al regelmatig de hulp van de politie moeten inroepen.
Resumerend stelt de vader dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:254 BW en dat evenmin duidelijk is of een eventuele bedreiging niet in het vrijwillig kader kan worden afgewend.
3.4.
De stichting heeft ter zitting, kort samengevat, aangevoerd dat er sprake is van een zorgelijke situatie. Inmiddels is er een derde gezinsvoogd aangesteld, omdat de samenwerking tussen de vader met de eerder aangestelde gezinsvoogden niet of nauwelijks van de grond kwam. Ook de huidige gezinsvoogd heeft moeite met de opstelling van de vader. Ter zitting heeft zij verklaard dat het haar niet lukt om een afspraak te maken met de vader en dat hij tijdens het huisbezoek heeft geweigerd met haar te spreken. De gezinsvoogd heeft [zoon] bezocht op school en onder andere met hem de mogelijkheid van een omgangsmoment met zijn moeder besproken. [zoon] kon op deze vraag geen antwoord geven en raakte vervolgens volledig geblokkeerd.
De raad heeft de zorgen van stichting ter zitting volledig onderschreven. Volgens de raad zit [zoon] klem tussen zijn ouders en dient de moeder weer een plek te krijgen in zijn leven.
3.5.
De moeder heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij de ondertoezichtstelling ondersteunt. Ze hoopt dat het contact tussen haar en [zoon] kan worden hersteld met tussenkomst van de stichting. Volgens de moeder wil [zoon] van zijn beide ouders houden en ziet de vader niet in wat er met [zoon] aan de hand is.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.6.
Terzake de door het hof ambtshalve te beoordelen ontvankelijkheid van de vader in zijn verzoek in hoger beroep overweegt het hof als volgt.
Conform de recente jurisprudentie van de Hoge Raad (Vgl. HR 12 september 2014, nr. 14/01665, ECLI:NL:HR:2014:2665) komt aan de ouder die niet is belast met het gezag, niet de bevoegdheid toe om hoger beroep in te stellen van een beslissing tot ondertoezichtstelling.
Het hof is echter van oordeel dat, in de bijzondere omstandigheden van dit geval, de vader evenwel kan worden ontvangen in zijn verzoek. Het hof overweegt daartoe als volgt. In de onderhavige zaak is er sprake is van een situatie waarin [zoon] vanaf zijn geboorte in gezinsverband met zijn beide ouders heeft geleefd en hij sinds september 2013 alleen door zijn vader wordt opgevoed en verzorgd nadat de moeder elders is gaan wonen. Tot op heden heeft de moeder geen gebruik gemaakt van haar gezagspositie en heeft zij het aan de vader overgelaten om daar waar nodig beslissingen te nemen die voor [zoon] van belang zijn. Er is weliswaar geen sprake van erkenning en (gezamenlijk)gezag maar ter zitting is gebleken dat dit zijn oorzaak vindt in onwetendheid van de ouders en niet omdat er een belemmering lag. Uit het voorgaande volgt dat in casu de maatregel van ondertoezichtstelling de ouder zonder gezag zodanig raakt, dat ontzegging van de vader van de mogelijkheid van hoger beroep hem te zeer zou belemmeren in zijn uit artikel 8 voortvloeiende recht op bescherming van zijn “family life” en daarmee dus in strijd zou komen.
De vader is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
Inhoudelijk
3.7.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat hier sprake van is en voegt daar nog het volgende aan toe.
3.7.2.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat [zoon], ten gevolge van de aanhoudende strijd tussen de ouders , klem zit tussen hen. Het hof overweegt, met de raad en de stichting, dat er binnen de huidige situatie geen onbelast contact mogelijk is tussen [zoon] en zijn moeder. Sterker nog, er lijkt bij [zoon] – zoals tevens bleek gedurende het kinderverhoor – geen enkele opening te zijn om zijn moeder enigszins een plaats te geven in zijn leven. [zoon] heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij vaak verdrietig is en moet huilen, waarbij hij in het midden liet wat de oorzaak hiervan was. Verder heeft hij verklaard dat zijn moeder hem slecht heeft behandeld en dat hij daarom liever niet over haar wil praten. Het hof heeft vervolgens uit eigen waarneming geconstateerd dat [zoon], wanneer het hof doorvroeg naar zijn moeder, een ontwijkende houding aannam, zowel verbaal als non verbaal, hetgeen het hof zorgen baart. Een bijkomende zorg die het hof daarbij heeft is dat [zoon] een kwetsbaar kind is met een ernstige verstandelijke beperking, met wie zorgvuldig dient te worden omgegaan.
Het hof is van oordeel dat het feitelijk verdwijnen van de moeder uit zijn leven en de houding die [zoon] thans inneemt tegenover zijn moeder, met als gevolg vervreemding van de moeder, in de onderhavige situatie een ernstige ontwikkelingsbedreiging op sociaal-emotioneel gebied voor hem inhoudt. Hierbij overweegt het hof voorts dat de houding van de vader hierin zeer zorgelijk is. De vader wekt de indruk dat hij alles in het werk zal stellen om de moeder buiten het leven van [zoon] te houden. Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de vader bij herhaling aangeeft dat hij en [zoon] geen contact meer willen met de moeder en dat hij de moeder openlijk diskwalificeert en hierbij steun zoekt bij [zoon]. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader verklaard dat hij wenste de moeder nooit te hebben ontmoet en heeft hij in geëmotioneerde toestand de zittingszaal enige tijd verlaten om naar eigen zeggen ‘even bij [zoon] te gaan kijken’.
Hoewel het hof niet twijfelt aan de intenties van de vader, in zijn visie stelt de vader – juist door zich zo te gedragen – de belangen van [zoon] voorop, lijkt de vader geen besef te hebben van de gevolgen van het ontbreken van elk contact met de moeder en het negatieve beeld dat inmiddels ten aanzien van de moeder is ontstaan, voor de ontwikkeling van [zoon]. De raad is van mening dat er opvoedondersteuning binnen het gezin van de vader nodig is; de vader heeft echter voor [zoon] geen hulpvraag en heeft tot op heden geweigerd naar behoren mee te werken met de hulpverlening.
Het hof is van oordeel dat [zoon] meer nodig heeft dan de vader hem kan bieden en het hof acht de vader, gelet op het vorenstaande, onvoldoende in staat om de gesignaleerde ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
3.7.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Al het overige dat door de vader is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.J. van Laarhoven en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2015.