NJB 2015/1492
Europeesrechtelijk/unierechtelijk beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging; eindarrest na HvJ EU 3 juli 2014, Kamino en Datema, C-129/13 en C-130/13. Voor het oordeel dat het besluitvormingsproces van de douaneautoriteiten zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad, is voldoende te bewijzen dat wanneer de schending niet had plaatsgevonden degene tot wie de uitnodiging tot betaling is gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de uitnodiging tot betaling van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. Aan eventuele schending van het verdedigingsbeginsel te verbinden gevolgen; aan het ontbreken van een (voldoende) motivering in de uitnodiging tot betaling te verbinden gevolgen
HR 26-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1666
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26 juni 2015
- Magistraten
Mrs. Overgaauw, Van Vliet, Lourens, Punt, Van Kalmthout
- Zaaknummer
10/02774
- LJN
BR0666
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Hoger beroep
Fiscaal procesrecht / Beroepsfase
Douane (V)
Fiscaal bestuursrecht / Bezwaarfase
Bestuursprocesrecht / Administratief beroep
Bestuursprocesrecht / Algemeen
Staatsrecht / Rechtspraak
Bestuursprocesrecht / Beroep
Bestuursprocesrecht / Bezwaar
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2015:1666, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑06‑2015
ECLI:NL:HR:2013:BR0666, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑02‑2013
ECLI:NL:PHR:2013:BR0666, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑06‑2011
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑06‑2011
Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑06‑2011
- Wetingang
(Awb art. 6:22)
Essentie
Europeesrechtelijk/unierechtelijk beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging; eindarrest na HvJ EU 3 juli 2014, Kamino en Datema, C-129/13 en C-130/13. Voor het oordeel dat het besluitvormingsproces van de douaneautoriteiten zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad, is voldoende te bewijzen dat wanneer de schending niet had plaatsgevonden degene tot wie de uitnodiging tot betaling is gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de uitnodiging tot betaling van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. Aan eventuele ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.