Hof Den Haag, 16-06-2015, nr. 22-004657-14
ECLI:NL:GHDHA:2015:1591
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-06-2015
- Zaaknummer
22-004657-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:1591, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑06‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Het hof verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde (tanken zonder betalen) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Rolnummer: 22-004657-14
Parketnummer: 10-005642-14
Datum uitspraak: 16 juni 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te district [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1969,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van2 juni 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis.
Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, Vismale Tankstation Explotatie B.V., toegewezen tot een bedrag van € 80,01, onder niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 11 januari 2013 te Barendrecht opzettelijk 34,31 liter benzine, in elk geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan Ziedewij Tanken en Wassen BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke benzine verdachte bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan Middelweg 3, had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair:hij op of omstreeks 11 januari 2013 te Barendrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 34,31 liters benzine, in elke geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan Ziedewij Tanken en Wassen BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2:hij op of omstreeks 4 februari 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk 45,23 liter benzine, in elk geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan Vismale Tankstation Exploitatie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke benzine verdachte bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan Vlijmenseweg, had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair:hij op of omstreeks 4 februari 2013 te 's-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 45,23 liters, in elk geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan Vismale Tankstation Exploitatie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Motivering vrijspraak
Het hof is bij de beoordeling van de tenlastegelegde feiten uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
Met betrekking tot feit 1:
De verdachte heeft op 11 januari 2013 benzine getankt bij een zogenaamd zelfbedieningstankstation in Barendrecht.
De eigenaar van het tankstation heeft vervolgens op 14 januari 2013 aangifte gedaan van “tanken zonder betalen”.
De verdachte heeft erkend degene te zijn geweest die de benzine heeft getankt, maar stelt reeds ten tijde van zijn verhoor bij de politie te hebben verklaard dat hij in overleg met het personeel van het tankstation is weggereden. Hij zou hebben afgesproken om later te betalen en er zou een kopie van zijn rijbewijs zijn gemaakt. De verdachte is ook op latere momenten bij deze verklaring gebleven.
Het hof stelt vast dat geen nader onderzoek naar de (on)juistheid van verdachte’s stellingen omtrent de gemaakte betalingsafspraak is gedaan. Ook de aangifte geeft hieromtrent geen duidelijkheid, omdat “tanken zonder betalen” in deze context ook kan slaan op het niet nakomen van de gemaakte betalingsafspraak. Voorts weegt het hof mee dat in de onder 2. ten laste gelegde zaak in ieder geval duidelijk is dat toen tussen de verdachte en de betreffende tankstationmedewerker een afspraak tot latere betaling is gemaakt. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte in deze het voordeel van de twijfel toekomt, en zal er dan ook van uitgaan dat de verdachte ook in de onder 1. tenlastegelegde zaak na het tanken een afspraak tot latere betaling heeft gemaakt met de betreffende tankstationmedewerker. De omstandigheid dat de verdachte deze afspraak nimmer is nagekomen, doet daaraan - onder verwijzing naar onderstaande motivering ten aanzien van feit 2 - niet af.
Met betrekking tot feit 2:
De verdachte heeft ook op 4 februari 2013 bij een zelfbedieningstankstation benzine getankt, en wel bij een tankstation gevestigd te Den Bosch. Vervolgens is de verdachte naar de kassa van het betreffende tankstation gegaan, alwaar bleek dat de verdachte vanwege onvoldoende (pin)saldo het voor de getankte benzine verschuldigde bedrag niet kon voldoen. Daarop heeft de betreffende kassamedewerker een zogenaamde schuldbekentenis opgesteld. Deze schuldbekentenis, waarvan zich een kopie in het strafdossier bevindt, houdt onder meer in dat de verdachte het ter zake van de getankte benzine verschuldigde bedrag binnen 24 uur moet voldoen, alsook de clausule dat, indien dit niet gebeurt, de incassoprocedure wordt gestart. De verdachte heeft vervolgens deze schuldovereenkomst getekend, onder legitimering met een – op zijn eigen naam staand - rijbewijs.
De verdachte heeft daarna met zijn auto (met inbegrip van de getankte benzine) het tankstation weer verlaten. Het in de schuldovereenkomst vermelde bedrag heeft de verdachte vervolgens nimmer voldaan. De eigenaar van het tankstation heeft daarop op 20 februari 2013 aangifte gedaan van “”tanken zonder betalen”.
Voorgaande feitencomplexen zijn primair tenlastegelegd als verduistering van benzine en mitsdien toegesneden op art. 321 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "wederrechtelijk zich heeft toegeëigend" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan dezelfde - in de vervoeging "wederrechtelijk zich toe-eigent" - in dat artikel voorkomende uitdrukking. Van zodanig toe-eigenen is sprake, indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. HR 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8253).
Uit de hiervoor weergeven feiten en omstandigheden kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dan dat de tankstationmedewerkers er – in ruil voor de schuldbekentenis - mee instemden dat de verdachte de door hem getankte hoeveelheid benzine zou behouden. Naar zijn aard betekent dit voorts dat het ook voor de betreffende medewerkers duidelijk moet zijn geweest dat deze benzine ook vervolgens door de verdachte zou worden verbruikt. Hieruit kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dan dat de benzine op grond van een door de verdachte met de betreffende tankstationmedewerkers (welke handelden voor de aangevers) gesloten overeenkomst aan hem geleverd is en dat hij gerechtigd was daarover als heer en meester te beschikken.
De enkele omstandigheid dat de verdachte vervolgens heeft nagelaten de schuldbekentenis na te komen en de door hem verschuldigde koopsom te betalen, levert geen grond op om af te wijken van de uit het burgerlijk recht voortvloeiende regel dat de desbetreffende benzine na levering daarvan tot het vermogen van de verdachte is gaan behoren (vgl. Hoge Raad 16 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5138).
Nu aldus niet bewezen kan worden verklaart dat de verdachte zich in het onderhavige geval de betreffende benzine wederrechtelijk heeft toegeëigend dient de verdachte van de hem tenlastegelegde feiten te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de aan de verdachte subsidiair tenlastegelegde diefstal van benzine dient naar het oordeel van het hof eveneens vrijspraak te volgen. Het is immers algemeen gebruik dat men bij een dergelijk zelfbedieningtankstation eerst tankt en zich daarna ter betaling naar de kassa begeeft. Het tanken op zichzelf impliceert derhalve nog niet een wederrechtelijke toe-eigenings- of wegnemingshandeling. Nu voorts de verdachte zich na het tanken naar de kassa heeft begeven, en na het tanken met goedvinden van (de vertegenwoordiger van) aangever met betrekking tot de getankte benzine een schuldbekentenis heeft ondertekend, kan evenmin worden gezegd dat de verdachte zich deze benzine op het moment van vertrek uit het tankstation (of op enig moment daarna) heeft weggenomen met het oogmerk zich deze benzine wederrechtelijk toe te eigenen.(vgl. Gerechtshof Leeuwarden, 25 november 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BU3877).
Ten overvloede merkt het hof op dat het hof het niet ondenkbaar acht dat de gedragingen van de verdachte (in onderlinge samenhang bezien) wel als het in het artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde misdrijf van flessentrekkerij zouden kunnen worden gekwalificeerd. Nu echter de feiten niet als zodanig ten laste zijn gelegd, staat die vraag niet ter beoordeling door het hof.
Vordering tot schadevergoeding Vismale Tankstation Exploitatie BV
In het onderhavige strafproces heeft Vismale Tankstation Exploitatie BV zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 231,01.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 231,01.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 80,01, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1. primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij Vismale Tankstation Exploitatie BV niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. Chr.A. Baardman en mr. A. Kuijer, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 juni 2015.