Einde inhoudsopgave
Besluit 2003/170/JBZ betreffende het gezamenlijk gebruik van verbindingsofficieren die gedetacheerd zijn door de rechtshandhavende autoriteiten van de lidstaten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 25-08-2006
- Redactionele toelichting
Deze wijziging is van toepassing op Gibraltar.
- Bronpublicatie:
24-07-2006, PbEU 2006, L 219 (uitgifte: 01-01-2006, regelingnummer: 2006/560/JBZ)
- Inwerkingtreding
25-08-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-07-2006, PbEU 2006, L 219 (uitgifte: 01-01-2006, regelingnummer: 2006/560/JBZ)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Besluit van de Raad van 27 februari 2003 betreffende het gezamenlijk gebruik van verbindingsofficieren die gedetacheerd zijn door de rechtshandhavende autoriteiten van de lidstaten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 30, lid 1, onder a), b) en c), artikel 30, lid 2, onder c), en artikel 34, lid 2, onder c),
Gezien het initiatief van het Koninkrijk Denemarken (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Tijdens zijn zitting van 3 december 1998 heeft de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken het Actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd (3), aangenomen. In maatregel 48 daarvan staat dat binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag maatregelen moeten worden genomen ter bevordering van samenwerking en gezamenlijke initiatieven inzake opleiding, de uitwisseling van verbindingsfunctionarissen, detachering, het gebruik van apparatuur en forensisch onderzoek.
- (2)
De Europese Raad van Wenen van 11 en 12 december 1998 heeft in zijn conclusie 83 het Actieplan van de Raad en de Commissie bekrachtigd voor de optimale uitvoering van de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam betreffende een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, bekrachtigd en in zijn conclusie 89 aangedrongen op een versterking van het optreden tegen de georganiseerde criminaliteit in het licht van de nieuwe mogelijkheden die door het Verdrag zijn ontstaan.
- (3)
De Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft de Raad en de Commissie verzocht om in nauwe samenwerking met het Europees Parlement, de volledige en onmiddellijke uitvoering van het Verdrag van Amsterdam te bevorderen op basis van het door de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 december 1998 aangenomen en door de Europese Raad van Wenen van 11 en 12 december 1998 bekrachtigde actieplan, en de politieke beleidslijnen en concrete doelstellingen ter versterking van de politiële samenwerking in het perspectief van de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit, die in Tampere zijn overeengekomen.
- (4)
De Europese Raad van Helsinki van 10 en 11 december 1999 heeft de Europese Unie verzocht om zich er op internationaal niveau voor te beijveren de samenwerking met derde landen op het gebied van terugdringing van vraag en aanbod en op het gebied van justitie en binnenlandse zaken te intensiveren. De Europese Raad wees er in die context tevens op dat gecombineerde inspanningen van alle terzake bevoegde autoriteiten daartoe noodzakelijk zullen zijn en dat voor Europol in dezen een bijzondere rol is weggelegd.
- (5)
De Europese Raad van Laken van 14 en 15 december 2001 heeft in zijn conclusie 37 het belang van de in Tampere vastgestelde beleidslijnen en doelstellingen bevestigd en daarbij tevens opgemerkt dat er nieuwe impulsen en richtsnoeren nodig zijn om de achterstand op sommige gebieden in te halen.
- (6)
De Raad heeft op 14 oktober 1996 Gemeenschappelijk Optreden 96/602/JBZ houdende een gemeenschappelijk beleidskader voor de initiatieven van de lidstaten betreffende verbindingsofficieren (4) aangenomen.
- (7)
Gezien de ervaringen die zijn opgedaan bij de uitvoering van het gemeenschappelijk optreden en gelet op de in het Verdrag van Amsterdam opgenomen bepalingen inzake de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, is het noodzakelijk de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de taakomschrijving en de detachering van verbindingsofficieren in derde landen en bij internationale organisaties te versterken en verder te ontwikkelen.
- (8)
Europol zal samenwerkingsbetrekkingen met derde landen en internationale organisaties aangaan en deze onderhouden, voorzover dat dienstig is voor de uitvoering van de in de Europolovereenkomst(5) vastgestelde taken.
- (9)
Met een groot aantal derde landen en internationale organisaties zijn of zullen door Europol samenwerkingsbetrekkingen worden aangegaan en worden onderhouden.
- (10)
Het is noodzakelijk Europol de nodige steun en mogelijkheden te geven om daadwerkelijk een spilfunctie te vervullen binnen de Europese politiële samenwerking. De Europese Raad heeft benadrukt dat Europol een centrale rol speelt bij de samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de opsporing van grensoverschrijdende criminaliteit, vanwege de steun die Europol verleent bij de preventie, de analyse en de opsporing van criminaliteit op het niveau van de Europese Unie.
- (11)
Het is noodzakelijk Europol de mogelijkheid te geven om, tot op zekere hoogte, gebruik te maken van de verbindingsofficieren van de lidstaten in derde landen, teneinde op die manier de operationele steunfunctie van Europol ten behoeve van de nationale politiediensten te versterken.
- (12)
De lidstaten erkennen dat er al uitgebreid wordt samengewerkt tussen de verbindingsofficieren die door de lidstaten, met het oog op hun nationale behoeften, in derde landen of bij externe organisaties zijn gedetacheerd. Niettemin dient de samenwerking tussen de verbindingsofficieren van de lidstaten in derde landen en bij internationale organisaties op bepaalde punten te worden versterkt, teneinde de middelen van de lidstaten optimaal te benutten.
- (13)
De samenwerking tussen de lidstaten dient op dit gebied te worden versterkt om de uitwisseling van gegevens met het oog op de bestrijding van zware grensoverschrijdende criminaliteit te vergemakkelijken.
- (14)
De lidstaten hechten bijzonder veel belang aan samenwerking bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, omdat zij van oordeel zijn dat intensievere samenwerking op het gebied van gegevensuitwisseling de nationale autoriteiten beter in staat zal stellen de criminaliteit op doeltreffende wijze te bestrijden. De lidstaten zijn in dit verband van mening dat voor Europol een centrale rol is weggelegd.
- (15)
Dit besluit beoogt een regeling vast te stellen voor aangelegenheden die te maken hebben met de bestrijding van zware grensoverschrijdende criminaliteit.
- (16)
De bepalingen inzake gezamenlijk gebruik van verbindingsofficieren als vervat in de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, van de Bondsrepubliek Duitsland en van de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan hun gemeenschappelijke grenzen (6) (hierna ‘de overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord’ genoemd), dienen verder te worden ontwikkeld om de samenwerking tussen de lidstaten bij de bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit te versterken.
- (17)
Wat IJsland en Noorwegen betreft, is dit besluit, met uitzondering van artikel 8, te beschouwen als een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de door de Raad van de Europese Unie met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7), vallend onder het gebied bedoeld in artikel 1, letter H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (8) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.
- (18)
Het Verenigd Koninkrijk neemt aan dit besluit deel in overeenstemming met artikel 5 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, en artikel 8, lid 2, van Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele bepalingen van het Schengenacquis (9).
- (19)
Ierland neemt aan dit besluit deel in overeenstemming met artikel 5 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (10).
- (20)
Gemeenschappelijk Optreden 96/602/JBZ en het bepaalde in artikel 47, lid 4, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, dienen derhalve te worden ingetrokken,
BESLUIT:
Voetnoten
PB C 176 van 24.7.2002, blz. 8.
Advies van het Europees Parlement van 20 november 2002 (nog niet verschenen in het Publicatieblad.
PB C 19 van 23.1.1999, blz. 1.
PB L 268 van 19.10.1996, blz. 2.
PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2.
PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.
PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.
PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.
PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.
PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.