Rb. 's-Gravenhage, 09-02-2011, nr. 360601 / HA ZA 10-781
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP4424
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
09-02-2011
- Zaaknummer
360601 / HA ZA 10-781
- LJN
BP4424
- Roepnaam
Luz da Floresta
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP4424, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 09‑02‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
JRV 2011/329
Uitspraak 09‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Gevorderde buitentoepassing verklaring van artikel 2 van de Opiumwet wegens strijd met geloofsbelijdenis afgewezen.
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 360601 / HA ZA 10-781
Vonnis van 9 februari 2011
in de zaak van
1. LUZ DA FLORESTA,
2. [A],
3. [B],
gevestigd dan wel wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat: mr. drs. T. van Kooten,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat: mr. W.B. Gaasbeek.
Partijen worden hierna LDF c.s. (meervoud) en de Staat genoemd en eisers ook afzonderlijk LDF, [eiseres sub 2] en [eiser sub 3].
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 februari 2010 tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele conclusie van antwoord, met producties;
- het vonnis in incident van 23 juni 2010, waarbij tevens een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 november 2010, met de daarin genoemde stukken.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.LDF is opgericht bij notariële akte van 8 juli 1996. Deze akte vermeldt - althans voor zover relevant - het volgende:
'De comparanten verklaarden bij deze een kerkgenootschap op te richten en voor dit
kerkgenootschap vast te stellen de volgende
S T A T U T E N
(...)
Doel en grondslag
Artikel 2
1.Het kerkgenootschap heeft ten doel:
a. het beoefenen van en de bezinning op de Leer van de Heilige Daime;
b. het bevorderen van de interesse en de studie van de Leer van de Heilige Daime;
c. het uitbreiden van de Leer van de Heilige Daime in het bijzonder in de vorm waarin deze in Brazilië is ontstaan;
d. het komen tot een vruchtbare integratie van vorenomschreven religieuze levensbeschouwing in Nederland.
2.Het kerkgenootschap beoogt op geen enkele wijze het maken van winst.
(...)
4.Het kerkgenootschap is gelieerd met het Centro Eclético da Fluente Luz Universal Raimundo Irineu Serra - CEFLURIS, welk Eclectische Centrum gevestigd is in (...) de staat Amazonas, Brazilië (...).CEFLURIS is een instelling van filosofisch, religieuze, mystieke, godsvruchtige en spirituele aard en doet studie en onderzoek naar spiritualistische filosofieën en esoterische praktijken van de Leer van de Heilige Daime. Zij is gebaseerd op de openbaring van de Maagd van de Onbevlekte Ontvangenis aan de Stichter van de Leer (...).
5.Het in lid 1 van dit artikel omschreven doel van het kerkgenootschap is gebaseerd op die van de CEFLURIS en kan nader omschreven worden als volgt:
a. het onderzoeken, bestuderen en in praktijk brengen van de Leer van de Heilige Daime en het door middel van zijn werken en rituelen in de mens opwekken van zijn goddelijke vonk met het oog op zijn integratie met de Goddelijkheid;
b. het ontwikkelen van praktische, theoretische en ritualistische activiteiten die het menselijk schepsel de identificatie mogelijk maken met de scheppende energieën waar mee hij verwant is, en het door middel van zelfkennis, zelfanalyse en religieuze zelfdiscipline bereiken van goddelijke volheid door de harmonie van het 'lagere ik' en het 'Hogere Ik', dat God is;
6.Het kerkgenootschap tracht haar doel onder meer te bereiken door:
a. het oprichten van Kerken, centra, scholen, samenlevingsverbanden en studiegroepen;
b. het organiseren van bijeenkomsten, cursussen en studiereizen;
c. het beschikbaar stellen van boeken, tijdschriften en gebedenbundels;
d. het aantrekken van leerkrachten die bevoegd zijn de met de Leer van de Heilige Daime verwante onderwerpen te onderrichten, zoals zang, muziek en dansinstructies alsmede voor het verdiepen van de sociale en culturele dimensies van de Leer van de Heilige Daime;
(...)
Bestuur; samenstelling, benoeming en ontslag
Artikel 4
(...).
Bestuur; taak en bevoegdheden
Artikel 5
(...).
Bestuur; vertegenwoordiging
Artikel 6
(...).
Bestuur; werkwijze
Artikel 7
(...).
Leden en Verdienstenlijken
Artikel 10
(...).'
2.2.Een essentieel onderdeel van de godsdienstuitoefening van LDF is het vieren van het sacrament van de Heilige Daime in erediensten. In de statuten wordt hiernaar verwezen in artikel 2 lid 5, zijnde werken en rituelen. Dit sacrament behelst het drinken van een in het Amazonegebied speciaal hiervoor volgens bepaalde riten en religieuze productiewijze bereide vloeibare substantie (Ayahuasca), genaamd Santo Daime.
2.3.Op 2 maart 1999 zijn door de Regiopolitie Groningen bij [eiseres sub 2] onder meer tien jerrycans Santo Daime in beslaggenomen. Van de Santo Daime zijn monsters genomen die door het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk (thans het NFI) zijn onderzocht. Het proces-verbaal monsterneming van 16 juni 1999 meldt - althans voor zover relevant -:
'UITSLAG ANALYSE
Ik (...) ontving (...) van het Gerechtelijk laboratorium te Rijswijk, een deskundigenrapport (...) waarin werd vermeld;
"dat de waterige oplossing DMT bevatte, welke stof is vermeld op lijst I sub C, behorende bij de Opiumwet.'
2.4.[eiser sub 3] en [eiseres sub 2] zijn in eerste aanleg door de rechtbank veroordeeld voor het in bezit hebben van Santo Daime. [eiseres sub 2] heeft daarop hoger beroep ingesteld. Bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 augustus 2005 is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van [eiseres sub 2] omdat het tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep en de berechting in appèl te lang is geweest en is het vonnis in eerste aanleg vernietigd.
2.5.Daarnaast heeft [eiseres sub 2] bij de Officier van Justitie te Alkmaar geklaagd over het voortduren van het beslag en verzocht om teruggave van de jerrycans Santo Daime. Dit verzoek is afgewezen en de Santo Daime is in opslag bewaard gebleven. Vervolgens heeft [eiseres sub 2] zich bij het Gerechtshof Amsterdam locatie Leeuwarden beklaagd over het uitblijven van een last tot teruggave van de in beslaggenomen Santo Daime. Het Gerechtshof heeft beslist dat het beslag kan voortduren daar het bezit van DMT in strijd is met artikel 2 Opiumwet (lijst I sub C). Daarop is namens [eiseres sub 2] cassatieberoep ingesteld, welke beroep door de Hoge Raad is verworpen. De Hoge Raad overweegt in zijn beschikking van 9 januari 2007 als volgt:
'3.4.2. Het Hof heeft vastgesteld dat de onder de klaagster inbeslaggenomen met ayahuasca vergelijkbare vloeistof DMT bevatte. DMT staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I. Uit doel en stelsel van de Opiumwet (...) volgt dat op deze lijst middelen staan vermeld die, onder meer ter uitvoering van internationale verdragsverplichtingen, zijn aangemerkt als middelen waarvan is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. Op grond van art. 2 van de Opiumwet is het onder meer verboden om middelen die zijn vermeld op lijst I aanwezig te hebben. Dit algemeen verbod strekt derhalve mede ter bescherming van de volksgezondheid.
Het oordeel van het Hof dat het bij de Opiumwet voorzien verbod op het bezit van de onderhavige ayahuasca strekt ter bescherming van de volksgezondheid is dus juist. De daaraan door het Hof verbonden gevolgtrekking dat dit verbod kan worden aangemerkt als een beperking op de aan de klaagster toekomende vrijheid van godsdienst die in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de gezondheid als bedoeld in art. 9, tweede lid, EVRM, geeft niet blijkt van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Daaraan kan niet afdoen dat, zoals het middel stelt, het concrete gebruik dat klaagster van dit middel maakt niet of nauwelijks gevaar voor de (volks)gezondheid oplevert, en evenmin dat het Hof aan het in het middel bedoelde rapport niet een juiste of begrijpelijke betekenis zou hebben gegeven. Die omstandigheden kunnen immers niet ertoe leiden dat het verbod van art. 2 Opiumwet buiten toepassing moet worden gelaten of niet als een noodzakelijke beperking in de zin van art. 9 EVRM kan gelden, zoals het middel kennelijk beoogt te betogen.'
2.6.Namens LDF en [eiseres sub 2] is vervolgens een verzoekschrift als bedoeld in artikel 34 EVRM ingediend, dat thans in behandeling is bij het EHRM. Het verzoekschrift vermeldt - voor zover relevant - het volgende:
'Klacht
9.De klacht van mevrouw [eiseres sub 2] en Luz da Floresta heeft betrekking op het volgende. Mevrouw [eiseres sub 2] en Luz da Floresta zijn van mening dat de Staat der Nederlanden het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM) heeft geschonden door ten eerste een onjuiste uitleg te geven aan artikel 9 EVRM, in het bijzonder de reikwijdte van het recht op vrijheid van godsdienst van [eiseres sub 2] en Luz da Floresta alsmede de reikwijdte van het recht van de Staat der Nederlanden dit vrijheidsrecht in te perken op grond van artikel 9 lid 2 EVRM. (...).'
2.7.De raadsman van LDF c.s. heeft ten slotte het College van Procureurs-Generaal verzocht te besluiten dat (de leden van) LDF in de (nabije) toekomst niet worden vervolgd voor het gebruik van Santo Daime tijdens hun erediensten, eventueel onder nader te stellen voorwaarden. Dit verzoek is afgewezen.
3.Het geschil
3.1.LDF c.s. vorderen na wijziging van eis- verkort weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat LDF een kerkgenootschap is in de zin van artikel 2:2 BW;
2. voor recht verklaart dat artikel 2 Opiumwet ten aanzien van (de leden van) LDF buiten toepassing blijft voor het bezitten/op voorraad hebben en gebruiken tijdens erediensten van Santo Daime;
3. de Staat verbiedt (de leden van) LDF te vervolgen voor het bezitten/op voorraad hebben en gebruiken tijdens erediensten van Santo Daime en bepaalt dat dit verbod van kracht blijft zolang de Staat zijn beleid niet in overeenstemming heeft gebracht met het onder artikel 9 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van godsdienst;
4. de Staat veroordeelt in de proceskosten.
3.2.Ter onderbouwing van de vordering onder 1 stellen LDF c.s. dat de notariële akte waarbij LDF is opgericht naar huidig recht geen juridische zekerheid biedt omtrent haar rechtspersoonlijkheid en rechtsvorm. Bedoelde zekerheid kan, aldus LDF c.s., worden verstrekt door de gevorderde verklaring voor recht waarbij zij dan ook recht en belang hebben, in het bijzonder ook omdat dan buiten twijfel staat dat LDF aanspraak kan maken op de vrijheid van organisatie en structuur, met name de voorrang die het kerkelijke statuut heeft boven niet-fundamentele normen van Nederlands recht.
Aan de vorderingen onder 2 en 3 leggen LDF c.s. ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hen handelt door te weigeren hun te vrijwaren van vervolging vanwege hun godsdienstige praxis en hen niet als religieuze minderheid te beschermen. Volgens LDF c.s. maakt de Staat aldus misbruik van zijn wettelijke bevoegdheden en een voor de samenleving niet noodzakelijke inbreuk op het recht op godsdienstvrijheid als gecodificeerd in de artikelen 2:2 BW en 9 EVRM. Deze artikelen impliceren immers het recht om conform de regels van hun eigen geloofsleer Santo Daime, als noodzakelijk en essentieel onderdeel daarvan, tijdens hun erediensten sacramenteel te gebruiken en staan daarmee aan toepassing dan wel vervolging op grond van artikel 2 Opiumwet in de weg, aldus LDF c.s.
3.3.De Staat voert gemotiveerd verweer.
3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
ontvankelijkheid LDF
4.1. De Staat voert aan dat LDF niet-ontvankelijk is bij gebreke van rechtspersoonlijkheid. De Staat betoogt hiertoe dat LDF niet voldoet aan de voorwaarden gesteld aan een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 BW en dat evenmin sprake is van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:3 BW. LDF stelt op haar beurt dat zij wel degelijk een kerkgenootschap is en daarmee rechtspersoonlijkheid en aldus de bevoegdheid tot procederen bezit. De rechtbank overweegt ten aanzien van het gevoerde ontvankelijkheidsverweer als volgt.
4.2.Ter beoordeling ligt voor de vraag of LDF een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 BW is. De wetgever heeft geen definitie van het begrip kerkgenootschap gegeven, maar volstaan met een verwijzing naar het arrest HR 23 juli 1946, NJ 1947/1. Daarin is overwogen dat een kerkgenootschap zich de gemeenschappelijke godsverering van de leden op de grondslag van gemeenschappelijke godsdienstige opvattingen ten doel stelt. Daarnaast moet volgens vaste jurisprudentie (HR 31 oktober 1986, NJ 1987,173) sprake zijn van een (voor de leden) gestructureerde organisatie. Of van vorenbedoelde omstandigheden sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de kerkelijke criteria die voortvloeien uit de statuten van LDF en de in dat kader door LDF afgelegde verklaringen. Tegen de achtergrond van dit toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat LDF als zelfstandig kerkgenootschap moet worden beschouwd en hieraan rechtspersoonlijkheid ontleent. De rechtbank betrekt bij haar oordeel het volgende.
4.3.Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiseres sub 2] verklaard dat LDF op iedere 15e en 30ste dag van de kalendermaand erediensten (werken) organiseert die gepaard gaan met zang, dans en gebed en het nemen van de sacramenten Santo Daime en Santa Maria. Daarnaast zijn er (ondermeer) bijeenkomsten met Kerstmis, Pasen en Allerzielen en worden er concentratiemomenten gehouden. De leden van LDF geloven in Jezus Christus, de maagd Maria en alle andere heiligen en stellen zich open voor spirituele lering, aldus [eiseres sub 2]. Hieruit alsook uit de in de statuten weergegeven doelomschrijving (zie onderdeel 2.1. met name artikel 2 lid 1 en 6) blijkt dat binnen de LDF sprake is van nagenoeg uitsluitend activiteiten met een religieus karakter die ten doel hebben het onderzoeken, bestuderen en in praktijk brengen van de Leer van de Heilige Daime en het in de mens opwekken van zijn goddelijke vonk met het oog op zijn integratie met de Goddelijkheid (zie onderdeel 2.1. artikel 2 lid 5 onder a). Gezien hun aard en doel zijn de activiteiten te kwalificeren als een gemeenschappelijke religieuze overtuiging of bezinning met Santa Daime als een van de voornaamste onderdelen daarvan. De daaraan ten grondslag liggende Leer van de Heilige Daime kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een geloofsovertuiging. De rechtbank acht hierbij relevant dat de Leer volgens de statuten een van oorsprong traditionele uit Brazilië en - zoals niet door de Staat betwist - door haar overheid erkende godsdienstige stroming is.
De rechtbank kan de Staat niet volgen in zijn betoog dat wat betreft de organisatie van enige gestructureerdheid geen althans onvoldoende sprake is. Uit de artikelen 3 tot en met 9 (t.a.v. het bestuur) en artikel 10 (t.a.v. de leden) van de statuten waarin de gehele organisatiestructuur van LDF is uiteengezet, blijkt immers het tegendeel.
De door de Staat gestelde niet-inschrijving in het handelsregister doet hieraan niet af nu dit geen eis voor rechtspersoonlijkheid betreft. Dit geldt eveneens voor het vermeende niet zijn van een zelfstandig onderdeel van Cefluris.
4.4.Het vorenstaande betekent dat - gelijk LDF stelt - zij een kerkgenootschap is in de zin van artikel 2:2 BW, aldus bevoegd is in rechte op te treden en in haar vordering kan worden ontvangen. De gevorderde verklaring voor recht zal echter worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat LDF bij die verklaring een reëel belang heeft. Voorop staat dat voor het belang bij de verkrijging van een verklaring voor recht noodzakelijk is dat LDF daarbij baat heeft en de Staat erdoor gebonden wordt. LDF stelt dat haar belang bij de gevorderde verklaring ligt in de verkrijging van juridische zekerheid. Dit betreft evenwel een onvoldoende concreet belang in die zin dat er voldoende dreiging is dat de Staat LDF als kerkgenootschap niet zal respecteren. Daarmee komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen als vermeld onder 3.1.2 en 3.1.3.
Vordering onder 3.1.2:. buiten toepassing verklaring van artikel 2 Opiumwet en
vordering onder 3.1.3.: verbod tot vervolging
4.5.LDF c.s. stellen zich op het standpunt dat de in de artikelen 2:2 BW en 9 EVRM gecodificeerde rechten ertoe leiden dat het op artikel 2 Opiumwet gegronde verbod op het op voorraad hebben en gebruiken van Santo Daime niet voor haar zou gelden. De Staat heeft dit gemotiveerd betwist. Ter beoordeling ligt derhalve voor de vraag hoe artikel 2:2 BW respectievelijk artikel 9 EVRM zich verhoudt tot artikel 2 Opiumwet.
artikel 2:2 BW vs. artikel 2 Opiumwet
4.6.Volgens LDF c.s. moet de in de Opiumwet neergelegde verbodsnorm wijken voor het recht van LDF c.s. om hun godsdienst uit te oefenen overeenkomstig de eigen statuten, zoals gecodificeerd in artikel 2:2 BW. De rechtbank is met de Staat van oordeel dat LDF c.s. met deze stelling ten onrechte voorbijgaat aan het gegeven dat artikel 2:2 lid 2 BW, waarin is bepaald dat kerkgenootschappen worden geregeerd door hun eigen statuut voor zover dat niet in strijd is met de wet, geen ruimte biedt om te handelen in strijd met het strafrecht. De Opiumwet betreft een fundamentele norm van het Nederlandse recht en valt daarmee onder het in voornoemde zin weergegeven begrip 'wet' en geldt naar het oordeel van de rechtbank onverminderd voor kerkgenootschappen. Artikel 2:2 BW staat derhalve niet aan toepassing van artikel 2 Opiumwet in de weg.
4.7.De rechtbank is met LDF c.s. van oordeel dat het door hen beleden geloof wordt beschermd door artikel 9 EVRM. De rechtbank passeert evenwel de stelling van LDF c.s. dat artikel 2 Opiumwet als algemene norm moet wijken voor het recht op godsdienstvrijheid als bijzondere norm. Zoals de Staat terecht betoogt staan deze normen immers niet in verhouding tot elkaar in de zin van 'lex specialis derogat legi generali'.
4.8.Artikel 9 EVRM omvat onder meer de vrijheid voor een ieder zijn godsdienst te belijden in erediensten, in onderricht en in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. Ingevolge lid 2 van deze bepaling kan deze vrijheid aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.9.Vaststaat dat het heilige sacrament Santo Daime DMT bevat, een stof die voorkomt op Lijst I behorende bij de Opiumwet. Uit het doel en stelsel van de Opiumwet volgt dat op die Lijst middelen staan vermeld die het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik ervan door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. Zo artikel 2 Opiumwet een beperking bevat van het uitoefenen van de godsdienst Santo Daime betreft het een beperking die in een democratische samenleving in het belang is van de bescherming van de volksgezondheid. Het kan zijn dat het gebruik in een kleine groep en onder deskundige begeleiding minder of zelfs een verwaarloosbaar klein gevaar voor medische complicaties oplevert. Echter, uitsluitend op grond van deze bijzondere omstandigheden waaronder het middel wordt aangewend, kan voornoemd algemeen verbod niet buiten werking worden gesteld. Het heilige sacrament bevat nu eenmaal een op lijst I behorend bij de Opiumwet voorkomende substantie en is daarom een middel dat geacht wordt een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid te vormen. Bij deze stand van zaken behoeft de vraag of artikel 2 Opiumwet de uitoefening van de godsdienst Santo Daime beperkt geen nadere bespreking. Voor zover LDF c.s. betogen dat toepassing van artikel 2 Opiumwet leidt tot een ongelijke behandeling van hun godsdienst ten opzichte van in Nederland inheemse godsdiensten zoals het Rooms-katholicisme en Protestantisme nu in erediensten van laatstgenoemden godsdiensten wijn als sacrament wordt genuttigd, faalt dit betoog. Wijn bevat - in tegenstelling tot Santo Daime - geen bestanddelen die zijn opgenomen in lijst I of II behorend bij de Opiumwet.
4.10.Het voorgaande leidt ertoe dat het op de Opiumwet gegronde verbod op het in voorraad hebben en gebruiken van Santo Daime niet in strijd is met de beperkingsclausule van artikel 9 lid 2 EVRM en daarmee dat artikel 9 EVRM niet aan toepassing van artikel 2 Opiumwet in de weg staat. Op dit oordeel stuit vordering 3.1.2 en de daarop gestoelde vordering 3.1.3 af, daargelaten nog dat deze laatste vordering ook vanwege haar (te) algemene strekking niet voor toewijzing vatbaar is. Bij deze stand van zaken behoeven de overige stellingen en weren geen verdere bespreking.
proceskosten
4.11.LDF c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van de Staat worden deze kosten tot op heden begroot op € 263,-aan vast recht en op € 1.130,-- (21/2 punten tarief II) aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.wijst de vorderingen af;
5.2.veroordeelt LDF c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 263,-- aan vast recht en € 1.130,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening;
5.3.verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Boone en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.