HR, 01-06-2010, nr. 08/01043
ECLI:NL:HR:2010:BM0145
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-06-2010
- Zaaknummer
08/01043
- LJN
BM0145
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM0145, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM0145
- Wetingang
art. 287 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2010/245
Uitspraak 01‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Uitdrukkelijk instemming ex art. 288.3 Sv. Nu het p.v. t.t.z. niet inhoudt dat de verdediging o.g.v. art. 288.3 Sv uitdrukkelijk heeft ingestemd met het afzien van hernieuwde oproeping van de daar niet verschenen getuige X, moet het ervoor worden gehouden dat die instemming niet is gegeven. Bij die stand van zaken had het Hof o.g.v. art. 287.3 Sv de hernieuwde oproeping van die getuige moeten bevelen. Het Hof had daarvan o.g.v. art. 288.1 Sv bij een met redenen omklede beslissing af kunnen zien op de in die bepaling genoemde gronden maar zo’n beslissing ontbreekt. Dat verzuim heeft nietigheid tot gevolg.
1 juni 2010
Strafkamer
Nr. 08/01043
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 februari 2008, nummer 23/001785-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof zonder uitdrukkelijke toestemming van de verdediging heeft afgezien van het horen van een niet verschenen getuige.
2.2. Het Hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2007 voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de door de raadsman van de verdachte verzochte getuige [getuige] te horen.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2007 is de getuige, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen, waarop het Hof het onderzoek heeft geschorst tot de terechtzitting van 7 februari 2008 teneinde de getuige [getuige] alsnog te horen; daartoe heeft het Hof de hernieuwde oproeping van deze getuige bevolen en zijn medebrenging gelast.
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2008 houdt het volgende in:
"Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. E.I.B. Hoffman, advocaat te Almere. (...)
De voorzitter stelt vast dat de getuige [getuige], ondanks het gelaste bevel medebrenging, niet ter terechtzitting is verschenen.
Desgevraagd deelt de advocaat-generaal mede dat de getuige vanmorgen niet is aangetroffen op zijn vermeende verblijfplaats, het huis van zijn tante in de [a-straat 1] te [plaats], en dat hij ook thans niet is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
De raadsvrouw deelt desgevraagd mede dat de verdediging geen afstand doet van voornoemde getuige, maar dat zij desalniettemin heden de inhoudelijke behandeling van de zaak wenst voort te zetten.
(...)
De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging.
De raadsvrouw doet dit aan de hand van haar pleitnotities, die door haar aan het hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. De raadsvrouw voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest."
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 februari 2008 houdt niet in dat de verdediging op de voet van art. 288, derde lid, Sv uitdrukkelijk heeft ingestemd met het afzien van de hernieuwde oproeping van de daar niet verschenen getuige [getuige]. Het moet er daarom voor worden gehouden dat die instemming niet is gegeven. Bij die stand van zaken had het Hof op grond van het ook in hoger beroep toepasselijke voorschrift van art. 287, derde lid, Sv de hernieuwde oproeping van die getuige moeten bevelen. Het Hof had daarvan echter op de voet van art. 288, eerste lid, Sv bij een met redenen omklede beslissing kunnen afzien op de in die bepaling genoemde gronden. Een dergelijke beslissing ontbreekt evenwel. Dit verzuim heeft nietigheid tot gevolg (vgl. HR 23 oktober 2007, LJN BB3045, NJ 2007, 579).
2.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken op 1 juni 2010.