HR, 08-09-2015, nr. 15/01947
ECLI:NL:HR:2015:2471
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-09-2015
- Zaaknummer
15/01947
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2471, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑09‑2015; (Herziening)
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0349
Uitspraak 08‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. Afwijzing aanvraag.
Partij(en)
8 september 2015
Strafkamer
nr. S 15/01947 H
ARA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 november 2012, nummer 22/004004-08, ingediend door mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Middelburg van 16 juli 2008 - de aanvrager ter zake van 3. "Mishandeling" en 4. "Verkrachting" veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] gedeeltelijk toegewezen en voor het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2 De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
De aanvraag, die kennelijk slechts betrekking heeft op feit 4, berust op de stelling dat uit de bij de aanvraag gevoegde verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] blijkt dat [betrokkene 4] is teruggekomen op haar eerder ten overstaan van de Rechter-Commissaris afgelegde en als bewijsmiddel 8 tot het bewijs gebezigde verklaring.
3.3.
Vooropgesteld dient te worden dat een aanvrager bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen. In hun verklaringen stellen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] dat zij van [betrokkene 4] hebben gehoord dat de seksuele handelingen waarover zij tegenover de Rechter-Commissaris heeft verklaard, niet hebben plaatsgevonden. De aanvraag noch de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] houden in dat door [betrokkene 4] redenen zijn opgegeven waarom zij tegenover hen anders heeft verklaard dan zij toen deed. Daarom is er onvoldoende grond om aan te nemen dat de tot het bewijs gebruikte verklaring onjuist is. De bij de aanvraag overgelegde verklaringen wekken derhalve niet een ernstig vermoeden als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
3.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
3.5.
De Hoge Raad acht geen grond aanwezig tot inwilliging van het subsidiair gedane verzoek tot het instellen van een nader onderzoek.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2015.