ABRvS, 14-01-2015, nr. 201403864/1/A2
ECLI:NL:RVS:2015:47
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-01-2015
- Zaaknummer
201403864/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:47, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑01‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Bij onderscheiden besluiten van 8 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008 herzien en op nihil gesteld en de reeds verstrekte tegemoetkoming over die jaren van haar teruggevorderd.
201403864/1/A2.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 april 2014 in zaak nr. 13/2406 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 8 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008 herzien en op nihil gesteld en de reeds verstrekte tegemoetkoming over die jaren van haar teruggevorderd.
Bij onderscheiden besluiten van eveneens 8 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2009, 2010 en 2011 herzien en op nihil gesteld en de reeds verstrekte voorschotten over die jaren van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 21 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2012 op nihil gesteld.
Bij besluit van 10 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.J. de Wever, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam voor de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet op de kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum, of gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 56, vierde lid, zoals deze bepaling luidde na 1 januari 2010, geschiedt gastouderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wko, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien, indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellante] houder is van de kindercentra en het gastouderbureau waar de opvang van haar kinderen heeft plaatsgevonden. De overeenkomsten die tot deze opvang strekken zijn door [appellante] ondertekend in de hoedanigheid van zowel houder als ouder. Voor een rechtsgeldige overeenkomst zijn evenwel twee partijen nodig. [appellante] is voorts als houder van een eenmanszaak niet los te zien van de ouder die daar een dienst van afneemt. De overeenkomsten bevatten bovendien niet de vereiste gegevens, zoals onder meer de uurprijs en het aantal opvanguren per kind per jaar.
Daarnaast heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt en dat zij ook om die reden geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor de desbetreffende berekeningsjaren.
Herziening tegemoetkoming 2007 en 2008
3. [ appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aan haar toegekende kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008 reeds definitief is vastgesteld en de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd was daarvan terug te komen. De uitspraak van de rechtbank is volgens [appellante] in dat opzicht onvoldoende gemotiveerd. Zij voert verder aan dat zij alle informatie tijdig aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doen toekomen. Dat de dienst daar destijds niets mee heeft gedaan, kan niet voor haar rekening komen. Zij wist niet, en had ook niet kunnen weten, dat de definitieve tegemoetkoming voor 2007 en 2008 te hoog was vastgesteld, aldus [appellante].
3.1. Met de besluiten van 3 maart 2010 en 4 januari 2011 heeft de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over onderscheidenlijk 2007 en 2008 een definitief karakter gekregen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 mei 2014, in zaak nr. 201302006/1/A2; www.raadvanstate.nl) zijn de mogelijkheden om een definitieve toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien, in de artikelen 20 en 21 Awir geregeld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in zijn verweerschrift in beroep te kennen gegeven dat aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, ten grondslag is gelegd. Aan het daarin bepaalde is in dit geval echter niet voldaan. Weliswaar staat de Awir er niet aan in de weg dat de Belastingdienst/Toeslagen na de definitieve vaststelling alsnog om gegevens en inlichtingen vraagt met het oog op eventuele toepassing van artikel 21, maar de dienst heeft niet aannemelijk gemaakt dat [appellante] wist of behoorde te weten dat de tegemoetkoming over deze jaren tot een te hoog bedrag was toegekend. Er is evenmin grond voor het oordeel dat [appellante] dat behoorde te weten. Dat [appellante] na de vaststelling desgevraagd niet heeft kunnen aantonen dat zij de volledige kosten voor kinderopvang volgens de jaaropgave heeft voldaan, is hiertoe onvoldoende. Ook het enkele feit dat gegevens in de overeenkomsten ontbreken is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling daarvoor onvoldoende (vergelijk onder meer de eerder vermelde uitspraak van 21 mei 2014, alsmede de uitspraak van 1 oktober 2013, in zaak nr. 201210092/1/A2; www.raadvanstate.nl). Evenmin volgt uit het feit dat [appellante] de overeenkomsten zowel als houder en als ouder heeft ondertekend, dat zij wist of behoorde te weten dat de kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008 op een te hoog bedrag was vastgesteld.
Het betoog slaagt.
Herziening voorschot 2009 tot en met 2012
4. [ appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij, overeenkomstig artikel 213 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, mede namens de vader van haar kinderen tevens haar echtgenoot, de opvang-overeenkomsten heeft ondertekend. Zij voert hiertoe aan dat de opvoeding en verzorging van de kinderen een taak is van beide ouders, die beiden de kosten moeten dragen. Deze overeenkomsten zijn namens het gastouderbureau en de kindercentra en namens beide ouders ondertekend, zodat deze overeenkomsten als meerzijdige rechtshandelingen zijn aan te merken, aldus [appellante].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in de ook door de rechtbank genoemde uitspraak van 1 augustus 2012, in zaak nr. 201111027/1/T1/A2; www.raadvanstate.nl), kan een persoon als houder van een gastouderbureau, zijnde een eenmanszaak, niet los worden gezien van dezelfde persoon als ouder. Er is geen sprake van een rechtsgeldige overeenkomst in de zin van artikel 52 van de Wko wanneer de ouder en de houder van het gastouderbureau een en dezelfde persoon zijn. Dat [appellante] en haar echtgenoot de kosten van onder meer kinderopvang delen, maakt dat niet anders. Nu geen rechtsgeldige overeenkomsten aan de kinderopvang en gastouderopvang ten grondslag hebben gelegen, had [appellante] reeds om die reden geen aanspraak op kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2012. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Aan de vraag of [appellante] al dan niet heeft aangetoond kosten voor kinderopvang te hebben gemaakt, komt de Afdeling daarom niet toe.
Het betoog faalt.
5. [ appellante] voert ten slotte aan dat de overige in bezwaar en beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Op die gronden is de rechtbank ingegaan. [appellante] heeft, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd, waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Het aldus aangevoerde kan daarom niet tot vernietiging van dat deel van die uitspraak leiden.
Conclusie
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het de herziening van de aan [appellante] toegekende tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008 betreft. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 september 2013 van de Belastingdienst/Toeslagen in zoverre gegrond verklaren. Dat besluit komt in zoverre wegens strijd met artikel 21, eerste lid, van de Awir, voor vernietiging in aanmerking. De besluiten van 8 augustus 2012, betrekking hebbend op de herziening van de toegekende tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008, dienen te worden herroepen.
Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
7. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 april 2014 in zaak nr. 13/2406, voor zover het de herziening van de aan [appellante] toegekende tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008 betreft;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 10 september 2013, [kenmerk], voor zover het de herziening van de aan [appellante] toegekende tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008 betreft, gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 10 september 2013, [kenmerk], voor zover daarbij de door [appellante] gemaakte bezwaren tegen de herziening van de toegekende tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008 ongegrond zijn verklaard;
V. herroept de besluiten van 8 augustus 2012, kenmerken 1284.20.753.T.07.6.1201 en 1284.20.753.T.08.6.1401;
VI. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 april 2014 in zaak nr. 13/2406 voor het overige;
VII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
17-729.