Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 2:10 [Clearinginstelling met zetel in aangewezen staat]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2012
- Bronpublicatie:
01-12-2011, Stb. 2011, 610 (uitgifte: 20-12-2011, kamerstukken: 32781)
- Inwerkingtreding
01-01-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2011, Stb. 2011, 671 (uitgifte: 29-12-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 2:6, tweede lid, of artikel 2:8, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen. De clearinginstelling legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat zij in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van clearinginstelling.
2.
De clearinginstelling kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan en de verklaring is afgegeven tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen of de beoogde wijze van uitoefening in strijd is met deze wet.
3.
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken clearinginstelling onverwijld deze ontvangst mede.
4.
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de toezichthoudende instantie van de aangewezen staat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de clearinginstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de clearinginstelling.