ABRvS, 13-02-2013, nr. 201004275/1/R4.
ECLI:NL:RVS:2013:BZ1289
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-02-2013
- Zaaknummer
201004275/1/R4.
- LJN
BZ1289
- Roepnaam
Centrum Leiderdorp
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BZ1289, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑02‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
BR 2013/68 met annotatie van H.J. Breeman, R.J.G. Bäcker
JOM 2013/160
JB 2013/64
OGR-Updates.nl 2013-0056
Uitspraak 13‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw Centrum" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
201004275/1/R4.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Leiderdorp,
2. de vereniging Vereniging Houdt Leiderdorp Groen, gevestigd te Leiderdorp, en de vereniging Vereniging voor Natuur- en milieueducatie, Afdeling Leiden, gevestigd te Leiden (hierna: de Verenigingen),
3. [appellante sub 2] en anderen, allen wonend te Leiderdorp,
4. de vereniging Omwonendenvereniging Centrumplein Leiderdorp, gevestigd te Leiderdorp, en anderen (hierna: de OVC en anderen),
5. [appellant sub 3], wonend te Leiderdorp,
en
de raad van de gemeente Leiderdorp,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw Centrum" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, de Verenigingen,
[appellante sub 2] en anderen en de OVC en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Wereldhave Development B.V. (hierna: Wereldhave) heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 6 september 2010, heeft de raad het besluit van 15 februari 2010 gewijzigd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, de Verenigingen en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en anderen, de Verenigingen, [appellante sub 2] en anderen, de OVC en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2011, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], de Verenigingen en [appellant sub 3], vertegenwoordigd door M.J.L. Schellekens, [appellante sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellante sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door R. van de Loo, werkzaam bij de gemeente en bijgestaan door mr. C.H. Norde en mr. R. Lever, beiden advocaat te Leiden, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Wereldhave, vertegenwoordigd door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 30 maart 2012, in zaak nr.201004275/1/T1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 24 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 15 februari 2010 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
[appellant sub 1] en anderen en de OVC en anderen hebben nadere stukken ingediend.
Bij brief van 12 september 2012 heeft de raad te kennen gegeven de gebreken in het besluit te hebben hersteld.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. [appellant sub 1] en anderen, de Verenigingen, [appellante sub 2] en anderen en Wereldhave hebben daarvan gebruik gemaakt.
[appellant sub 1] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
De Afdeling heeft het onderzoek heropend teneinde de raad in de gelegenheid te stellen een reactie te geven op de nadere stukken van
[appellant sub 1] en anderen en de OVC en anderen. Na ontvangst van deze reactie heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het centrum van Leiderdorp. Met het plan wordt de uitbreiding van winkelcentrum het Winkelhof, de ontwikkeling van de Brede School West (hierna: de BSW), alsmede de herinrichting van het centrumplein, de Engelendaal en het park De Houtkamp mogelijk gemaakt.
Het besluit van 6 september 2010
2. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen, de Verenigingen en [appellant sub 3] tegen het besluit van 6 september 2010 zijn gezien het overwogene onder 2.6.4 van de tussenuitspraak gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 6 september 2010 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover daarbij het woord ‘ondergeschikt’ is geschrapt uit artikel 3.1, onder c, sub 3, van de planregels.
De beroepen tegen het besluit van 6 september 2010 zijn gezien het overwogene in de tussenuitspraak voor het overige ongegrond.
Het beroep van de OVC en anderen
3. Het beroep van de OVC en anderen, voor zover ingediend namens de OVC en gericht tegen de artikelen 10.2 en 10.3 van de planregels, is gezien het overwogene onder 2.21.1 van de tussenuitspraak niet-ontvankelijk.
Het beroep van de OVC en anderen is gezien het overwogene onder 2.23 van de tussenuitspraak gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 15 februari 2010 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover het betreft de zinsnede ‘ontmoetingsplaats,’ in artikel 20, onder e, van de planregels.
Het beroep van de OVC en anderen tegen het besluit van 15 februari 2010 is, voor zover ontvankelijk, gezien het overwogene in de tussenuitspraak voor het overige ongegrond.
Het plandeel met de bestemming "Centrum-1"
De tussenuitspraak van 30 maart 2012
4. De Afdeling heeft in overweging 2.10.3 van de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 15 februari 2010 wat dit plandeel betreft in strijd is met artikel 3:2 van de Awb, omdat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de noodzakelijke infrastructurele maatregelen zullen worden gerealiseerd en gefinancierd.
Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 24 weken na de verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen is overwogen in overweging 2.10.3 het besluit van 15 februari 2010 te herstellen door alsnog de uitvoering en financiering van de noodzakelijke infrastructurele maatregelen inzichtelijk te maken en op deze wijze het besluit van 15 februari 2010 alsnog toereikend te motiveren, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
Procedurele aspecten
5. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad hen en overige omwonenden ten onrechte niet heeft betrokken en geconsulteerd aangaande de in het definitieve uitvoeringspakket voor het Integrale Verkeers- en Vervoersplan (hierna: IVVP) opgenomen verkeersmaatregelen.
5.1. De Afdeling overweegt dat uit de Wet ruimtelijke ordening noch uit enig ander wettelijk voorschrift de plicht voortvloeit voor de raad om
[appellant sub 1] en anderen te consulteren ten aanzien van de vast te stellen verkeersmaatregelen in het definitieve uitvoeringspakket. Dit betoog treft dan ook geen doel.
Verkeer
6. Voor zover [appellant sub 1] en anderen in hun zienswijze stellen dat het aantal verkeersbewegingen op de Heinsiuslaan als gevolg van de realisering van de in het plan voorziene parkeergarage onjuist is berekend, ziet deze zienswijze van [appellant sub 1] en anderen op het onderwerp van de door de Afdeling aan de raad gegeven opdracht en de wijze waarop de raad daaraan uitvoering heeft gegeven. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat deze appellanten zich er echter niet op hebben beroepen dat het plan gebrekkig was vanwege de berekende verkeerstoename op de Heinsiuslaan.
[appellant sub 1] en anderen hebben met hun op dat gebrek betrekking hebbende zienswijze hun beroepsgronden uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. In een geval als het onderhavige waarin een motiveringsgebrek is hersteld zonder dat dit heeft geleid tot een nader besluit bestaat voor zo'n uitbreiding geen ruimte. Dit betekent dat deze zienswijze in zoverre buiten inhoudelijke bespreking moet blijven.
Verkeersveiligheid
7. [appellant sub 1] en anderen en de Verenigingen betogen dat de verkeersveiligheid voor fietsers onvoldoende wordt gewaarborgd in het plan, nu ten onrechte geen fietspaden worden voorzien op de Heinsiuslaan. Volgens hen verhoogt dit de kans op verkeersongelukken gezien de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen. De Verenigingen wijzen in dit verband op de status van de Heinsiuslaan als onderdeel van het hoofdfietsroutenetwerk zoals vastgelegd in het IVVP. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt omdat de ontsluitingen van de parkeergarages en van het laad- en losstation, mede gezien het vrachtverkeer, kort naast elkaar zijn voorzien. Volgens de Verenigingen is onduidelijk of op het oostelijke gedeelte van de Heinsiuslaan vrachtverkeer zal worden toegestaan. [appellant sub 1] en anderen en de Verenigingen voeren voorts aan dat door de raad ten onrechte de mogelijkheid wordt bezien om de bomen aan de oostzijde van de Heinsiuslaan te kappen teneinde ruimte te creëren voor het aanleggen van fietspaden.
[appellant sub 1] en anderen achten voorts de financiële uitvoerbaarheid van de infrastructurele maatregelen onvoldoende inzichtelijk.
7.1. De raad heeft in voornoemde brief van 12 september 2012 uiteengezet dat de uitvoering en de financiering van de noodzakelijke infrastructurele maatregelen is gewaarborgd omdat de raad op 10 september 2012 heeft ingestemd met het definitieve uitvoeringspakket voor het IVVP en het benodigde krediet hiervoor beschikbaar heeft gesteld. Met Wereldhave is op 7 mei 2009 een overeenkomst gesloten waaruit blijkt dat het wijzigen van het kruispunt Engelendaal - Laan van Berendrecht op kosten van Wereldhave zal worden gerealiseerd, aldus de raad.
De raad stelt dat geen sprake is van een verkeersonveilige situatie voor fietsers op de Heinsiuslaan, gezien de geringe verkeerstoename op de Heinsiuslaan, zodat het aanleggen van vrijliggende fietspaden vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet noodzakelijk is. Daarbij heeft de raad voorts van belang geacht dat er slechts beperkt ruimte aanwezig is op de Heinsiuslaan voor het realiseren van vrijliggende fietspaden en spelen financiële motieven een rol.
7.2. In het rapport "Verkeerssimulatie Winkelcentrum Engelendaal" van 19 oktober 2006 en de plantoelichting staat dat in verband met de verkeersaantrekkende werking van het plandeel met de bestemming "Centrum-1" een aantal infrastructurele maatregelen dient te worden doorgevoerd teneinde de verkeersveiligheid te kunnen waarborgen. Bij besluit van 10 september 2012 heeft de raad ingestemd met het uitvoeringsplan IVVP 2012. In het definitieve uitvoeringspakket zijn onder meer de noodzakelijke infrastructurele maatregelen opgenomen. Deze maatregelen betreffen het optimaliseren van de kruispunten nabij winkelcentrum het Winkelhof aan de Engelendaal, de Heinsiuslaan en de Voorhoflaan. Dit zal volgens het definitieve uitvoeringspakket gebeuren door het aantal opstelstroken op de Engelendaal, de Heinsiuslaan en de Vronkenlaan te vermeerderen en waar nodig te verlengen. Het plan biedt hiervoor de ruimte binnen de bestemming "Verkeer". Voorts zal de Voorhoflaan worden afgewaardeerd tot een 30 km/u weg zodat het totale aanbod aan verkeer op de Heinsiuslaan wordt gereduceerd, aldus staat in het definitieve uitvoeringspakket.
Uit het besluit van de raad van 10 september 2012 blijkt dat financiële middelen beschikbaar zijn gesteld teneinde voornoemde infrastructurele maatregelen te bekostigen. Uit de brief van Wereldhave van 16 augustus 2012 en de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Leiderdorp en Wereldhave van 7 mei 2009 blijkt dat Wereldhave een gedeelte van de Engelendaal, inclusief de kruising met de Laan van Berendrecht, zal ontwikkelen en realiseren.
7.3. De raad heeft zich ten aanzien van zijn standpunt dat het aanleggen van vrijliggende fietspaden op de Heinsiuslaan thans niet noodzakelijk is, gebaseerd op het memo "Vrijliggende fietspaden Heinsiuslaan" van 28 augustus 2012 (hierna: het memo). In het memo staat dat uit de ongevallenregistratie kan worden afgeleid dat thans geen sprake is van een voor fietsers verkeersonveilige situatie op de Heinsiuslaan. De in het plan voorziene uitbreiding van het winkelcentrum brengt, gelet op de geringe verkeerstoename als gevolg van het plan en het onveranderde aantal ontsluitingen van de parkeergarages, geen veranderingen met zich voor de huidige situatie van fietsers op de Heinsiuslaan. Bovendien wordt voor het bevoorradingsverkeer ten behoeve van het winkelcentrum een aparte oprit aangelegd, waardoor vrachtverkeer met het winkelcentrum als bestemming niet over het oostelijke gedeelte van de Heinsiuslaan zal rijden. Voorts staat in het memo dat thans onvoldoende financiële middelen aanwezig zijn om vrijliggende fietspaden te realiseren en de ruimte voor vrijliggende fietspaden op de Heinsiuslaan beperkt is.
In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en de Verenigingen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het memo dusdanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop niet nader heeft mogen baseren. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid, op basis van het memo, op het standpunt kunnen stellen dat vrijliggende fietspaden vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid niet noodzakelijk zijn vanwege de in het plan voorziene mogelijkheden binnen het plandeel met de bestemming "Centrum-1". Gelet hierop behoeven de betogen van [appellant sub 1] en anderen en de Verenigingen dat mogelijk bomen dienen te worden gekapt teneinde vrijliggende fietspaden te realiseren, geen inhoudelijke bespreking.
7.4. Gelet op het vorenoverwogene heeft de raad met het besluit van 10 september 2012 tot vaststelling van het definitieve uitvoeringspakket voor het IVVP naar het oordeel van de Afdeling de uitvoering en financiering van de noodzakelijke infrastructurele maatregelen in voldoende mate inzichtelijk gemaakt.
De betogen falen.
Het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk"
De tussenuitspraak van 30 maart 2012
8. In overweging 2.26.3 van de tussenuitspraak is geconcludeerd dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de verkeersveiligheid ter plaatse is gewaarborgd. Daartoe is in de tussenuitspraak overwogen dat uit het verkeerskundig onderzoek volgt dat de autonome ontwikkeling reeds tot verkeerskundige problemen leidt, het verkeerskundig onderzoek geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de ontwikkeling van de BSW daarbij is meegenomen en aannemelijk is dat de BSW een verkeersaantrekkende werking zal hebben. De Afdeling heeft voorts in overweging 2.26.5 van de tussenuitspraak overwogen dat niet is gebleken dat de raad de toename van de parkeerdruk als gevolg van de realisering van de BSW voldoende heeft onderzocht en deze toename is betrokken bij de afweging van de raad met betrekking tot het aantal benodigde parkeerplaatsen. De Afdeling overwoog tot slot in overweging 2.27.3 van de tussenuitspraak dat het gebrek in het verkeerskundig onderzoek zoals geconstateerd onder 2.26.3 doorwerkt in de beoordeling van de raad van de gevolgen van de BSW voor de geluidbelasting en de luchtkwaliteit.
Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 24 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen in overweging 2.26.3, 2.26.5 en 2.27.3 de geconstateerde gebreken te herstellen door de gevolgen van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" dat voorziet in de realisering van de BSW voor de verkeersveiligheid, de parkeerdruk, de luchtkwaliteit en de geluidbelasting alsnog te onderzoeken en op grond van de uitkomsten daarvan het besluit van 15 februari 2010 alsnog toereikend te motiveren, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
Omvang BSW
9. Voor zover [appellante sub 2] en anderen betogen dat de omvang van de BSW dient te worden heroverwogen als gevolg van de voorgenomen sluiting van de school "de Driemaster" per 1 augustus 2013, overweegt de Afdeling dat dit betoog ziet op aspecten die niet het onderwerp vormen van de door de Afdeling aan de raad gegeven opdracht en de wijze waarop de raad daaraan uitvoering heeft gegeven. Over de omvang van de BSW is in de tussenuitspraak een eindbeslissing gegeven. In hetgeen Van der Wijk-Paalvast en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding terug te komen op haar oordeel in de tussenuitspraak.
Verkeersaspecten
10. [appellante sub 2] en anderen betogen dat de uitvoering van de verkeersmaatregelen ter waarborging van de doorstroming van het verkeer op de Vronkenlaan, Van Poelgeestlaan en de Laan van Ouderzorg, zoals opgenomen in het door de raad vastgestelde definitieve uitvoeringspakket voor het IVVP, onvoldoende is gewaarborgd. Voorts zijn de verkeerseffecten van andere nabijgelegen bouwprojecten en de voorgenomen sluiting van de school "de Driemaster" volgens hen ten onrechte niet meegenomen in de berekening van het aantal verkeersbewegingen. [appellante sub 2] en anderen betogen voorts dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de in het plan voorziene BSW aan twee zijden wordt ontsloten.
10.1. De raad heeft in voornoemde brief van 12 september 2012 uiteengezet dat abusievelijk een conceptversie van het onderzoek "Verkeerskundig onderzoek scholenlocatie brede school west" van 9 maart 2007 is toegezonden aan de Afdeling in plaats van het definitieve rapport van 24 mei 2007 (hierna: het verkeerskundig onderzoek). Bij de brief van 12 september 2012 heeft de raad alsnog dit definitieve rapport overgelegd. In het definitieve rapport is volgens de raad wel rekening gehouden met de gevolgen van het realiseren van de BSW. De raad stelt voorts op basis van het memo "Aanvullend verkeersonderzoek verkeersveiligheid Brede School West" van 23 juli 2012 (hierna: het verkeersmemo) dat geen verkeerskundige problemen zijn te verwachten als gevolg van de realisering van de BSW. Tot slot zijn in voornoemd definitief uitvoeringspakket maatregelen opgenomen om de verkeersveiligheid ter plaatse te waarborgen, aldus de raad. De BSW wordt volgens de raad tweezijdig ontsloten.
10.2. In het verkeerskundig onderzoek staat dat problemen kunnen ontstaan in de verkeersafwikkeling, indien de Intensiteit/Capaciteit-verhouding (hierna: I/C-verhouding) groter is dan 0,85. In het verkeersmemo is gebruik gemaakt van het meest recente regionale verkeersmodel, namelijk de Regionale VerkeersMilieukaart, versie 2.2 Holland Rijnland (hierna: het RVMK). In dit model zijn alle ontwikkelingen, waaronder het realiseren van de BSW, meegenomen. Uit de berekeningen met het RVMK blijkt volgens het verkeersmemo dat de I/C-verhouding op de Vronkenlaan, Van Poelgeestlaan en de Laan van Ouderzorg onder de grens van 0,85 blijft. In het verkeerskundig memo staat dat in het RVMK nog geen rekening is gehouden met de verkeersmaatregelen zoals opgenomen in het door de raad vastgestelde definitieve uitvoeringspakket voor het IVVP, zoals het inrichten van voornoemde wegen als 30 kilometerzone, het realiseren van een schoolzone ter plaatse van de BSW en het instellen van een vrachtwagenverbod. Volgens het verkeerskundig memo wordt verwacht dat deze maatregelen een positieve uitwerking op de verkeersdoorstroming zullen hebben.
De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de raad dat de voorziene BSW tweezijdig zal worden ontsloten, nu volgens het verkeerskundig onderzoek de entrees van de BSW zullen worden gesitueerd aan de Leeuwerikstraat en het Kwikstaartplein, waartoe het plan ook de mogelijkheid biedt. In hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het verkeersmemo dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop in zijn nadere motivering niet heeft mogen baseren. In dit verband overweegt de Afdeling dat [appellante sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat sluiting van de school "de Driemaster" relevante gevolgen heeft voor het aantal verkeersbewegingen in die zin dat de conclusies zoals neergelegd in het verkeersmemo niet langer houdbaar zijn. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat alle relevante ontwikkelingen zijn betrokken bij de berekening van het aantal verkeersbewegingen en geen verkeerskundige problemen zijn te verwachten als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling van de BSW. [appellante sub 2] en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat ondanks het besluit van de raad van 10 september 2012 tot vaststelling van de verkeersmaatregelen zoals genoemd in het definitieve uitvoeringspakket voor het IVVP en het beschikbaar stellen van financiële middelen hiervoor, deze verkeersmaatregelen niet zullen worden uitgevoerd.
Het betoog faalt.
Parkeren
11. [appellante sub 2] en anderen vrezen voor parkeeroverlast, nu het Kwikstaartplein geen volwaardige ontsluitingsroute heeft en daarom van de daar aanwezige parkeerplaatsen geen gebruik zal worden gemaakt. [appellante sub 2] en anderen betogen dat bij iedere ontsluiting van de BSW voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn.
11.1. De raad stelt dat het plan in voldoende mate in de voor de BSW benodigde parkeerruimte voorziet. De raad verwijst in dit verband naar de in de brief van 12 september 2012 opgenomen parkeerbalans, waaruit blijkt dat meer parkeerruimte aanwezig is dan benodigd.
11.2. De raad heeft zich in zijn nadere motivering gebaseerd op het memo "Aanvullend parkeeronderzoek Parkeren Brede School West" van 23 juli 2012 (hierna: het parkeermemo). In het parkeermemo is op basis van het op 12 april 2012 vastgestelde Parkeerbeleidsplan Leiderdorp de parkeerbehoefte berekend vanwege de BSW. De parkeerbehoefte bedraagt volgens het parkeermemo 5 parkeerplaatsen extra voor het langparkeren en 22 parkeerplaatsen voor de Kiss&ride zone. De Kiss&ride voorziening zal aan de Leeuwerikstraat worden gerealiseerd waar plaats is voor 7 parkeerplaatsen. Dit betekent volgens het parkeermemo een tekort van 15 parkeerplaatsen. Dit tekort wordt gecompenseerd doordat op het Kwikstaartplein 25 extra parkeerplaatsen worden aangelegd waar slechts 5 parkeerplaatsen nodig zijn. Hiermee is uitgegaan van een worst-case scenario, aldus staat in het parkeermemo.
In hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het parkeermemo dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop in zijn nadere motivering niet heeft mogen baseren. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellante sub 2] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat van de te realiseren parkeerplaatsen aan het Kwikstaartplein, gelet ook op de voorziene situering van de BSW aan het Kwikstaartplein, geen gebruik zal worden gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft de raad alsnog inzichtelijk gemaakt hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn ten behoeve van de realisering van de BSW en dat in de benodigde parkeerruimte kan worden voorzien.
Het betoog faalt.
Luchtkwaliteit
12. [appellante sub 2] en anderen betogen dat de cumulatie van de uitstoot van stikstofdioxide en fijnstof als gevolg van het wegverkeer op zowel de Van Poelgeestlaan als de Vronkenlaan ten onrechte niet is onderzocht. Door cumulatie van de concentraties stikstofdioxide en fijnstof van voornoemde wegen is het volgens [appellante sub 2] en anderen zeer waarschijnlijk dat de grenswaarden ter plaatse van de BSW zullen worden overschreden. [appellante sub 2] en anderen betogen voorts dat de concentraties aan stikstofdioxide en fijnstof als gevolg van de Leeuwerikstraat en de Van der Marcktstraat ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten.
12.1. De raad stelt dat uit het door Omgevingsdienst West-Holland verricht onderzoek "Luchtkwaliteit locatie Brede school West" van 11 juni 2012 (hierna: het luchtkwaliteitonderzoek) blijkt dat binnen de toegestane grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof wordt gebleven.
12.2. In het luchtkwaliteitonderzoek is uitgegaan van het RVMK. In deze verkeersmilieukaart is bij de verkeersintensiteiten voor het jaar 2020 de ontwikkeling van de BSW meegenomen. De luchtkwaliteit is vervolgens berekend met gebruikmaking van het CAR II model, versie 10.0. De berekende wegvakken zien op de Vronkenlaan, Van Poelgeestlaan en de Engelendaal. Op de andere wegen in de omgeving zijn de verkeersintensiteiten volgens het luchtkwaliteitonderzoek zo laag dat geen overschrijding van de grenswaarden zal optreden. Uit de berekeningen blijkt dat de ingevolge titel 5.2 van de Wet milieubeheer geldende grenswaarden van 40 µg/m³ voor zowel stikstofdioxide als fijnstof ter plaatse van de BSW niet zullen worden overschreden, aldus staat in het luchtkwaliteitonderzoek.
In hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het luchtkwaliteitonderzoek dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop in zijn nadere motivering niet heeft mogen baseren. Hiertoe wordt overwogen dat, gelet op het in het luchtkwaliteitonderzoek gehanteerde CAR II model, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de concentratiegegevens als gevolg van het wegverkeer op de Van Poelgeestlaan niet zijn betrokken bij de berekening van de concentraties vanwege de Vronkenlaan en andersom. Gelet daarop en op de in het luchtkwaliteitonderzoek berekende concentraties hebben [appellante sub 2] en anderen dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de raad er niet van heeft mogen uitgaan dat de geldende grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof niet zullen worden overschreden vanwege de in het plan voorziene ontwikkeling van de BSW.
Het betoog faalt.
Geluid
13. [appellante sub 2] en anderen betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat vanwege een toekomstige snelheidsbeperking tot een maximum van 30 km/uur op de Van Poelgeestlaan en de Vronkenlaan geen nader akoestisch onderzoek behoeft te worden uitgevoerd. Voorts betogen zij dat de relatieve hoeveelheid middelzware en zware motorvoertuigen hoger ligt dan waarvan de raad is uitgegaan. Volgens [appellante sub 2] en anderen bedraagt de geluidbelasting vanwege de Van Poelgeestlaan en de Vronkenlaan ter plaatse dan ook meer dan waar de raad van is uitgegaan. Zij betogen tot slot dat niet voldaan is aan artikel 110f van de Wet geluidhinder, nu geen onderzoek is verricht naar de effecten van de samenloop van verschillende geluidbronnen en op welke wijze met deze samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
13.1. Volgens de raad blijkt uit het door de Omgevingsdienst West-Holland verrichte onderzoek "Geluidbelasting t.g.v. wegverkeer op nieuwbouw Brede School West te Leiderdorp" van 30 mei 2012 (hierna: het akoestisch onderzoek) dat de geluidbelasting als gevolg van de Van Poelgeestlaan en de Vronkenlaan onder de ontheffingswaarde van 63 dB blijft zoals neergelegd in de Wet geluidhinder. De raad stelt dat nu in het definitieve uitvoeringspakket is opgenomen dat de Van Poelgeestlaan en de Vronkenlaan ter hoogte van de BSW als 30 km-zone worden ingericht, de geluidbelasting lager zal uitvallen dan is vastgesteld in het akoestisch onderzoek. Gelet daarop acht de raad het plan vanuit het oogpunt van geluidbelasting in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
13.2. In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer bij een rijsnelheid van 50 km/uur op de Van Poelgeestlaan en de Vronkenlaan ter plaatse van de in het plan voorziene BSW onderzocht. Een gevel van een school binnen een geluidzone van een weg mag ingevolge de Wet geluidhinder met niet meer dan 48 dB belast worden. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Van Poelgeestlaan ten hoogste 54 dB bedraagt en als gevolg van de Vronkenlaan ten hoogste 56 dB. De hoogste gecumuleerde geluidbelasting bedraagt volgens het akoestisch onderzoek 62 dB. In het akoestisch onderzoek wordt dan ook tot de conclusie gekomen dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij de BSW als gevolg van het wegverkeer op de Van Poelgeestlaan en Vronkenlaan wordt overschreden en dat, indien geluidreducerende maatregelen onvoldoende effect hebben, een hogere waarde dient te worden aangevraagd.
13.3. De Afdeling overweegt, zoals eerder overwogen in de uitspraak van 3 september 2003 in zaak nr.200203751/1, dat hoewel de Wet geluidhinder daartoe niet verplicht, ook in het geval een 30 km-zone is ingesteld, moet worden nagegaan of de geluidbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daargelaten of voor de Van Poelgeestlaan en Vronkenlaan reeds een verkeersbesluit is genomen om de wegen als 30 km-zone in te richten, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich, gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek, niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op voornoemde wegen bij een rijsnelheid van 30 km/uur tot een zodanige afname van de geluidbelasting zal leiden op de nieuwbouw van de BSW dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal worden overschreden, dan wel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht. Dat de geluidbelasting blijft onder de maximale ontheffingswaarde op grond van de Wet geluidhinder, zoals de raad heeft betoogd, doet hier niet aan af.
Gelet op het voorgaande heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat het plan vanuit een oogpunt van geluidbelasting in zoverre in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.
Redelijke termijn
14. [appellant sub 1] en anderen en de OVC en anderen betogen dat de redelijke termijn van twee jaar als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) wordt overschreden door de lange duur van de procedure en verzoeken om een vergoeding van de door hen geleden immateriële schade. Volgens de OVC en anderen gaat de termijn van twee jaar lopen vanaf het moment van indiening van de zienswijzen.
14.1. De vraag of de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is behandeld, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals blijkt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het Hof) (onder meer het arrest van 27 juni 2000 inzake Frydlender tegen Frankrijk, nr. 30979/96, AB 2001, 86 en het arrest van 29 maart 2006 inzake Pizzati tegen Italië, nr. 62361/00, JB 2006, 134). Zoals uit deze jurisprudentie volgt, dient bij de beoordeling van de redelijke termijn de duur van de procedure als geheel in aanmerking te worden genomen.
14.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 mei 2007 in zaak nr.200510017/1, is met de vaststelling van het bestemmingsplan tevens een beslissing genomen omtrent de burgerlijke rechten en verplichtingen van appellanten. Hiervan uitgaande begint de in artikel 6 van het EVRM bedoelde termijn in een bestemmingsplanzaak die is voorbereid krachtens de Wro te lopen bij het instellen van beroep tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan door betrokkenen. Anders dan de OVC en anderen hebben gesteld blijft derhalve de tijdsduur die is gemoeid met de voorbereiding en vaststelling van een bestemmingsplan, voor het bepalen van de ingangsdatum van de in artikel 6 van het EVRM bedoelde termijn buiten beschouwing.
Uit het voorgaande vloeit voort dat voor [appellant sub 1] en anderen de in artikel 6, eerste lid, van het EVRM bedoelde termijn is aangevangen op 29 april 2010 en voor de OVC en anderen op 6 mei 2010 - de datum waarop zij beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 15 februari 2010 - en de procedure is geëindigd ten tijde van de onderhavige uitspraak. De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar haar uitspraak van 7 april 2010 in zaak nr.200904891/1/H2, dat een totale lengte van de procedure van ten hoogste twee jaar redelijk is in zaken waarin het geschil aanvangt met het instellen van beroep tegen een besluit in de zin van de Awb.
14.3. Sedert het instellen van beroep op 29 april 2010 door [appellant sub 1] en anderen en op 6 mei 2010 door de OVC en anderen zijn ten tijde van deze uitspraak twee jaar en tien maanden verstreken. Dit betekent dat met betrekking tot deze appellanten de hiervoor onder 14.2 vermelde als redelijk aan te merken termijn is overschreden.
14.4. De hiervoor onder 14.1 vermelde criteria kunnen onder omstandigheden aanleiding geven de overschrijding van de redelijke termijn gerechtvaardigd te achten. Er doen zich geen omstandigheden voor op grond waarvan de Afdeling in het licht van die criteria de overschrijding van de redelijke termijn gerechtvaardigd acht. Dit betekent dat de procedure 10 maanden te lang heeft geduurd.
In de tussenuitspraak van 30 maart 2012 zijn door de Afdeling meerdere gebreken geconstateerd in het besluit van 15 februari 2010. De Afdeling heeft daarop een bestuurlijke lus toegepast om de raad de gelegenheid te geven voornoemd besluit te herstellen. Als gevolg hiervan is de overschrijding van de redelijke termijn ontstaan. De Afdeling overweegt, gelet op het voorgaande, dat in een geval als dit, waarin als gevolg van het toepassen van een bestuurlijke lus om gebreken te herstellen in het besluit van 15 februari 2010 de redelijke termijn is overschreden, deze overschrijding volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend. Dat zou slechts anders zijn wanneer de Afdeling de redelijke behandelingsduur voor een beroep heeft overschreden. Dit is naar het oordeel van de Afdeling bij toepassing van een bestuurlijke lus niet het geval indien de Afdeling uitspraak doet binnen één jaar na ontvangst van de mededeling van de raad van de wijze waarop de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld, met dien verstande dat binnen twee jaar tussenuitspraak is gedaan. Die behandelingsduur is in dit geval niet overschreden, nu in de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en de OVC en anderen binnen twee jaar de voormelde tussenuitspraak is gedaan en niet later dan één jaar na ontvangst van de mededeling van de raad van de wijze waarop de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld een einduitspraak is gedaan.
14.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 juni 2007 in zaak nr.200608140/1, volgt uit de jurisprudentie van het Hof, onder meer de uitspraak van 29 maart 2006, Pizzati tegen Italië, (nr. 62361/00, JB 2006, 134), dat bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade wordt verondersteld. Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat, voor zover hier van belang, [appellant sub 1] en anderen en de OVC en anderen geen spanning en frustratie hebben ondervonden die als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
14.6. De Afdeling zal het verzoek van [appellant sub 1] en anderen en de OVC en anderen op na te melden wijze toewijzen.
14.7. Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan [appellant sub 1] en anderen en de OVC en anderen aan elke appellant toe te kennen bedrag € 1.000,00 hetgeen het totaal toe te kennen bedrag aan schadevergoeding op € 12.000,00 brengt. De Afdeling heeft evenwel in de omstandigheid dat zij gezamenlijk beroepen hebben ingesteld, aanleiding gezien dit bedrag te matigen in die zin dat alle appellanten 25% van het aan de mate van overschrijding van de redelijke termijn gerelateerde schadevergoedingsbedrag krijgen toegekend, zodat elke appellant een bedrag van € 250,00 krijgt toegekend, hetgeen het totaal toe te kennen bedrag aan schadevergoeding op € 3.000,00 brengt. Deze matiging acht de Afdeling redelijk vanwege de matigende invloed die het instellen van gezamenlijke beroepen in het voorliggende geval heeft gehad op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die deze appellanten hebben ondervonden vanwege de te lang durende procedure. Door gezamenlijk beroepen in te stellen hebben zij de voor- en nadelen van het voeren van deze procedure kunnen delen. De Afdeling wijst in dit verband op het arrest van het Hof in de zaak van Arvanitaki-Roboti en 90 anderen tegen Griekenland, van 15 februari 2008, nr. 27278/03, LJN: BC8757, AB 2008,140. Daaruit volgt dat naar het oordeel van het Hof het feit dat een aantal klagers samen een procedure voert een dermate matigende invloed kan hebben op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die wordt ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen.
14.8. De Afdeling zal de raad, met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb, veroordelen tot betaling van een bedrag van € 250,00 aan elke appellant behorende bij [appellant sub 1] en anderen en de OVC en anderen, als vergoeding voor de door hen geleden immateriële schade.
Eindconclusie
15. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en de Verenigingen zijn gezien de tussenuitspraak gegrond. Het besluit van 15 februari 2010 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Centrum-1" is vastgesteld.
Gelet op hetgeen onder 7.2 tot en met 7.4 is overwogen heeft de raad het besluit van 15 februari 2010, voor zover hier van belang, alsnog toereikend gemotiveerd. Gelet daarop ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 15 februari 2010, voor zover op dit punt vernietigd, in stand blijven.
16. Het beroep van [appellante sub 2] en anderen is gezien de tussenuitspraak gegrond. Het besluit van 15 februari 2010 dient te worden vernietigd, voor zover dit ziet op het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk", voor zover dit voorziet in de realisering van de BSW.
Gelet op hetgeen onder 13.3 is overwogen ziet de Afdeling geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 15 februari 2010, voor zover op dit punt vernietigd, in stand blijven.
Proceskosten
17. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de vereniging Omwonendenvereniging Centrumplein Leiderdorp en anderen niet-ontvankelijk, voor zover ingesteld door de vereniging Omwonendenvereniging Centrumplein Leiderdorp en gericht tegen de artikelen 10.2 en 10.3 van de planregels;
II. verklaart de beroepen tegen het besluit van 15 februari 2010 van [appellant sub 1] en anderen, de vereniging Vereniging Houdt Leiderdorp Groen en de vereniging Vereniging voor Natuur- en milieueducatie afdeling Leiden, [appellante sub 2] en anderen, in hun geheel, en het beroep van de vereniging Omwonendenvereniging Centrumplein Leiderdorp en anderen, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Leiderdorp van 15 februari 2010, voor zover:
a) daarbij het plandeel met de bestemming "Centrum-1" is vastgesteld;
b) daarbij het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk", voor zover dat voorziet in de realisering van de BSW, is vastgesteld, en
c) het betreft de zinsnede 'ontmoetingsplaats,' in artikel 20, onder e, van de planregels;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven voor zover betrekking hebbend op het onder III.a genoemde plandeel;
V. verklaart het beroep van de vereniging Omwonendenvereniging Centrumplein Leiderdorp en anderen, voor zover ontvankelijk, voor het overige ongegrond;
VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, de vereniging Vereniging Houdt Leiderdorp Groen en de vereniging Vereniging voor Natuur- en milieueducatie afdeling Leiden en [appellant sub 3] tegen het besluit van 6 september 2010 gedeeltelijk gegrond;
VII. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Leiderdorp van 6 september 2010, voor zover daarbij het woord ‘ondergeschikt’ is geschrapt uit artikel 3.1, onder c, sub 3, van de planregels;
VIII. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, de vereniging Vereniging Houdt Leiderdorp Groen en de vereniging Vereniging voor Natuur- en milieueducatie afdeling Leiden en [appellant sub 3] tegen het besluit van 6 september 2010 voor het overige ongegrond;
IX. veroordeelt de raad van de gemeente Leiderdorp om aan de vereniging Omwonendenvereniging Centrumplein Leiderdorp en aan ieder van de volgende personen een vergoeding van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) te betalen:
[appellant sub 1], [9 personen] en [gemachtigde];
X. gelast dat de raad van de gemeente Leiderdorp aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de vereniging Vereniging Houdt Leiderdorp Groen en de vereniging Vereniging voor Natuur- en milieueducatie afdeling Leiden, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellante sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de vereniging Omwonendenvereniging Centrumplein Leiderdorp en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3].
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013
472-690.