Einde inhoudsopgave
Wet milieubeheer
Artikel 16.46b [CDM-projecten]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2022
- Bronpublicatie:
25-10-2021, Stb. 2021, 499 (uitgifte: 27-10-2021, kamerstukken: 33328)
- Inwerkingtreding
01-05-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-10-2021, Stb. 2021, 499 (uitgifte: 27-10-2021, kamerstukken: 33328)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
1.
Dit artikel is van toepassing op projectactiviteiten in het kader van:
- a.
het mechanisme van gemeenschappelijke uitvoering, bedoeld in artikel 6 van het Protocol van Kyoto (JI), die buiten Nederland of buiten de Nederlandse exclusieve economische zone worden uitgevoerd;
- b.
het mechanisme voor schone ontwikkeling, bedoeld in artikel 12 van het Protocol van Kyoto (CDM).
2.
Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan op verzoek van de projectdeelnemer instemming verlenen met deelname aan projectactiviteiten als bedoeld in het eerste lid en de met betrekking tot die activiteiten overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluiten.
3.
De instemming wordt in ieder geval geweigerd, indien:
- a.
de deelname door de projectdeelnemer aan de projectactiviteit niet voldoet aan de eisen die in het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig dat protocol genomen besluiten aan die deelname zijn gesteld;
- b.
de projectdeelnemer zijn hoofdvestiging niet heeft in een staat die de internationale overeenkomst, bedoeld in artikel 11ter, eerste lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, heeft bekrachtigd, of in een staat of een subfederale of regionale entiteit die overeenkomstig artikel 25 van genoemde richtlijn aan het systeem van handel in broeikasgasemissierechten is gekoppeld, en
- c.
voor zover het gaat om projectactiviteiten voor het opwekken van elektriciteit door waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW: bij de projectactiviteit en de uitvoering daarvan de in artikel 11ter, zesde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten bedoelde internationale normen en richtsnoeren, waaronder de richtlijnen van de Wereldcommissie Stuwdammen, niet in acht worden genomen.
4.
Instemming kan worden geweigerd, indien:
- a.
van een andere projectactiviteit waarbij de projectdeelnemer is of was betrokken en waarvoor Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat instemming heeft verleend, is gebleken dat niet is voldaan aan de eisen die in het derde lid met betrekking tot die uitvoering zijn gesteld;
- b.
niet wordt voldaan aan de regels, bedoeld in het vijfde lid.
5.
Bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de instemming, bedoeld in het tweede lid, met deelname aan projectactiviteiten.
6.
Een verleende instemming omvat mede de machtiging van de betrokken projectdeelnemer, voorzover een dergelijke machtiging op grond van de artikelen 6, derde lid, en 12, negende lid, van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig dat protocol genomen besluiten is vereist. Indien de eerste volzin van toepassing is, wordt in de beslissing op het verzoek aangegeven dat de instemming mede de machtiging omvat.
7.
Een verleende instemming kan worden ingetrokken, indien niet meer wordt voldaan aan de eisen, gesteld in het derde lid, onder a of b, of, voor zover van toepassing, onder c, of de nadere regels, bedoeld in het vijfde lid.
8.
Bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan worden bepaald dat voor het verlenen van instemming een vergoeding is verschuldigd. In dat geval worden bij die regeling tevens nadere regels gesteld met betrekking tot de hoogte van de vergoeding en de wijze waarop deze moet worden betaald.
9.
Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat stelt bij hem berustende informatie over projectactiviteiten waarvoor hij instemming heeft verleend, voor het publiek beschikbaar. Artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Wet open overheid is van overeenkomstige toepassing.