Zie onder meer: HR 10 augustus 2012 (LJN: BW8295).
HR, 26-10-2012, nr. 12/03221
ECLI:NL:HR:2012:BY1383
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-10-2012
- Zaaknummer
12/03221
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BY1383
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY1383, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY1383
ECLI:NL:HR:2012:BY1383, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑10‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY1383
- Vindplaatsen
Conclusie 26‑10‑2012
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
12/03221
Mr. F.F. Langemeijer
- 7.
september 2012 (incident griffierecht)
Conclusie inzake:
[De vrouw]
tegen
[De man]
1.
Bij verzoekschrift van 29 juni 2012, ingekomen op diezelfde datum, heeft verzoekster tot cassatie beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 april 2012.
2.
Op 10 juli 2012 is aan de advocaat van verzoekster een nota ter zake van het verschuldigde griffierecht verzonden, met de mededeling dat het griffierecht is vastgesteld op € 302,- en dat dit bedrag uiterlijk 27 juli 2012 op de bankrekening van het gerecht dient te zijn bijgeschreven.
3.
Bij brief van 30 juli 2012 is door de griffie van de Hoge Raad aan de advocaat van verzoekster meegedeeld dat het griffierecht niet tijdig is voldaan. De advocaat is in de gelegenheid gesteld binnen veertien dagen zich hierover schriftelijk uit te laten.
4.
De advocaat van verzoekster heeft het verschuldigde griffierecht alsnog voldaan en zich bij akte van 6 augustus 2012 uitgelaten over de te late betaling van het griffierecht. Hij stelt dat de tijdelijke vervanger van zijn secretaresse kennelijk is uitgegaan van een betalingstermijn van vier weken, gerekend vanaf de ontvangst van de nota, en de nota heeft opgeborgen; de nota heeft dientengevolge de advocaat niet tijdig bereikt.
5.
Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende verzoekster te zorgen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de indiening van het verzoekschrift is bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad, dan wel ter griffie van de Hoge Raad is gestort. De termijn liep af op 27 juli 2012, op welke datum het griffierecht nog niet was voldaan. Dat brengt mee dat verzoekster op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv niet ontvankelijk behoort te worden verklaard in haar beroep1..
6.
In de akte van 6 augustus 2012 worden geen omstandigheden genoemd die nopen tot het buiten toepassing laten van artikel 282a lid 2 in verbinding met art. 427b op de in art. 282a lid 4 Rv genoemde grond, hierna aangeduid als de 'hardheidsclausule'. De gestelde omstandigheid, dat kennelijk is uitgegaan van een betalingstermijn van vier weken na ontvangst van de nota, is niet te wijten aan een mededeling van de zijde van de griffie of van een door de griffie ingeschakeld orgaan. In de nota is met juistheid 27 juli 2012 als uiterste datum voor betaling genoemd. Ook anderszins is niet gebleken van omstandigheden die meebrengen dat toepassing van voornoemde artikelen, gelet op het belang van verzoekster zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor zover de advocaat van verzoekster heeft beoogd een beroep te doen op de hardheidsclausule, moet dat beroep dan ook falen.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑10‑2012
Uitspraak 26‑10‑2012
Partij(en)
26 oktober 2012
Eerste Kamer
12/03221
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J.W. Boogaardt,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de beschikking in de zaak 03/5420 / 207640 van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 november 2004;
- b.
de beschikkingen in de zaak 105.007.944.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 december 2005 en 4 april 2012.
De beschikking van het hof van 4 april 2012 is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstgenoemde beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Aan de advocaat van de vrouw is verzocht zich schriftelijk uit te laten over de vraag waarom het griffierecht niet binnen de wettelijke betalingstermijn is bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad en de rechtsgevolgen daarvan.
De advocaat van de vrouw heeft het verschuldigde griffierecht alsnog voldaan en zich bij akte van 6 augustus 2012 over de te late betaling uitgelaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar cassatieberoep.
3. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1
De vrouw heeft bij verzoekschrift van 29 juni 2012, op diezelfde datum binnengekomen bij de griffie van de Hoge Raad, beroep in cassatie ingesteld tegen de eindbeschikking van het hof. Ingevolge art. 3 lid 4 Wgbz diende zij te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de indiening van het verzoekschrift, derhalve uiterlijk op 27 juli 2012, zou zijn bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad, dan wel ter griffie van de Hoge Raad zou zijn gestort.
Het griffierecht is evenwel pas na laatstgenoemde datum voldaan. Dat brengt mee dat de vrouw op grond van art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in haar beroep.
3.2
De advocaat van de vrouw heeft zich bij akte van 6 augustus 2012 uitgelaten over de te late betaling van het griffierecht. Hij stelt dat de tijdelijke vervanger van zijn secretaresse kennelijk is uitgegaan van een betalingstermijn van vier weken, gerekend vanaf de ontvangst van de door de administratie van de Hoge Raad op 10 juli 2012 verzonden nota, en de nota heeft opgeborgen; de nota heeft dientengevolge de advocaat niet tijdig bereikt.
Deze omstandigheid vormt echter - nog daargelaten dat in genoemde nota met juistheid de datum van 27 juli 2012 is genoemd als einddatum van de betalingstermijn - geen grond voor toepassing van de hardheidsclausule van art. 282a lid 4 Rv.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, M.A. Loth en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 26 oktober 2012.