HR (A-G), 06-12-2011, nr. 09/03704
ECLI:NL:PHR:2012:BU7625
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
06-12-2011
- Zaaknummer
09/03704
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BU7625
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU7625, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU7625
Conclusie 06‑12‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en wegens 2. ‘Bedrieglijke bankbreuk gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte aan de verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/03704 en 10/04969. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
In aanmerking genomen dat zich bij het arrest een aanvulling met bewijsmiddelen bevindt (en niet — zoals de toelichting op het middel lijkt te suggereren — louter een lijst met te bezigen bewijsmiddelen) berust het eerste middel kennelijk op de opvatting dat niet aan het bepaalde in art. 359 lid 3 Sv is voldaan wanneer de bewijsmiddelen zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest. Deze opvatting is echter onverenigbaar met het bepaalde in art. 365a jo. 415 Sv.
5.
Anders dan in de toelichting op het middel (zonder nadere toelichting) wordt gesteld kan het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
6.
Het middel faalt.
7.
In aanmerking genomen dat verdachte, bijgestaan door een raadsman, is verschenen ter terechtzitting in hoger beroep en aldaar geen beroep op overschrijding van de redelijke termijn is gedaan stuit het tweede middel af op HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.9 onder a.
8.
Het middel faalt.
9.
De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
10.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 9 september 2009 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan vierentwintig maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
11.
Overigens heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG