Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de FIOD, dossiernummer 56439, gesloten op maandag 4 januari 2016, aantal doorgenummerde pagina’s: 401.
Rb. Oost-Brabant, 27-09-2016, nr. 01/997553-15
ECLI:NL:RBOBR:2016:5247
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
27-09-2016
- Zaaknummer
01/997553-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2016:5247, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 27‑09‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 27‑09‑2016
Inhoudsindicatie
De rechtbank acht bewezen dat de B.V.'s met een ander opzettelijk onjuiste aangifte omzetbelasting hebben gedaan, terwijl daarna niet zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie juiste en volledige inlichtingen zijn verstrekt aan de inspecteur, aan welke gedraging verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven. Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de B.V.'s over een aantal tijdvakken opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting hebben gedaan, terwijl verdachte daar feitelijk leiding aan heeft gegeven. De rechtbank legt een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op met een proeftijd van twee jaar. Op grond van artikel 10a Algemene wet inzake rijksbelastingen in combinatie met artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968 is de belastingplichtige met ingang van 1 januari 2012 verplicht zo spoedig mogelijk na constatering van een onjuist gedane aangifte omzetbelasting bij wijze van suppletie daarvan melding te maken bij de belastingdienst. Naar het oordeel van de rechtbank is deze regeling voor het strafrecht problematisch voor wat betreft aangiften over perioden ruim vóór 1 januari 2012. Ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van deze feiten in verband met schending van het in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde legaliteitsbeginsel.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/997553-15
Datum uitspraak: 27 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1965] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 juni 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. [bedrijf 1] , verder te noemen 'de B.V.', in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 januari 2016 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar, -zakelijk weergegeven- (telkens) nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over het 4e kwartaal 2009 en/of het 4e kwartaal 2010 en/of het 4e kwartaal 2013 (telkens) te lage, althans onjuiste aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de B.V. waren/was gedaan, waardoor (telkens) te weinig belasting was betaald (DOC-009 7/9), (telkens) opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de bevoegde inspecteur, althans de Belastingdienst aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[bedrijf 1] , verder te noemen 'de B.V.', op drie, althans een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 30 januari 2014 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken) 4e kwartaal 2009 en/of 4e kwartaal 2010 en/of 4e kwartaal 2013 (DOC-098 8/16, DOC-098 12/16 en DOC 098 16/16, DOC-017 1/2, DOC-021 1/2 en DOC-025 1/2) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de/het bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische/digitale) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
2. [bedrijf 2] , verder te noemen 'de B.V.', in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 januari 2016 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar, -zakelijk weergegeven- (telkens) nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over het 4e kwartaal 2010 en/of het 4e kwartaal 2013 (telkens) te lage, althans onjuiste aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de B.V. waren/was gedaan, waardoor (telkens) te weinig belasting was betaald (DOC-010 7/9), (telkens) opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de bevoegde inspecteur, althans de Belastingdienst aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[bedrijf 2] , verder te noemen 'de B.V.', op twee, althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 januari 2014 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken) 4e kwartaal 2010 en/of 4e kwartaal 2013 (DOC-099 8/12, DOC-099 12/12, DOC-029 1/2 en DOC-033 1/2) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de/het bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische/digitale) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
3. [bedrijf 3] , verder te noemen 'de B.V.', in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 januari 2016 te Leende in de gemeente Heeze Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar, -zakelijk weergegeven- (telkens) nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over de maand december 2010 en/of de maand december 2011 en/of de maand september 2013 (telkens) te lage, althans onjuiste aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de B.V. waren/was gedaan, waardoor (telkens) te weinig belasting was betaald (DOC-011 7/9), (telkens) opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de bevoegde inspecteur, althans de Belastingdienst aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[bedrijf 3] , verder te noemen 'de B.V.', op drie, althans een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 30 oktober 2013 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken) december 2010 en/of december 2011 en/of september 2013 (DOC-100 17/41, DOC 100 29/41 en DOC-101 14/17, DOC-045 1/2, DOC-057 1/2 en DOC-066 1/2) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de/het bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische/digitale) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich, conform het op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft, conform zijn pleitnota, vrijspraak bepleit ten aanzien van de drie ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft -zakelijk samengevat- ten verweer betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de aangiften omzetbelasting betreffende rechtspersonen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] opzettelijk niet of onjuist en/of onvolledig zijn gedaan. Dit geldt eveneens voor het niet doen van de verplichte suppletieaangiften. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat [verdachte] en [medeverdachte] er van uit zijn gegaan dat, zulks op advies van de ingeschakelde deskundige accountant, de handelswijze van de accountant juist was. [verdachte] en [medeverdachte] verkeerden in de veronderstelling dat [accountant] juiste aangifte omzetbelasting deed en voor de benodigde suppletie zou zorgdragen. Tevens heeft de raadsman betoogd dat van opdracht geven dan wel feitelijk leiding geven geen sprake is vanwege het ontbreken van het welbewust aanvaarden dat de verboden gedraging zich zou voordoen. [verdachte] en [medeverdachte] hebben volgens de raadsman ook nooit de bedoeling gehad de belastingdienst te benadelen.
Bewijsoverwegingen
1. Inleiding
Strafbare feiten kunnen op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Indien een strafbaar feit wordt gepleegd door een rechtspersoon, kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, onder meer worden uitgesproken tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, zoals aan verdachte ten laste is gelegd.
Om tot een bewezenverklaring van feitelijk leiding geven en/of opdracht geven te komen dient allereerst vast komen te staan dat er sprake is van een (of meer) strafba(a)r(e) feit(en). Wanneer deze vraag bevestigend beantwoord wordt, dient vastgesteld te worden dat de strafbare gedragingen zijn begaan door een rechtspersoon. Wanneer ook deze vraag bevestigend beantwoord is, dient vast komen te staan dat er sprake is van feitelijk leidinggeven aan dan wel opdracht geven tot de verboden gedragingen.
2. Impliciet cumulatieve tenlastelegging
Onder verwijzing naar de thans geldende verplichting tot het doen van suppletie is aan verdachte onder feit 1, 2 en 3 steeds primair ten laste gelegd de verboden gedraging zoals omschreven in artikel 69 lid 1 in samenhang met artikel 10a van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR). Subsidiair is onder feit 1, 2, en 3 steeds ten laste gelegd de verboden gedraging zoals omschreven in artikel 69 lid 2 AWR. De rechtbank heeft de tenlastelegging opgevat als zijnde een impliciet cumulatieve tenlastelegging. De rechtbank acht dit van belang in verband met het navolgende.
3. De verplichting tot het doen van suppletie en de ten laste gelegde perioden
Vanaf 1 januari 2012 dient de belastingplichtige zelf te melden dat een aangifte omzetbelasting in het verleden onjuist gedaan is.
Het op 1 januari 2012 in werking getreden artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen kunnen worden gehouden de inspecteur eigener beweging mededeling te doen van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen die hun bekend zijn geworden (lid 1). Ook kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop mededeling als bedoeld in het eerste lid gedaan moet worden.
Artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968 bepaalt dat zo
dra de belastingplichtige constateert dat hij een aangifte over een tijdvak in de afgelopen vijf kalenderjaren onjuist of onvolledig heeft gedaan waardoor te veel of te weinig belasting is betaald, hij is gehouden alsnog bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken (lid 1). Het derde lid houdt in dat de suppletie, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk geschiedt op de door de inspecteur aangegeven wijze.
Met ingang van 1 januari 2012 moeten derhalve ook onjuistheden uit voorgaande jaren worden gemeld. Voor het belastingrecht betekent dit dat de belastingplichtige die bijvoorbeeld in 2010 had geconstateerd dat er in 2007 een verkeerde btw-aangifte was gedaan en die daarop nog geen actie heeft ondernomen, alsnog in 2012 binnen korte tijd die verkeerde aangifte moet herstellen. De melding moet namelijk gebeuren zodra de fout wordt geconstateerd en in lid 3 is bepaald dat de suppletie zo spoedig mogelijk wordt gedaan.
In het strafrecht is het niet nakomen van de meldingsverplichting strafbaar gesteld in artikel 69, eerste lid, juncto artikel 68, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze regeling voor het strafrecht problematisch voor wat betreft aangiften over perioden ruim vóór 1 januari 2012. In het strafrecht wringt het strafbaar stellen van het niet in de eerste maanden na 1 januari 2012 nakomen van de meldplicht van een bijvoorbeeld in juli 2010 geconstateerde onjuistheid in de aangifte omzetbelasting over – zeg – november 2007. De verplichting om dat zo spoedig mogelijk te doen na de ontdekking van de gemaakte fout kan immers op 1 januari 2012 niet meer worden nagekomen. Dat had al kort na juli 2010 moeten gebeuren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de regeling tot gevolg dat eenieder die tot vijf jaar terug een aangifte omzetbelasting heeft gedaan welke een fout bevatte, en die daar al ruim vóór 1 januari 2012 van wist maar daarvan toen geen melding heeft gedaan, per 1 januari 2012 strafbaar is. Deze strafbaarstelling van in het verleden begane fouten die op dat moment nog niet strafbaar waren is in strijd met het legaliteitsbeginsel neergelegd in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht.
In de onderhavige strafzaak betreft deze problematiek de aangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2009 van [bedrijf 1] , het 4e kwartaal 2010 van [bedrijf 1] en van [bedrijf 2] en de maand december 2010 van [bedrijf 3] . Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de onjuistheden in deze aangiften in de tenlastegelegde periode beginnende op 1 januari 2012 niet meer zo spoedig mogelijk als hier bedoeld met een suppletie worden hersteld. Immers, blijkens het verhandelde ter terechtzitting bestond de bekendheid van die fouten bij die rechtspersonen al ruimschoots voor 1 januari 2012. Het strafbaar stellen van die gedragingen levert naar het oordeel van de rechtbank daarom een schending op van het in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde legaliteitsbeginsel. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank de verdachte in zoverre zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
4. De ten laste gelegde feiten
feit 1 primair
Onder feit 1 is primair ten laste gelegd dat ten name van [bedrijf 1] over het vierde kwartaal 2009, het vierde kwartaal 2010 en het vierde kwartaal 2013 telkens te lage, althans onjuiste aangifte omzetbelasting is gedaan en dat telkens niet voldaan is aan de verplichting van [bedrijf 1] om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie de juiste inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken.
Zoals hiervoor overwogen zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging voor wat betreft het vierde kwartaal 2009 en het vierde kwartaal 2010. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wel bewezen de ten laste gelegde verboden gedraging ten aanzien van het vierde kwartaal 2013. De rechtbank acht hierbij evenwel de ten laste gelegde periode te ruim en overweegt hiertoe het volgende. De ten laste gelegde periode impliceert dat de suppletie betreffende het vierde kwartaal 2013 ook nog zo spoedig mogelijk ingediend zou zijn wanneer dit voor uiterlijk 4 januari 2016 zou hebben plaatsgevonden, en houdt tevens in dat die suppletie al voorafgaand aan dat aangiftetijdvak zou kunnen zijn gedaan. De rechtbank houdt beide voor onjuist. Een aangifte over het derde kwartaal van 2013 pleegt niet te worden gedaan voor 1 januari 2014. Verder hebben [verdachte] en [medeverdachte] beiden verklaard dat zij bij het doen van deze aangifte omzetbelasting al wisten dat deze onjuist of onvolledig was. De rechtbank zal de bewezen verklaarde periode daarom beperken tot 1 januari 2014 tot en met 1 juli 2014.
feit 1 subsidiair
De rechtbank is, als hiervoor overwogen, van oordeel dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging betreffende het vierde kwartaal 2009 en het vierde kwartaal 2010 zoals onder feit 1 primair ten laste gelegd. In aanmerking genomen dat de tenlastelegging heeft te gelden als impliciet cumulatief, acht de rechtbank wel bewezen de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde gedraging betreffende deze tijdvakken. Gelet op deze aangiftetijdvakken zal de rechtbank de bewezen verklaarde periode beperken tot de periode 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2011.
feit 2 primair
Onder feit 2 is primair ten laste gelegd dat ten name van [bedrijf 2] over de aangiftetijdvakken vierde kwartaal 2010 en vierde kwartaal 2013 telkens te lage, althans onjuiste aangifte omzetbelasting is gedaan en dat telkens niet is voldaan aan de verplichting van [bedrijf 2] om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie de juiste inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken. Zoals hiervoor overwogen zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging voor wat betreft het vierde kwartaal 2010.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wel bewezen de ten laste gelegde verboden gedraging ten aanzien van het vierde kwartaal 2013. De rechtbank zal, onder verwijzing naar hetgeen onder feit 1 primair hieromtrent is opgemerkt, de bewezen verklaarde periode beperken tot de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 juli 2014.
feit 2 subsidiair
De rechtbank is, als hiervoor overwogen, van oordeel dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging betreffende het vierde kwartaal 2010 zoals onder feit 2 primair ten laste gelegd. In aanmerking genomen dat de tenlastelegging heeft te gelden als impliciet cumulatief, acht de rechtbank wel bewezen de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde gedraging betreffende dit tijdvak. Gelet op dat aangiftetijdvak zal de rechtbank de bewezen verklaarde periode beperken tot de periode 1 januari 2011 tot en met 1 juli 2011.
feit 3 primair
Onder feit 3 is primair ten laste gelegd dat ten name van [bedrijf 3] over de maanden december 2010, december 2011 en september 2013 telkens te lage, althans onjuiste aangifte omzetbelasting is gedaan en dat telkens niet is voldaan aan de verplichting van [bedrijf 3] om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie de juiste inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken. Zoals hiervoor overwogen zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging voor wat betreft december 2010.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wel bewezen de ten laste gelegde verboden gedraging ten aanzien van december 2011 en september 2013.
De rechtbank zal, onder verwijzing naar hetgeen onder feit 1 primair hieromtrent is opgemerkt, en in aanmerking genomen dat het hier maandaangiften betreft, de bewezen verklaarde periode beperken tot de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 januari 2014.
feit 3 subsidiair
De rechtbank is, als hiervoor overwogen, van oordeel dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging betreffende december 2010 zoals onder feit 3 primair ten laste gelegd. In aanmerking genomen dat de tenlastelegging heeft te gelden als impliciet cumulatief, acht de rechtbank wel bewezen de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde gedraging betreffende dit tijdvak. Gelet op dat aangiftetijdvak zal de rechtbank de bewezen verklaarde periode beperken tot de periode 1 januari 2011 tot en met 1 april 2011.
5. Opzet
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de aangiften omzetbelasting betreffende de rechtspersonen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] opzettelijk niet of onjuist en/of onvolledig zijn gedaan. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De vennootschappen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] verkeerden in de tijd van de economische crisis financieel gezien in zwaar weer, waardoor de af te dragen omzetbelasting niet altijd voldaan kon worden. Om die reden heeft [accountant] aan [verdachte] en [medeverdachte] voorgesteld de aangiften omzetbelasting naar beneden bij te stellen, zodat er op basis van die aangiften door de vennootschappen over de betreffende tijdvakken op die momenten minder belasting afgedragen zou worden dan verschuldigd. [verdachte] en [medeverdachte] zijn op dit voorstel in gegaan, waarna [accountant] op basis van de volgens [verdachte] en [medeverdachte] op die momenten beschikbare financiële middelen de aan te geven omzetgegevens berekende. De uiteindelijke beslissing tot het daadwerkelijk indienen van de te lage aangiften werd genomen door [verdachte] en [medeverdachte] gezamenlijk in samenspraak met [accountant] , waarna [accountant] die te lage aangiften omzetbelasting indiende. Naar eigen zeggen wisten [verdachte] en [medeverdachte] dat door deze handelswijze te weinig belasting afgedragen werd. [verdachte] en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij erop vertrouwden dat de accountant de te lage aangiften zou corrigeren door middel van het doen van suppletieaangiften. Weliswaar is uit het procesdossier op te maken dat er tijdvakken waren waarin meer omzetbelasting werd voldaan dan op basis van de administratie over die tijdvakken verschuldigd, maar dit laat onverlet dat per saldo uiteindelijk zeer aanzienlijk te weinig omzetbelasting is voldaan. [verdachte] en [medeverdachte] moeten dit hebben geweten. Die wetenschap leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat jaarlijks op de balans een (aanzienlijke) post verschuldigde omzetbelasting stond, en de balansposten door de accountant met [verdachte] en [medeverdachte] pleegden te worden besproken. [verdachte] en [medeverdachte] wisten derhalve dat te weinig omzetbelasting werd voldaan, gingen er naar eigen zeggen van uit dat [accountant] een en ander zou rechttrekken omdat hij zulks had gezegd, hebben echter op geen enkele wijze erop toegezien dat dit ook werkelijk gebeurde, terwijl ze ook wisten van de aanzienlijke omzetbelastingschulden per balansdatum van de opeenvolgende jaren.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat zowel [verdachte] en [medeverdachte] als [accountant] opzettelijk aangiften omzetbelasting niet of onjuist hebben gedaan. Hierdoor is te weinig belasting voldaan. Tevens is de rechtbank van oordeel dat zowel door [verdachte] en [medeverdachte] als door [accountant] opzettelijk niet voldaan is aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie de juiste gegevens, inlichtingen en aanwijzingen te verstrekken. Dat [verdachte] en [medeverdachte] niet zelf hun aangiften omzetbelasting en suppletieaangiften invulden, doet hieraan gelet op hun positie niet af. Dat zij – zoals gesteld – nooit de bedoeling hebben gehad de belastingdienst te benadelen, doch enkel niet over de middelen beschikten om betalingen tijdig te doen, doet hier naar het oordeel van de rechtbank evenmin aan af.
De bewijsverweren die de verdediging op dit punt heeft aangevoerd zijn hiermee eveneens verworpen.
6. Strafbare feiten
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat ten name van [bedrijf 1] , die als belastingplichtige verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, deze opzettelijk niet zijn verstrekt, nu er over het vierde kwartaal 2013 te lage, althans onjuiste, aangifte voor de omzetbelasting is gedaan en opzettelijk niet voldaan is aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie de juiste en volledige gegevens te verstrekken, waardoor te weinig belasting is betaald. Ditzelfde geldt voor [bedrijf 2] ten aanzien van het vierde kwartaal 2013 en voor [bedrijf 3] ten aanzien van de maanden december 2011 en september 2013. Deze gedragingen zijn strafbaar gesteld bij artikel 69 lid 1 jo. artikel 10a van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
Tevens volgt uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat ten name van [bedrijf 1] een bij de wet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, opzettelijk onjuist is gedaan door over de aangiftetijdvakken vierde kwartaal 2009 en vierde kwartaal 2010 een te laag bedrag aan omzetbelasting op te geven, waardoor er te weinig belasting is geheven. Ditzelfde geldt voor [bedrijf 2] ten aanzien van het aangiftetijdvak kwartaal 2010 en voor [bedrijf 3] ten aanzien van het de maand december 2010. Deze gedragingen zijn strafbaar gesteld bij artikel 69 lid 2 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
7. Begaan door de rechtspersonen
Voor de beoordeling van de vraag of de bovengenoemde strafbare feiten zijn begaan door de rechtspersonen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] is beslissend of de betreffende gedragingen redelijkerwijs toegerekend kunnen worden aan de rechtspersoon. Dit is in het bijzonder het geval als deze binnen de sfeer van de betreffende rechtspersoon hebben plaatsgevonden.
Gelet op het feit dat [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] belastingplichtig zijn, zijn zij aan te merken als geadresseerden van de overtreden normen. De verboden gedragingen passen binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersonen en zij vermochten erover beschikken of de verboden gedragingen al dan niet zou plaatsvinden. Uit de feitelijke gang van zaken blijkt ook dat de verboden gedragingen zijn aanvaard door de rechtspersonen, nu zij - door het opzettelijk niet voldoen aan de mogelijkheid tot het doen van suppletie, welke mogelijkheid met ingang van 1 januari 2012 is omgezet in een wettelijke verplichting- niet de zorg hebben betracht die in redelijkheid van de rechtspersonen kon worden gevergd ter voorkoming van de verboden gedragingen. Daarnaast zijn de gedragingen verricht door personen die werkzaam zijn voor de rechtspersonen. [accountant] was immers uit hoofde van zijn functie van accountant werkzaam voor de vennootschappen en [verdachte] en [medeverdachte] uit hoofde van hun functie als bestuurder/directeur resp. aandeelhouder/hoofd administratie. Naar zeggen van [verdachte] en [medeverdachte] moesten de vennootschappen zien te overleven in een tijd van economische crisis, waarin zij concurrerende vennootschappen hebben zien ten onder gaan. Aangezien door het verlagen van de aangiften omzetbelasting te weinig belasting is voldaan, is de concurrentie vervalst en zijn de verboden gedragingen de vennootschappen dienstig geweest.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verboden gedragingen hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersonen, waardoor de verboden gedragingen redelijkerwijs toegerekend kunnen worden aan de rechtspersonen.
Het opzet van de rechtspersonen ligt besloten in het opzet van [verdachte] , [medeverdachte] en [accountant] alsmede in de feitelijke gang van zaken in de bedrijfsvoering van de rechtspersonen, waaronder de hiervoor geschetste besluitvorming.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de drie primair en subsidiair ten laste gelegde strafbare feiten zijn begaan door de rechtspersonen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3]
8. Feitelijk leidinggeven
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] begane strafbare feiten, neemt de rechtbank als uitgangspunt dat sprake is van feitelijk leiding geven aan deze gedragingen indien:
verdachte - hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden- maatregelen ter voorkoming van de verboden gedragingen achterwege hebben gelaten, en
bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat deze strafbare gedragingen zich zouden voordoen, zodat zij die verboden gedragingen opzettelijk hebben bevorderd.
Derhalve staan positieve wetenschap, beschikkingsmacht en aanvaarding centraal bij de bepaling van aansprakelijkheid van de feitelijk leidinggevers. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
[verdachte] was bevoegd en gehouden namens de rechtspersonen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] aangiften omzetbelasting en suppletie te doen nu hij bestuurder is van de desbetreffende vennootschappen. Daarnaast oefende [verdachte] in zijn rol van directeur zowel de juridische als de feitelijke macht uit binnen en over de verschillende vennootschappen en dus over de verboden gedragingen. Hieruit volgt dat verdachte de mogelijkheid had te bewerkstelligen dat de verboden gedragingen niet zouden plaatsvinden. Voorts hebben [verdachte] en [medeverdachte] verklaard dat zij er -wegens liquiditeitsproblemen- bewust voor gekozen hebben te lage aangiften omzetbelasting te doen. Ook hebben zij verklaard dat zij wisten dat hierdoor te weinig belasting werd geheven. Uit het pleidooi van de raadsman volgt dat er op de balans altijd een bedrag stond dat nog betaald moest worden aan de belastingdienst. [verdachte] en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij de balansposten bespraken met hun accountant, waardoor de rechtbank van oordeel is dat de belastingschulden bekend waren bij [verdachte] en [medeverdachte] . Nu het dossier er blijk van geeft dat over andere tijdvakken wel suppletie is gedaan, overweegt de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte] ook wisten dat zij bij wijze van suppletie de onjuiste of onvolledige aangeleverde gegevens konden en moesten corrigeren. Nu zowel [verdachte] als [medeverdachte] alle facturen onder ogen kregen, is de rechtbank van oordeel dat zij wisten dat er nog geen suppletie was gedaan, aangezien zij hiervan nooit naheffingen hadden ontvangen. Hoewel zij hiertoe wel bevoegd en gehouden waren, hebben [verdachte] en [medeverdachte] nagelaten controle uit te oefenen op de accountant om er op toe te zien en te bewerkstelligen dat de suppletieaangiften daadwerkelijk zouden worden ingediend. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte] nalatig zijn geweest maatregelen te treffen ter voorkoming van verboden gedragingen, waardoor deze zijn bevorderd. Voorts overweegt de rechtbank dat zij hierdoor willens en wetens de aanmerkelijke kans op de tenlastegelegde strafbare feiten hebben aanvaard. Dat zij nooit de bedoeling hebben gehad de belastingdienst te benadelen, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen die zijn begaan door de rechtspersonen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , als bedoeld in artikel 51, tweede lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Medeplegen
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat [accountant] de aangiften omzetbelasting heeft opgesteld en -in samenspraak met [verdachte] en [medeverdachte] - naar beneden heeft bijgesteld, waarna [verdachte] , [medeverdachte] en [accountant] gezamenlijk besloten deze te lage aangiften in te dienen ten name van de belastingplichtige rechtspersonen (resp. [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ). [accountant] was degene die de te lage aangiften uiteindelijk daadwerkelijk indiende bij de belastingdienst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [accountant] hiermee telkens opzettelijk te lage aangiften omzetbelasting gedaan. Voorts blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat de accountant heeft nagelaten suppletieaangiften te doen ter zake van de te lage aangiften omzetbelasting terwijl de vennootschappen daartoe wel verplicht waren. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de rechtspersoon als bedoeld in de onder 1, 2 en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, de verboden gedragingen heeft gepleegd tezamen en in vereniging met een ander, te weten: [accountant] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van de ten laste gelegde verboden gedragingen, zoals bedoeld in artikel 47 lid 1 onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van de hierna weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank de drie primair en de drie subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals omschreven onder de bewezenverklaring, wettig en overtuigend bewezen.
De bewijsmiddelen.1.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient -voor zover die op dit feit betrekking heeft- als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat:
1. [bedrijf 1] , verder te noemen 'de B.V.', in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 juli 2014 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet heeft verstrekt, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers hebben de B.V. en haar mededader toen aldaar, -zakelijk weergegeven- nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over het 4e kwartaal 2013 te lage, althans onjuiste aangifte voor de omzetbelasting ten name van de B.V. was gedaan, waardoor te weinig belasting was betaald, opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de bevoegde inspecteur, althans de Belastingdienst aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
en (subsidiair):
[bedrijf 1] , verder te noemen 'de B.V.', op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2011 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en in de gemeente Apeldoorn, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2009 en het 4e kwartaal 2010 onjuist heeft gedaan, immers hebben de B.V. en haar mededader toen aldaar telkens opzettelijk op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangiften omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken telkens een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
2. [bedrijf 2] , verder te noemen 'de B.V.', in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 juli 2014 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet heeft verstrekt, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers hebben de B.V. en haar mededader toen aldaar, -zakelijk weergegeven- nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over het 4e kwartaal 2013 te lage, althans onjuiste aangifte voor de omzetbelasting ten name van de B.V. was gedaan, waardoor te weinig belasting was betaald, opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de bevoegde inspecteur, althans de Belastingdienst aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
en (subsidiair):
[bedrijf 2] , verder te noemen 'de B.V.', op een tijdstip in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 juli 2011 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2010 onjuist heeft gedaan, immers hebben de B.V. en haar mededader toen aldaar opzettelijk op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangifte omzetbelasting over genoemd aangiftetijdvak een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3. [bedrijf 3] , verder te noemen 'de B.V.', in de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 januari 2014 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en in de gemeente Apeldoorn, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet heeft verstrekt, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, immers hebben de B.V. en haar mededader toen aldaar, -zakelijk weergegeven- telkens nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over de maand december 2011 en de maand september 2013 telkens te lage, althans onjuiste aangiften voor de omzetbelasting ten name van de B.V. waren gedaan, waardoor telkens te weinig belasting was betaald, telkens opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de bevoegde inspecteur, althans de Belastingdienst aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
en (subsidiair):
[bedrijf 3] , verder te noemen 'de B.V.', op een tijdstip in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 april 2011 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak december 2010 onjuist of onvolledig heeft gedaan, immers hebben de B.V. en haar mededader toen aldaar opzettelijk op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangifte omzetbelasting over genoemd aangiftetijdvak een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De raadsman heeft, conform de overgelegde pleitnota, verweer gevoerd ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte. De raadsman heeft zich -zakelijk samengevat- op het standpunt gesteld dat [verdachte] en [medeverdachte] zich van geen kwaad bewust waren en op de deskundige accountant mochten vertrouwen, waardoor de handelswijze van verdachte niet verwijtbaar is. De raadsman stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte niet strafbaar is en ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
De rechtbank vat het verweer van de verdediging op als een beroep op de schulduitsluitingsgrond AVAS (afwezigheid van alle schuld). De rechtbank overweegt dat deze schulduitsluitingsgrond pas kan worden aangenomen als blijkt dat verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank overweegt in dit verband dat er op [verdachte] en [medeverdachte] de zelfstandige verplichting rustte om namens de desbetreffende vennootschappen te voldoen aan de bestaande belastingwet- en regelgeving. Dat zij hiervoor een deskundige accountant in de arm hebben genomen, doet hieraan niet af. [verdachte] en [medeverdachte] zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen door -in te stemmen met- het doen van te lage aangiften omzetbelasting en het nalaten van het doen van suppletieaangiften. Aangezien [verdachte] en [medeverdachte] op de hoogte waren van de omstandigheid dat er te lage aangiften gedaan werden en zij hebben nagelaten controle uit te oefenen op de accountant om te bewerkstelligen dat de te lage aangiften omzetbelasting bij wijze van suppletieaangiften daadwerkelijk gecorrigeerd werden of hierover navraag te doen bij de belastingdienst, kan niet worden staande gehouden dat verdachte geen enkele blaam treft. De rechtbank verwerpt het verweer.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een taakstraf van 240 uur alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft, als de rechtbank toch toekomt aan de vraag welke straf passend en geboden is, primair verzocht over te gaan tot toepassing van een rechterlijk pardon conform artikel 9a Wetboek van Strafrecht en subsidiair tot het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan fiscale fraude. Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan het medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting en opzettelijk niet voldoen aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie de juiste en volledige gegevens te verstrekken, waardoor te weinig belasting geheven is. De totale omvang van deze fraudedelicten bedraagt € 328.275,-. [verdachte] en [medeverdachte] hebben ter zitting verklaard dat de rechtspersonen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , moesten zien te overleven in een tijd van economische crisis, waarin zij verschillende concurrenten hebben zien omvallen. Zij probeerden hun vennootschappen overeind te houden. Dit deden zij volgens de rechtbank onder meer door opzettelijk te lage aangiften omzetbelasting te doen. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat de rechtspersonen voordeel hebben genoten van het plegen van belastingfraude, waardoor de concurrentie is vervalst. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Hoewel verdachte zich op het standpunt stelt dat hij niet de bedoeling had de fiscus te benadelen, is dat wel gebeurd. Door de handelswijze van [verdachte] en [medeverdachte] en [accountant] hebben zij de fiscus en daarmee de Staat der Nederlanden en de samenleving voor een aanzienlijk geldbedrag benadeeld. Door deze handelswijze is tevens het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in de aangifte door de belastingplichtige ernstig geschaad. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Strafmatigende omstandigheden.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte rekening gehouden met het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 juli 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter veroordeeld is. Daarnaast houdt zij rekening met de omstandigheid [verdachte] en [medeverdachte] bezig zijn de fiscale schulden van de desbetreffende vennootschappen te voldoen en dat zij daartoe een betalingsregeling hebben getroffen met de fiscus. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte in een vroeg stadium van het onderzoek hier volledige medewerking aan heeft verleend.
De strafsoort, strafmaat en strafmodaliteit
De raadsman heeft verzocht over te gaan tot toepassing van een rechterlijk pardon conform artikel 9a Wetboek van Strafrecht dan wel tot het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf. Het uitgangspunt zoals omschreven in de oriëntatiepunten houdt in dat bij frauduleuze delicten van deze omvang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden aangewezen is. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde.
Evenmin kan gelet daarop naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank een te zware sanctie.
De rechtbank zal opleggen de straffen zoals gevorderd door de officier van justitie, met dien verstande dat de rechtbank geen aanleiding ziet tot het opleggen van een proeftijd van drie jaar. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd koppelen van twee jaar. De rechtbank wil daarmee enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds beoogt zij daarmee invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte gericht op het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 240 uur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en -gezien de ernst van de feiten- geboden is.
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 primair en subsidiair meer of anders ten laste gelegd is dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk een feit begaan, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging
T.a.v. feit 1 subsidiair:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2 primair:
medeplegen van opzettelijk een feit begaan, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging
T.a.v. feit 2 subsidiair:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging
T.a.v. feit 3 primair:
medeplegen van opzettelijk een feit begaan, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 3 subsidiair:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair, feit 3 subsidiair:
Taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, en
Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. J.G. Vos en M.T. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. de Haas, griffier,
en is uitgesproken op 27 september 2016.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑09‑2016