Rb. Amsterdam, 09-01-2013, nr. DX12-34
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0003
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-01-2013
- Zaaknummer
DX12-34
- LJN
BZ0003
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0003, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑01‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 09‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Effectenlease-zaak. Hof-formule in zorgplichtzaken. Ondanks pleidooi voor het tegendeel, geen aanleiding om van het model van het hof af te wijken.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaak- en rolnummer: 1322563 DX EXPL 12-34
vonnis van: 9 januari 2013
f.no.: 776
Vonnis van de kantonrechter
i n z a k e
[eiser]
wonende te [--],
eiser,
nader te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
t e g e n
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: mr. T.R. van Ginkel.
De procedure
Op 17 oktober 2012 is in deze zaak een tussenvonnis (hierna: het tussenvonnis) gewezen. Voor het verloop van de procedure tot dan toe, verwijst de kantonrechter naar hetgeen dienaangaande in het tussenvonnis is overwogen.
In het tussenvonnis is een verschijning van partijen ter terechtzitting bepaald, waarna bij rolmededeling van 7 november 2012 nog het een en ander over het verloop van de zitting is opgemerkt. Deze zitting heeft op 22 november 2012 plaatsgevonden. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.M. Both. Dexia is verschenen bij haar gemachtigden mr. J.R. van Staveren en mr. C.A. Bastiaans. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en over en weer op elkaar gereageerd. Van de behandeling zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die aan het dossier zijn toegevoegd.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BSLISSING
1.De feiten
Voor de vaststaande feiten in deze zaak wordt verwezen naar hetgeen daarover in het tussenvonnis is opgenomen.
2.Het geschil
Ten aanzien van de door [eiser] ingestelde vorderingen en de grondslagen daarvan wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent in het tussenvonnis is vermeld.
3.De beoordeling
De tussenpersoon
3.1.De vraag of de tussenpersoon onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld heeft dan wel tekortgeschoten is in de informatieverschaffing bij het aangaan door hem van een nieuwe hypothecaire lening die is aangewend voor de betaling uit hoofde van de onderhavige lease-overeenkomst, wordt buiten beschouwing gelaten omdat de tussenpersoon niet in de procedure is betrokken.
3.2.Voor de maatstaven en beoordelingskaders verwijst de kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH 2815) en van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden genomen. Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die in het onderhavige geval een afwijking daarvan rechtvaardigen. Toepassing van die maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A.er is sprake van huurkoop;
B.er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de WCK;
C.Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D.[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
E.er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL0912), in het bijzonder de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 daarvan, welke hier worden overgenomen.
3.3.In het onderhavige geval dient op de schade eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW en vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [eiser] wegens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De wijze waarop dit gebeurt wordt hierna uiteengezet. Voor de concrete berekening in het onderhavige geval wordt verwezen naar bijlage II bij dit vonnis.
3.4.Ingevolge artikel 6:100 BW dient in mindering te worden gebracht al het voordeel dat [eiser] ingevolge de lease-overeenkomst heeft genoten, zoals aan [eiser] betaalde of toekomende dividenden. Voor zover [eiser] een batig saldo heeft behaald uit eerdere effectenlease-overeenkomsten die zijn geëindigd vanaf een tijdstip gelegen één jaar voor het aangaan van de lease-overeenkomst, dient ook dit saldo in mindering te worden gebracht. Het in mindering te brengen voordeel bedraagt in totaal € 6.401,84. De kantonrechter zal dit voordeel in eerste instantie in mindering brengen op de schade bestaande uit de verschuldigde rente en eventuele periodieke aflossingen en vervolgens, voor zover dan nog een deel van het voordeel resteert, op de restschuld. Dit ligt het meest voor de hand, omdat deze betalingsverplichtingen zich eerder hebben voorgedaan dan dat de restschuld zich openbaarde.
3.5.Nadat het (eventuele) voordeel op de schade in mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre de resterende door [eiser] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door [eiser] veroorzaakt voor rekening van [eiser] moet blijven. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de restschuld. Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 welke hier worden overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van beëindiging ‘verschuldigde’ termijnen en niet slechts van de ‘betaalde’ termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
Termijnen
3.6.In dit geval zou nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de lease-overeenkomst had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke verwachting wel een onaanvaardbaar zware financiële last op [eiser] werd gelegd. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat van de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit termijnen in beginsel 1/3 deel vanwege eigen schuld voor rekening van [eiser] behoort te blijven.
3.7.Voor de aan bovenbedoelde beoordeling ten grondslag liggende berekening wordt verwezen naar de aan dit vonnis gehechte bijlage I. Deze berekening is gebaseerd op hetgeen het Amsterdamse hof dienaangaande in zijn arresten van 1 december 2009 heeft overwogen. De kantonrechter heeft daarbij, in navolging van het Amsterdamse hof, in aanmerking genomen de zogenoemde “Nibud-basisnorm” (Y) en het door Nibud gehanteerde basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten, behorende bij de gezinssamenstelling van [eiser] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst.
Netto maandinkomen
3.8.Partijen twisten over de vraag of het inkomen van de voormalige eega van [eiser], dat blijkt uit de biljetten van een proces van het jaar 2000, het bruto of het netto inkomen is. [eiser] stelt zich op het standpunt dat op dat bedrag (NLG 18.977,-) de belasting nog in mindering dient te worden gebracht. Dexia heeft gesteld dat de ingehouden loonheffingen niet blijken uit de biljetten van een proces, zodat zij er van uitgaan dat het een netto bedrag betreft. Gelet op het feit dat [eiser] en zijn voormalige eega inmiddels gescheiden zijn valt in te zien dat [eiser] geen bewijsstukken voorhanden heeft betreffende de verschuldigde belasting van zijn voormalige eega. Door Dexia is een en ander niet betwist. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat het bedrag op de biljetten van een proces het bruto inkomen van de voormalige eega weergeeft, zodat de verschuldigde loonbelasting op dat bedrag in mindering dient te worden gebracht. Aan de hand van de belastingschijven van het jaar 2000 is de voormalige eega van [eiser] een bedrag van NLG 3.399,15 aan belasting over haar bruto inkomen verschuldigd.
Voorts stelt [eiser] zich op het standpunt dat voor wat betreft het inkomen tevens rekening dient te worden gehouden met de premies Ziekenfondswet. De premies behoren niet tot het besteedbare netto inkomen omdat die niet op de rekening werden gestort en dus ook niet konden worden besteed, aldus [eiser]. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. Het hof heeft gezocht naar een model om deze zaken op enigszins doenlijke en praktische wijze af te doen. Daartoe heeft het hof een model ontworpen wat zich tot een aantal relevante factoren beperkt. De premie Ziekenfondswet is daarbij niet genoemd als relevante factor in de draagkrachtberekening. Vooralsnog ziet de kantonrechter geen aanleiding om van het model van het hof af te wijken. Derhalve wordt in de berekening geen rekening gehouden met de premies Ziekenfondswet. Het netto loon wordt berekend door het totaal ontvangen loon te verminderen met het totaal aan ingehouden loonbelasting. In de berekening zal daarom een bedrag van in totaal € 2.117,64 (€ 589,08 netto loon eega plus € 1.528,56 netto loon [eiser]) als netto maandinkomen meegenomen.
Woonlasten
3.9.De woonlasten zijn berekend aan de hand van de biljetten van een proces. Als netto woonlasten is een bedrag van € 412,08 in de berekening opgenomen. Verwezen wordt hiervoor naar bijlage I.
Factor A
3.10.Met betrekking tot hetgeen door Dexia omtrent het kortingspercentage in verband met vooruitbetaling is aangevoerd het volgende. De op Dexia rustende zorgplicht dient door haar te worden uitgeoefend in de periode voorafgaand aan het sluiten van de lease-overeenkomst. Dexia wist echter pas op het moment dat de lease-overeenkomst daadwerkelijk werd getekend dat sprake zou zijn van vooruitbetaling. Tot dat moment had de korting een voorwaardelijk karakter. Uit niets blijkt bovendien dat Dexia, voordat de vooruitbetaling was gedaan, afstand heeft gedaan van haar aanspraken ten aanzien van de volledige rente en de volledige hoofdsom. In de aan de lease-overeenkomst voorafgaande periode kon door Dexia dan ook geen rekening worden gehouden met de korting in verband met vooruitbetaling, zodat deze ook in de onderhavige procedure niet dient te worden meegenomen in de beoordeling omtrent het al dan niet aanvaardbaar zijn van de op [eiser] gelegde last.
Bijzondere lasten
3.11.Als bijzonder last heeft [eiser] een bedrag ad € 22,69 aan premie voor een spaarverzekeringplan opgevoerd. Dexia stelt daartegenover dat in de formule van het hof geen ruimte bestaat voor de post en daarnaast dat het afsluiten van een spaarverzekeringplan geen verplichting is maar een eigen keus om kapitaal op te bouwen. De kantonrechter neemt het door [eiser] opgevoerde bedrag niet mee in de berekening. De premie wordt door [eiser] wellicht als last ervaren doch gezien het spaarkarakter van deze premie kan deze niet als een werkelijke last worden gezien. Nog daargelaten dat de lastberekening ook zonder deze post aantoont dat het aangaan van de lease-overeenkomst een onaanvaardbaar zware last vormde voor [eiser].
Restschuld
3.12.Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [eiser] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld ook in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [eiser] behoort te blijven.
Algemeen
3.13.Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is niet gebleken. De door [eiser] aangevoerde omstandigheden zijn in de verdeling van de schade, waarbij het tekortschieten van Dexia zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [eiser], reeds verdisconteerd.
Daarbij merkt de kantonrechter nog op dat het ontbreken van twee regels in de tekst van de overeenkomst nog niet betekent dat de tekst fouten bevat dan wel onduidelijk is, zodat aan SpaarSelect en Dexia niet toe te rekenen is dat de tekst van de overeenkomst voor [eiser] wellicht onduidelijk is.
- 3.14.
Onder verwijzing naar de in bijlage II weergegeven berekening, brengt het voorgaande mee dat Dexia aan schade dient te dragen € 1.513,30 wegens restschuld en voorts dat Dexia terzake van voor haar rekening komende schade € 11.347,59 aan [eiser] dient terug te betalen wegens betaalde termijnen, te vermeerderen met € 1.513,30 wegens reeds betaalde restschuld.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is gesteld komt naar voren dat Dexia in januari 2012 reeds een bedrag van € 1.513,38 vermeerderd met de wettelijke rente aan [eiser] heeft voldaan wegens betaalde restschuld. Nu partijen dit deel onderling hebben afgewikkeld resteert thans de vordering terzake van de betaalde termijnen.
Wettelijke rente
3.15.Dexia is over de door haar te betalen schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij dienaangaande in verzuim is. Ingevolge artikel 6:83, aanhef en onder b, BW treedt verzuim ter zake van een schadevergoedingsplicht als de onderhavige van rechtswege in als zij niet terstond wordt nagekomen. Het verzuim kan echter pas intreden op het moment dat een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is ontstaan. In dit geval kon pas op het moment van beëindiging van de lease-overeenkomst worden vastgesteld dat schade was geleden, zodat Dexia op de dag van de eindafrekening in verzuim is geraakt en dus vanaf die datum wettelijke rente is verschuldigd.
Buitengerechtelijke kosten
3.16.De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. Onvoldoende is gesteld of gebleken om te kunnen concluderen dat a) de gemachtigde van [eiser] werkzaamheden heeft verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de zaak en b) [eiser] daarvoor aan zijn gemachtigde kosten verschuldigd is. Voor zover [eiser] vergoeding vordert van kosten voor het bij derden opvragen van bescheiden behoren deze tot de in artikel 241 Rv bedoelde kosten, en derhalve tot de proceskosten.
Overige vorderingen
3.17.Voor zover de vorderingen gericht zijn op meer dan hetgeen hiervoor is behandeld is onvoldoende gebleken dat de eisende partij bij dat meerdere een belang heeft, zodat de vorderingen in zoverre worden afgewezen.
BKR-registratie
3.18.Nu Dexia onweersproken heeft gesteld dat er ten aanzien van de lease-overeenkomst geen registratie (meer) bestaat wordt de vordering met betrekking tot de BKR-registratie afgewezen wegens gebrek aan belang.
Proceskosten
3.19.Gelet op de uitkomst van de procedure wordt Dexia veroordeeld in de kosten van het geding.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
- I.veroordeelt.
Dexia aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.347,59, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
- II.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op:
voor verschuldigd griffierecht € 73,00
voor het exploot van dagvaarding €90,64
voor salaris van gemachtigde €900,00
totaal: €1.063,64
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
- III.verklaart.
de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- IV.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter