Rb. Limburg, 16-01-2014, nr. C-03-186429 A
ECLI:NL:RBLIM:2014:1073
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
16-01-2014
- Zaaknummer
C-03-186429 A
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2014:1073, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 16‑01‑2014; (Wraking)
Uitspraak 16‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Verzoek is tijdig en daarmee ontvankelijk. Eerdere procedurele dan wel inhoudelijke beslissingen van eenzelfde rechter zijn niet zondermeer een grond voor wraking. Het verzoek is afgewezen.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/186429 / HA RK 13-208
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
WINNING B.V.,
gevestigd te Susteren, gemeente Echt-Susteren, (hierna: verzoekster),
in rechte vertegenwoordigd door haar bestuurder[verzoekster] te Haelen,
door wie een verzoek ingediend is dat strekt tot wraking van:
mr. [verweerster], rechter in deze rechtbank, (hierna: de rechter).
1. Het verloop van de procedure
Bij een op 18 december 2013 ter griffie van de rechtbank binnengekomen faxbericht heeft verzoekster een verzoek tot wraking van de rechter ingediend in de zaak met zaaknummer 2357756 CV EXPL 13-3762 tussen Vles Advocaten B.V. (hierna: Vles) en verzoekster. De aanleiding voor dit verzoek is gelegen is een door de rechter genomen rolbeslissing in een andere zaak met zaaknummer 2357727 CV ECPL 13-3761 tussen Vles en Maasgrond (hierna: Maasgrond).
De rechter heeft de wrakingskamer op 6 januari 2014 bericht dat zij niet in het verzoek tot wraking wenste te berusten en dat zij ter zitting aanwezig zou zijn om een toelichting te geven.
Het verzoek tot wraking is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 10 januari 2014, alwaar slechts de rechter verschenen is en verzoekster zich - zonder enig verder bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.
2. De beoordeling
Alvorens de wrakingskamer kan toekomen aan de beoordeling van de vraag of vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd geacht kan worden, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of het verzoek tijdig ingediend is.
Ingevolge artikel 36 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) in relatie tot artikel 37 Rv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aan de verzoeker bekend zijn geworden.
De rolbeslissing omtrent het vervallen van het recht om te concluderen in de zaak Maasgrond (op 2 september 2013 voor de kantonrechter gedagvaard door Vles) is aan de bestuurder die thans ook verzoekster in rechte vertegenwoordigt ([verzoekster]), bij griffiersbrief van 4 december 2013 kenbaar gemaakt.
Het verzoek dat namens verzoekster ingediend was in de eveneens door Vles aanhangig gemaakte kantonprocedure tegen verzoekster en dat gericht was op rolvoeging van deze zaak met de zaak Vles / Maasgrond, is door de kantonrechter afgewezen en die beslissing is bij brief d.d. 3 december 2013 van de griffier aan de heer [verzoekster] kenbaar gemaakt.
Verzoekster (namens haar de heer [verzoekster]) heeft naar aanleiding van een voorwaardelijk wrakingsverzoek d.d. 18 december 2013 - kennelijk nog dezelfde dag of mogelijk al op de dag daarvoor - bevestigd gekregen dat dezelfde rechter die de rolbeslissing in de zaak Maasgrond genomen had, de zaak Winning zou behandelen, waarmee de voorwaarde waaronder het wrakingsverzoek ingediend was, vervuld werd.
De reden tot wraking is immers volgens verzoekster gelegen in het bestaande ‘causale verband’ tussen beide zaken en bestuurder [verzoekster] stelde in het per telefax ingediende (toen nog voorwaardelijke en voorlopige) wrakingsverzoek dat hij redenen had ‘een klacht in te dienen’ tegen de handelwijze van de rolrechter in de zaak Maasgrond.
Nu verzoekster mogelijk zelfs nog voor het moment van bevestiging van de naam van de rechter (maar in ieder geval prompt daarna) haar verzoek tot wraking heeft ingediend althans onvoorwaardelijk gemaakt, bestaat er geen twijfel over dat het verzoek tijdig gedaan is en dat verzoekster dus ontvankelijk moet worden geacht.
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van de verzoekster relevant, maar is doorslaggevend of de zijdens verzoekster gestelde twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer begrijpt het verzoek tot wraking aldus, dat het verzoeksters intentie is te voorkomen dat de rechter (ook) de zaak van Vles tegen verzoekster zal gaan behandelen, omdat er feiten en omstandigheden zijn waardoor haar onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Nu verzoekster tegen haar een klacht heeft ingediend, althans het stellige voornemen uitgesproken heeft dat te doen, over haar optreden in de andere zaak (de zaak Maasgrond), is haar verwachting dat de rechter de zaak niet onbevangen kan behandelen.
De wrakingskamer is van oordeel dat eerdere (procedurele dan wel inhoudelijke) beslissingen van eenzelfde rechter in een zaak die (direct of indirect) in het nadeel van betrokken verzoekster (kunnen) werken, in het algemeen geen grond vormen te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens juist verzoekster koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
Dit geldt nog eens extra nadrukkelijk indien het - zoals hier - een eerder oordeel betreft in een andere zaak, zelfs als in die zaak de bestuurder van verzoekster als gemachtigde optrad, althans een niet geslaagde poging gedaan heeft zich als gemachtigde op te werpen en namens de gedaagde partij verweer te voeren.
Ook in een ter griffie gemaakte vergissing die wordt gecorrigeerd, kan geen rechtvaardigingsgrond worden gevonden om vooringenomenheid van de rechter aan te nemen. Wraking is niet het middel om een rechter die een voor een partij onwelgevallige beslissing heeft genomen, de behandeling van een zaak te ontzeggen.
Nu niet is gebleken van het ontbreken van onpartijdigheid in subjectieve zin, noch van feiten en omstandigheden die aanleiding zouden geven voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bij deze rechter ten aanzien van verzoekster, dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.
3. Beslissing
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.H.M. Kuster, voorzitter, H.W.M.A. Staal en
F.L.G. Geisel, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2014.