Zie het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2012 en het arrest van het hof Den Haag van 31 januari 2013, onder 'Het geding'.
HR, 26-04-2013, nr. 13/00621
ECLI:NL:HR:2013:BZ8856
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-04-2013
- Zaaknummer
13/00621
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BZ8856
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ8856, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ8856
ECLI:NL:PHR:2013:BZ8856, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ8856
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑04‑2013
26 april 2013
Eerste Kamer
13/00621
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer 09/552 R van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 oktober 2012;
b. het arrest in de zaak 200.115.332/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 januari 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 27 maart 2013 op dat standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2.3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 26 april 2013.
Conclusie 15‑03‑2013
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
13/00621
Mr. L. Timmerman
Zitting 15 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
verzoekster tot cassatie,
1. Feiten en procesverloop1.
1.1
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 september 2009 is ten aanzien van [verzoekster] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnis van 12 oktober 2012 heeft de rechtbank aan [verzoekster] de schone lei onthouden, omdat zij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [verzoekster] haar informatieverplichting niet is nagekomen, nu nog diverse stukken ontbreken. Daarnaast heeft [verzoekster] onvoldoende sollicitatiebewijzen overgelegd, zodat niet kan worden vastgesteld dat zij de sollicitatieplicht naar behoren heeft nageleefd.
1.3
Tegen dit vonnis is [verzoekster] in hoger beroep gekomen bij het hof Den Haag, stellende dat zij nog niet voldoende in de Nederlandse samenleving is ingeburgerd, althans niet in die mate dat zij in staat geacht moet worden te begrijpen wat van haar verwacht wordt in de schuldsaneringsregeling. Zij beriep zich daarom op overmacht.
1.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2013.
Bij arrest van 31 januari 2013 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
[Verzoekster] is van dit arrest tijdig2. in cassatie gekomen.
2. Ontvankelijkheid
2.1
Het verzoekschrift bevat één cassatiemiddel, bestaand uit meerdere ongenummerde alinea's. Het is gericht tegen de volgende zin van r.o. 4 van het bestreden arrest: "Het hof stelt voorop dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken, mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen."
2.2
Het middel klaagt - samengevat - dat deze overweging onbegrijpelijk is, nu niet duidelijk is aan welke objectieve criteria getoetst moet worden om tot het oordeel te komen dat iemand zich wel, of niet "tot het uiterste" heeft ingespannen. In de rechtspraak worden volgens het middel twee maatstaven gehanteerd: in navolging van de Recofa-richtlijnen soms de toets "tot het uiterste inspannen" en in elk geval in één andere zaak het criterium dat "van iedere schuldenaar een zo groot mogelijke bijdrage en inspanning moet worden gevergd".
Volgens het middel was, nu uitsluitend nog sprake was van een tekortkoming in de sollicitatieverplichting, terwijl de overige tekortkomingen inmiddels bleken te zijn opgelost, reden geweest te overwegen de schuldsaneringsregeling onder voorwaarden te verlengen.
2.3
Het middel faalt. De stelling dat in appel uitsluitend nog sprake was van een tekortkoming in de sollicitatieverplichting, is feitelijk onjuist. Het hof oordeelt in r.o. 5 - in cassatie onbestreden - dat [verzoekster] de op haar rustende sollicitatie- én informatieverplichtingen niet is nagekomen, ondanks waarschuwingen en rappels door rechter-commissaris (zie r.o. 4), bewindvoerder en rechtbank. In hoger beroep heeft zij de ontbrekende stukken niet alsnog verstrekt. Op basis van het feit dat [verzoekster] haar verplichtingen gedurende zekere periodes na een waarschuwing wel wist na te komen, stelt het hof vast dat zij wist of had moeten weten wat van haar verwacht werd en wat de gevolgen waren van niet-nakoming daarvan3.. Zij had, indien zij hulp nodig had bij de naleving van de verplichtingen, deze hulp in een eerder stadium kunnen inschakelen. Dat zij dit heeft nagelaten komt naar het oordeel van het hof voor haar eigen rekening en risico.
In het licht van de vastgestelde feiten kunnen deze overwegingen het oordeel van het hof dat er geen aanleiding is om [verzoekster] door middel van een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling opnieuw in de gelegenheid te stellen om haar tekortkomingen te herstellen (r.o. 5), dragen.
2.4
Tenslotte merk ik op dat de door het middel geciteerde maatstaf dat "van iedere schuldenaar een zo groot mogelijke bijdrage en inspanning moet worden gevergd" m.i. dezelfde is als de maatstaf dat de schuldenaar zich "tot het uiterste moet inspannen": het grootst mogelijke is immers gelijk aan het uiterste. Wat "het uiterste" of "grootst mogelijke" is, hangt af van de omstandigheden van het geval en zal per casus apart bezien moeten worden. In onderhavige zaak staat evenwel vast dat [verzoekster] wist of behoorde te weten wat van haar werd verwacht, zodat de klacht sowieso belang mist.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑03‑2013
Het verzoekschrift tot cassatie is per fax ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 7 februari 2013, overeenkomstig de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van 8 dagen.
Zie ook het p-v van de op 24 januari 2013 gehouden mondelinge behandeling, p. 1, onderdaan.