HR 21 oktober 2003, ECLI:2003:AL3537.
HR, 04-10-2016, nr. 15/02566
ECLI:NL:HR:2016:2242, Conclusie: Gedeeltelijk contrair, Conclusie: Gedeeltelijk contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-10-2016
- Zaaknummer
15/02566
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2242, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑10‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:5815, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:946, Gedeeltelijk contrair
ECLI:NL:PHR:2016:946, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑08‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2242, Gedeeltelijk contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑03‑2016
- Vindplaatsen
JIN 2016/203 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2016-0382
JIN 2016/203 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 04‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Redelijke termijn, art. 6.1. EVRM. De HR stelt voorop dat het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst (ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Het Hof heeft geoordeeld dat, hoewel sprake is van een langdurige procedure, de redelijke termijn a.b.i. art. 6.1 EVRM niet is overschreden nu het verzoek van de verdediging in h.b. tot het horen van getuigen heeft geleid tot vertraging in de afdoening van de zaak en deze vertraging voor rekening van verdachte komt. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Cag anders.
Partij(en)
4 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 15/02566
EC/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2015, nummer 23/004298-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM niet is overschreden.
3.2.1.
Aan de aan de Hoge Raad gezonden stukken kan wat betreft het procesverloop in deze zaak het volgende worden ontleend.
Bij vonnis van 29 september 2010 is de verdachte door de Rechtbank te Haarlem ter zake van het medeplegen van mensensmokkel, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden.
Op 7 oktober 2010 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Op 25 januari 2012 heeft de raadsvrouwe van de verdachte verzocht een zestal getuigen te horen.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 februari 2012 heeft de raadsvrouwe dit verzoek herhaald. Het Hof heeft op die terechtzitting het verzoek ten aanzien van twee getuigen toegewezen. Daartoe zijn na tussenkomst van de Raadsheer- Commissaris de stukken in handen gesteld van de Rechter-Commissaris in de Rechtbank Haarlem.
Op 24 juli 2012 heeft de Rechter-Commissaris een rechtshulpverzoek gedaan aan Duitsland omdat beide getuigen in Duitsland verbleven. Aldaar heeft nader onderzoek plaatsgevonden door de Duitse politie teneinde de verblijfplaatsen van de getuigen en de juiste identiteit van een van hen te achterhalen.
Op 28 juni 2013 is een van beide getuigen met behulp van een videoconferentie door de Rechter-Commissaris gehoord. De andere getuige is tweemaal niet verschenen op het voor het verhoor vastgestelde tijdstip. De verdediging heeft geen afstand van deze getuige gedaan. Vervolgens is tussen de Nederlandse en de Duitse autoriteiten gecorrespondeerd over - kort gezegd - de vraag hoe ervoor kon worden gezorgd dat die getuige toch zou kunnen worden gehoord.
Op 16 oktober 2014 is bedoelde getuige uiteindelijk in Duitsland door een Duitse rechter gehoord.
Op 12 december 2014 is het in het Nederlands vertaalde proces-verbaal van verhoor aan de raadsvrouwe van de verdachte toegestuurd.
Op 6 januari 2015 heeft de raadsvrouwe aan de Rechter-Commissaris bericht dat de verdediging geen nadere onderzoekswensen heeft.
Ter terechtzitting van 20 april 2015 heeft het Hof het geschorste onderzoek hervat.
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting van het Hof van 20 april 2015 heeft de raadsvrouwe aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"Strafmaat
Zeer gedateerde zaak, feiten zouden 4,5 jaar geleden hebben plaatsgevonden. Client leeft nog iedere dag met de gedachte dat hij terug moet naar de gevangenisstraf en heeft deze jaren nauwelijks een leven kunnen opbouwen (4,5 dagen in voorarrest gezeten). Materieel gaat het om een en hetzelfde feit, de facto is er cumulatief geoordeeld over cliënt en de personen die hij Nederland zou hebben binnengebracht.
Inbeslaggenomen geld: 2400 euro, 4000 dollar en 150 pond.
Nimmer met politie en justitie in aanraking geweest, geen enkele indicatie dat hij zich eerder bezig hield met de smokkel van mensen en dat is weer een Contra-indicatie voor de bewezenverklaring."
3.2.3.
Volgens dit proces-verbaal heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof op die terechtzitting het volgende aangevoerd:
"Met betrekking tot de straf ben ik van mening, dat het tijdsverloop in deze zaak, hoewel niet geheel aan justitie te wijten, onevenredig is geweest. Ik zal daarom een lagere straf vorderen dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd."
Die vordering houdt in dat de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden.
3.2.4.
Bij arrest van 4 mei 2015 heeft het Hof, met vernietiging van het vonnis van de Rechtbank, de verdachte overeenkomstig de vordering van de Advocaat-Generaal ter zake van mensensmokkel, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden.
3.2.5.
Het bestreden arrest houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden, het volgende in:
"Het hof heeft voorts de termijn voor afdoening van onderhavige zaak in ogenschouw genomen, nu de dagvaarding in eerste aanleg de verdachte op 26 augustus 2010 is betekend, hij op 7 oktober 2010 hoger beroep heeft ingesteld en het hof eerst heden op 4 mei 2015 arrest wijst.
Als uitgangspunt heeft te gelden, dat de behandeling van een zaak in hoger beroep wordt afgerond met een eindbeslissing binnen twee jaar na de instelling van het hoger beroep, waarbij de redelijkheid van de duur van de procedure kan worden beïnvloed door bepaalde omstandigheden (vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008/358). In dit geval heeft het doen van verzoeken tot het horen van getuigen door de verdediging in hoger beroep geleid tot vertraging in de afdoening van de zaak. Deze vertraging komt naar het oordeel voor rekening van de verdachte. Het hof is daarom van oordeel, dat, hoewel sprake is van een langdurige procedure, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in dit geval niet is overschreden."
3.3.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Van onbegrijpelijkheid zal overigens niet licht sprake zijn omdat een dergelijk oordeel sterk verweven pleegt te zijn met waarderingen van feitelijke aard die zich onttrekken aan een beoordeling door de cassatierechter. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.7).
3.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat, hoewel sprake is van een langdurige procedure, de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM niet is overschreden nu het verzoek van de verdediging in hoger beroep tot het horen van getuigen heeft geleid tot vertraging in de afdoening van de zaak en deze vertraging voor rekening van de verdachte komt. Gelet op hetgeen is vooropgesteld alsmede gelet op het onder 3.2.1 weergegeven procesverloop en in aanmerking genomen voorts dat de redelijkheid van de duur van een zaak onder meer afhankelijk is van de invloed van de verdediging op het procesverloop (vgl. rov. 3.13.1 van voormeld arrest) getuigt het oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de verdachte op 7 oktober 2010 hoger beroep heeft ingesteld, het vonnis op dat moment reeds was uitgewerkt en de verdediging eerst op 25 januari 2012 het verzoek heeft gedaan tot het horen van getuigen en dat de verdediging ten aanzien van de vraag of de redelijke termijn is overschreden ter terechtzitting in hoger beroep niets heeft aangevoerd op grond waarvan het Hof tot nadere motivering gehouden was.
3.5.
Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2016.
Conclusie 23‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Redelijke termijn, art. 6.1. EVRM. De HR stelt voorop dat het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst (ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Het Hof heeft geoordeeld dat, hoewel sprake is van een langdurige procedure, de redelijke termijn a.b.i. art. 6.1 EVRM niet is overschreden nu het verzoek van de verdediging in h.b. tot het horen van getuigen heeft geleid tot vertraging in de afdoening van de zaak en deze vertraging voor rekening van verdachte komt. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Cag anders.
Nr. 15/02566
Mr. Machielse
Zitting 23 augustus 2016 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 4 mei 2015 voor: mensensmokkel, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Voorts heeft het hof de verbeurdverklaring uitgesproken van in het arrest aangeduide inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring niet is af te leiden uit de gebezigde bewijsmiddelen. Vervolgens worden de klachten in verschillende onderdelen beschreven.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat
"hij in de periode van 1 november 2009 tot en met 1 januari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, India en Afghanistan en Dubai (verenigde Emiraten) en Istanbul (Turkije), [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, immers heeft verdachte:
- voornoemde personen begeleid op hun reis van Kabul via Dubai en via Istanbul naar Schiphol en
- vervolgens voornoemde personen begeleid op de luchthaven Schiphol; en
- daarbij voornoemde personen aanwijzingen gegeven; en
- vervolgens voornoemde personen begeleid naar de (paspoort/grens)controle ter inreis van het Schengengebied; en
- vervolgens voor voornoemde personen het woord gevoerd en als tolk gefungeerd en als leider van de groep opgetreden bij de grenscontrole, terwijl verdachte wist dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was."
3.3. Het eerste onderdeel (A) stelt dat niet uit de bewijsmiddelen kan volgen dat verdachte de feitelijke handelingen die in de bewezenverklaring na ieder gedachtestreepje zijn genoemd ten aanzien van elk van de in de bewezenverklaring vermelde personen heeft verricht. Bovendien, zo vervolgt de steller van het middel, zijn verklaringen die voor het bewijs zijn gebruikt onderling tegenstrijdig.
3.4. Uit bewijsmiddel 10 is op te maken dat het reisgezelschap bestond uit acht personen, dat verdachte op de luchthaven van Dubai de leden van de groep heeft gewezen waar zij moesten zijn en dat hij op Schiphol voor de groep heeft getolkt. Verdachte heeft de groep in Kabul ontmoet en verder begeleid. Hij heeft alles op de luchthavens geregeld (bewijsmiddel 11). Uit bewijsmiddel 5 is op te maken dat verdachte aan de opsporingsambtenaar heeft verklaard dat hij de groep helpt. In bewijsmiddel 6 is vermeld dat verdachte regelmatig met een luide stem tegen de groep snauwde, dat hij als leider van de groep optrad en zich aanbood als de ambtenaren vragen hadden.
3.5. Uit dit samenstel van bewijsmiddelen heeft het Hof ten aanzien van alle leden van de groep kunnen bewezenverklaren dat verdachte hen heeft begeleid op hun reis tot Schiphol, hun aanwijzingen heeft gegeven, hen heeft begeleid naar de paspoortcontrole en het woord heeft gevoerd en als leider is opgetreden. Dat een van de leden van de groep verdachte op de luchthaven van Dubai een tijdje uit het oog heeft verloren staat er niet aan in de weg dat verdachte ook op de luchthaven van Dubai zijn diensten aan de leden van de groep heeft verleend, zodat van een tegenstrijdigheid geen sprake is. Niet is immers tenlastegelegd dat verdachte altijd in het gezelschap van de leden van de groep is geweest en zich daar nooit enig moment van heeft verwijderd.
3.6. Onderdeel B van de schriftuur houdt in dat toegang tot het Schengengebied werd geweigerd en dat de vreemdelingen daarom geen toegang hebben gekregen tot het Schengengebied. Zij beschikten over een transitvisum en daarom kan niet bewezen worden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk was.
3.7. Aanvankelijk was in artikel 197a Sr strafbaar gesteld het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of verblijven in Nederland. Onder het "verblijven in Nederland" moet worden verstaan: elk zich ophouden in Nederland. Dat verblijf hoeft niet een min of meer duurzaam karakter te hebben. Men is behulpzaam als men het zich toegang verschaffen of verblijven bevordert of gemakkelijk maakt.1.
Artikel 197a Sr vloeit voort uit de uitvoering van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst en is in het Wetboek van Strafrecht ingevoegd bij Wet van 23 december 1993, Stb. 1993, 709. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdt onder meer het volgende in:
"Het Wetboek van Strafrecht moet worden voorzien van twee nieuwe strafbaarstellingen.
a. Artikel 27, eerste lid, van de Uitvoeringsovereenkomst verplicht Partijen immers sancties te treffen tegen eenieder die een vreemdeling uit winstbejag beoogt te helpen het grondgebied van een der Partijen binnen te komen of aldaar te verblijven, zulks in strijd met de wetgeving van die Partij betreffende de binnenkomst en het verblijf van vreemdelingen. In Artikel II onder B van het voorstel wordt een delictsomschrijving voorgesteld die aan deze verplichting voldoet."2.
De delictsomschrijving die hier wordt bedoeld is artikel 173a Sr. Het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang moet overeenkomstig deze bedoeling worden uitgelegd. Dat betekent dat de hulpverlening aan een ander om het grondgebied van een van de partijen bij deze overeenkomst binnen te komen door deze delictsomschrijving wordt bestreken. Niet nodig is dat de ander er effectief in slaagt om toegang te verkrijgen en dus daar te verblijven.3.
3.8. Onderdeel C heeft kennelijk de strekking te betogen dat het hof heeft verzuimd te antwoorden op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van verdachte dat hij niet heeft geweten dat de toegang of doorreis van de anderen wederrechtelijk was. De steller van het middel haalt de woorden aan die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft gesproken:
"In het paspoort van mijn vrouw staat een geldig visum en datzelfde geldt ook voor de paspoorten van die andere personen. Waarom zijn die mensen toen niet weggestuurd of uitgezet?"
De advocaat van verdachte heeft vrijspraak bepleit omdat de verdachte niet van kwade zin zou zijn en hem geen enkel strafrechtelijk verwijt zou treffen.
3.9. Dat verdachte zich niet zomaar bij toeval bij de groep heeft aangesloten heeft het hof kunnen afleiden uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Daar is immers te lezen dat verdachte dezelfde tickets had als de andere leden van de groep, dat in ieder geval het ticket van verdachte is opgemaakt gelijk met het ticket van (een van) de anderen, dat verdachte beschikte over de namen van de acht anderen en in het bezit was van een pasfoto van een van de anderen (bewijsmiddel 1). Onder verdachte is een ticket inbeslaggenomen dat op zijn naam was gesteld en op de naam van alle andere leden van de groep (bewijsmiddel 3). Uit de verklaringen van verdachte en de andere leden van het reisgezelschap is af te leiden dat verdachte de anderen begeleidde en hielp. De visa voor Burundi voor de andere leden van de groep zijn afgegeven in India maar klaarblijkelijk in Kabul in de paspoorten aangebracht (bewijsmiddel 9). Opvallend is dat de reizen van verdachte tussen India en Afghanistan precies daarbij passen (bewijsmiddelen 1 en 2). De hele groep en ook verdachte was in het bezit van tickets voor de volgende route:
-Dubai naar Istanbul op 1 januari 2010;
-Istanbul naar Amsterdam op 1 januari 2010;
-Amsterdam naar Brussel op 1 januari 2010;
-Brussel naar Addis Abeba met een tussenstop te Parijs op 1 januari 2010;
-Addis Abeba naar Nairobi op 3 januari 2010;
-Nairobi naar Bujumbura op 3 januari 2010;
-vice versa op 9 januari 2010 (bewijsmiddel 1).
Verdachte regelde alles op de luchthavens en wist de weg. Als er problemen waren dan hielp hij de groep en vertelde aan de controlerende ambtenaren dat paspoorten en visa in orde waren (bewijsmiddel 11). Eén van de leden van het reisgezelschap heeft verklaard dat het niet de bedoeling was om naar Burundi te gaan maar om asiel in Nederland aan te vragen. Aan verdachte is verzocht om de groep, als het zou mislukken in Nederland, naar Burundi te helpen (bewijsmiddel 7).
Het hof heeft uit deze gebezigde bewijsmiddelen zodanige betrokkenheid van verdachte bij de reis naar Nederland kunnen afleiden dat het niet anders kan dan dat ook verdachte wist dat er een inreis in Nederland op moeilijkheden zou stuiten nu het gezelschap alleen maar over inreisvisa voor Burundi beschikte.
Onderdeel D betoogt dat het uiteindelijke reisdoel Burundi niet te rijmen is met de poging het Schengengebied binnen te komen. Maar uit bewijsmiddel 7 heeft het hof kunnen afleiden dat Burundi alleen als bestemming in aanmerking zou komen als het gezelschap in Nederland niet zou worden toegelaten.
3.10. Onderdeel E klaagt dat niet kan worden bewezen dat verdachte de vreemdelingen heeft begeleid naar de grenscontrole op Schiphol ter inreis in het Schengengebied.
3.11. Bewijsmiddel 1 is een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar, inhoudende dat een groep van acht Afghaanse personen die werden begeleid door een Nederlandse man van Afghaanse afkomst, op de grensdoorlaatpost voor onderzoek is opgehouden. Bewijsmiddel 6 is een proces-verbaal waarin een opsporingsambtenaar verklaart dat bij de groep die gecontroleerd werd op de doorlaatpost aankomst Schengen een Afghaanse man was die een Nederlands paspoort had aangeboden. Deze man verklaarde dat de rest van de groep uit familie en vrienden van hem bestond en dat zij samen deze reis maakten. In bewijsmiddel 11 is de verklaring van een van de leden van het reisgezelschap opgenomen die over verdachte zegt dat deze op de luchthavens alles regelde en dat hij de weg wist. Hieruit heeft het hof ook kunnen aannemen dat verdachte de groep heeft begeleid naar de Schengen-doorlaatpost.
Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen.
4.1. Het tweede middel klaagt over het oordeel van het hof dat de redelijke termijn niet is overschreden. De laatste getuige is gehoord op 16 oktober 2014 en vervolgens is eerst op 20 april 2015 de zaak inhoudelijk door het hof behandeld.
4.2. Het arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Het hof heeft voorts de termijn voor afdoening van onderhavige zaak in ogenschouw genomen, nu de dagvaarding in eerste aanleg de verdachte op 26 augustus 2010 is betekend, hij op 7 oktober 2010 hoger beroep heeft ingesteld en het hof eerst heden op 4 mei 2015 arrest wijst.
Als uitgangspunt heeft te gelden, dat de behandeling van een zaak in hoger beroep wordt afgerond met een eindbeslissing binnen twee jaar na de instelling van het hoger beroep, waarbij de redelijkheid van de duur van de procedure kan worden beïnvloed door bepaalde omstandigheden (vgl. HR17 juni 2008, NJ 2008/358). In dit geval heeft het doen van verzoeken tot het horen van getuigen door de verdediging in hoger beroep geleid tot vertraging in de afdoening van de zaak. Deze vertraging komt naar het oordeel voor rekening van de verdachte. Het hof is daarom van oordeel, dat, hoewel sprake is van een langdurige procedure, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in dit geval niet is overschreden."
4.3. Nadat verdachte op 7 oktober 2010 hoger beroep heeft laten aantekenen tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 september 2010, is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aangevangen op 20 februari 2012. Het hof heeft het verzoek van de verdediging om getuigen te doen horen gedeeltelijk toegewezen. Deze getuigen zijn leden van het reisgezelschap, van wie een adres in Duitsland bekend was. Voor het horen van deze getuigen is de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris en is de behandeling ter terechtzitting voor onbepaalde tijd aangehouden. Op 20 april 2015 is het onderzoek hervat, waarna het hof op 4 mei 2015 arrest heeft gewezen. Klaarblijkelijk heeft het hof het uitreiken van de dagvaarding in eerste aanleg als datum genomen waarop de redelijke termijn is beginnen te lopen. Tussen de instelling van het hoger beroep op 7 oktober 2010 en het arrest van 11 mei 2015 zijn vier jaar en bijna zeven maanden verstreken. Gelet op het feit dat de twee getuigen zich in het buitenland bevonden, dat na het horen van deze getuigen een nieuwe datum voor een zitting moest worden gezocht en alle betrokkenen weer moesten worden opgeroepen, acht ik een zekere vertraging in de afhandeling van het appel zeker verklaarbaar, maar een overschrijding van de tweejaarstermijn met meer dan 2 1/2 jaar lijkt mij daardoor niet te verklaren.
Het tweede middel lijkt mij in zoverre gegrond.
5. Het eerste middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het tweede middel slaagt naar mijn oordeel, maar de Hoge Raad zal zelf in een gepaste mate van strafvermindering kunnen voorzien. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot een vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑08‑2016
Deze uitleg vind impliciete bevestiging in HR 6 september 2011, ECLI:2011:BQ8008 en HR 25 maart 2014, ECLI:2014:717.
Beroepschrift 14‑03‑2016
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
(strafzaken)
Inzake : [rekwirant] / OM I C
Onze ref. : MUCH.16.021
Cliënt : [rekwirant], geb. [geboortedatum]-1971
Parketnr. : 15.8000007.10
Griffienr HR : S 15/02566
raadsman : B. Kizilocak
Per telefax : 070 - 361 74 84
en in vijfvoud per gewone post
Rotterdam, 14 maart 2016
Geeft eerbiedig te kennen:
[rekwirant], thans wonende te [woonplaats] ([land]) aan [adres];
dat rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 4 mei 2015 de volgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 197a Sr en 350, 358, 359 & 415 Sv geschonden doordat het hof heeft bewezen verklaard dat rekwirant zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, maar dit kan niet worden afgeleid uit de bewijsmiddelen.
Toelichting
Ten laste van rekwirant is bewezen verklaard dat:
‘hij in de periode van 1 november 2009 tot en met 1 januari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, India en Afghanistan en Dubai (verenigde Emiraten) en Istanbul (Turkije), [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [BETROKKENE 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8], behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, immers heeft verdachte:
- —
voornoemde personen begeleid op hun reis van Kabul via Dubai en via Istanbul naar Schiphol en
- —
vervolgens voornoemde personen begeleid op de luchthaven Schiphol; en
- —
daarbij voornoemde personen aanwijzingen gegeven; en
- —
vervolgens voornoemde personen begeleid naar de (paspoort/grens)controle ter inreis van het Schengengebied; en
- —
vervolgens voor voornoemde personen het woord gevoerd en als tolk gefungeerd en als leider van de groep opgetreden bij de grenscontrole; terwijl verdachte wist dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.’
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1.
Een proces-verbaal met nummer PL27RV/10-000089 van 5 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde dossierparagraaf 0.3.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verslag van voornoemde verbalisant:
Op 1 januari 2010 kreeg het Sluisteam een melding dat acht Afghaanse personen, die werden begeleid door een Nederlandse man van Afghaanse afkomst, op de grensdoorlaatpost aankomst Schengen voor onderzoek werden opgehouden.
Het Sluisteam werd gewezen op negen personen:
[rekwirant],
[betrokkene 1],
[betrokkene 2],
[betrokkene 3],
[BETROKKENE 4],
[betrokkene 6],
[betrokkene 7],
[betrokkene 8].
De gehele groep was in het bezit van tickets met de route:
- —
Dubai naar Istanbul op 1 januari 2010;
- —
Istanbul naar Amsterdam op 1 januari 2010;
- —
Amsterdam naar Brussel op 1 januari 2010;
- —
Brussel naar Addis Abeba met een tussenstop te Parijs op 1 januari 2010;
- —
Addis Abeba naar Nairobi op 3 januari 2010;
- —
Nairobi naar Bujumbura op 3 januari 2010;
- —
vice versa op 9 januari 2010.
Het PNR nummer van [rekwirant] was gelijk aan dat van één van de anderen.
Een Personal Name Record (PNR) is een nummer dat door de computer aan een boeking/vliegticket wordt toegekend op het moment dat deze gemaakt wordt. Dit PNR is een uniek nummer. Als meerdere passagiers een gelijkluidend nummer hebben wil dit zeggen dat de boeking op het zelfde moment gemaakt is.
Toegangsweigering:
Op 1 januari 2010 werd besloten dat de gehele groep met uitzondering van de verdachte [rekwirant] de toegang tot het Schengengebied werd geweigerd, omdat zij niet in bezit waren van een geldig visum. In de paspoorten van de Afghaanse vreemdelingen waren Duitse transit visa aangebracht
van het type A. Dit betekent dat zij alleen toestemming hadden om te mogen transiteren via de luchthaven Schiphol en geen toegang mochten krijgen tot het Schengengebied.
In beslagname [rekwirant]:
Op 1 januari 2010 werden er onder [rekwirant] goederen voor onderzoek in beslag genomen.
Hieruit bleek onder andere dat:
- —
[rekwirant] in het bezit was van een pasfoto van [betrokkene 2];
- —
[rekwirant] in het bezit was van een ticket met de reisroute Amsterdam-Brussel-Amsterdam op 1 januari 2010, met daarop de namen van alle acht gesmokkelden.
Stempelonderzoek:
Uit onderzoek van personeel van het Sluisteam bleek onder andere dat:
[rekwirant] ten tijde van de afgifte van alle Burundese visa, die in de paspoorten van alle gesmokkelden zaten, in Delhi (India) was. Op de data dat [rekwirant] was uit gereisd uit Delhi is [rekwirant] op dezelfde data Afghanistan in gereisd. Dit is tevens het land waar de Burundese visa verstrekt waren aan alle gesmokkelden.
De kopiëen van de Burundese visa, aangetroffen in de paspoorten van alle gesmokkelden, zijn als dossierparagraaf 0.10 bij dit dossier gevoegd.
2.
Een proces-verbaal stempelonderzoek met nummer PL27RV/10-000099 van 8 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde dossierparagraaf 0.9.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van voornoemde verbalisant:
Onderzoek reishistorie paspoort [rekwirant]
Uit onderzoek door het Sluisteam bleek onder andere dat:
- —
[rekwirant] op 20 november 2009 was in gereisd in Delhi (India);
- —
[rekwirant] op 24 november 2009 was uit gereisd uit Delhi;
- —
[rekwirant] op 24 november 2009 was in gereisd in Afghanistan;
- —
[rekwirant] op 27 november 2009 was uit gereisd uit Afghanistan;
- —
[rekwirant] op 14 december 2009 was in gereisd in Delhi;
- —
[rekwirant] op 14 december 2009 was uit gereisd uit Delhi;
- —
[rekwirant] op 14 december 2009 was in gereisd in Afghanistan;
- —
[rekwirant] op 29 december 2009 was uit gereisd uit Afghanistan.
3.
Een proces-verbaal van onderzoek in beslagname met nummer PL27RV/10-000089 van 17 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde dossierparagraaf 2.1.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 1 januari 2010 zijn onder [rekwirant] de volgende goederen in beslag genomen:
- 15:
pasfoto
- 21:
ticket.
Onderzoek in beslag genomen goederen:
- 15:
uit onderzoek van de goederen is gebleken dat dit een pasfoto bleek te zijn van gesmokkelde [betrokkene 2]. Deze pasfoto is exact gelijkend aan de pasfoto welke afgebeeld staat in het paspoort van gesmokkelde [betrokkene 2].
- 21:
uit onderzoek van de goederen genoemd onder 21 is gebleken dat dit een vliegticket was op naam gesteld van [rekwirant] en alle acht gesmokkelden. Dit ticket had de reisroute Amsterdam-Brussel-Amsterdam. De reis begint op 1 januari 2010 en eindigt op 11 januari 2010. Hierbij valt op dat de ticketnummers opeenvolgend zijn.
4
Een proces-verbaal Schengen visa met nummer PL27RV/10-000099 van 4 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar T. Mooij, doorgenummerde dossierparagrnaf 0.6.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belangen zakelijk weergegeven, een beknopte samenvatting door voornoemde verbalisant:
A-visum:
Het A-visum zal worden verstrekt aan de vreemdelingen die op grond van hun nationaliteit visumplichtig zijn, alleen om gebruik te maken van de transit faciliteiten van de Schengenlanden. Deze vreemdelingen reizen dus niet daadwerkelijk over de grens het Schengengebied in, maar blijven op de luchthaven van het desbetreffende Schengenland.
5.
Een proces-verbaal met nummer PL27RV/10-000099 van 2 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde dossierparagraaf 0.4.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 1 januari 2010 kreeg ik drie nationale paspoorten van Afghanistan overgedragen samen met vier tickets. Op voornoemde paspoorten reisden zes personen. Mijn collega [verbalisant 8] vertelde mij dat een Nederlandse man had opgetreden als tolk voor deze groep. De Nederlandse man bleek later te zijn: [rekwirant].
Ik sprak [rekwirant] aan in de Nederlandse taal. Ik hoorde [rekwirant] zeggen dat hij de groep helpt omdat ze geen Engels spreken. Ik hoorde de medewerker van de KLM zeggen, dat deze personen in een groep van acht personen reisde en niet zes. Ik hoorde [rekwirant] zeggen dat hij op zoek ging naar de andere twee personen. Ik zag dat [rekwirant] terug kwam met twee voor mij onbekende personen. Ik vroeg om de paspoorten van de twee personen. Ik zag dat één van de twee personen twee paspoorten pakte en deze aan [rekwirant] gaf. Ik zag dat [rekwirant] de paspoorten aan mij gaf. Ik hoorde dat [rekwirant] op een luide en agressieve toon legen de persoon sprak.
6.
Een proces-verbaal met nummer PL27RV/10-000099 van 2 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde dossierparagraaf 0.5.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 1 januari 2010 was ik op de doorlaatpost aankomst Schengen belast met toezicht. Mijn collega [verbalisant 2] was een groep aan het controleren van Afghaanse mensen. Bij de ze groep was een Afghaanse man die een Nederlands paspoort had aangeboden.
Ik zag op het ticket van de Nederlandse man dat zijn ticket ook geldig was voor de vlucht richting Brussel. Ik vroeg hem of hij ook mee zou reizen naar Brussel. Ik hoorde hem zeggen: ‘nee, dit zijn familie en vrienden van me en we maken samen deze reis’.
Het viel mij op dat de man regelmatig in een voor mij overstaanbare taal met een luide stem tegen de groep snauwde. Ik zag dat hij als leider van de groep optrad en zich aanbood als wij vragen hadden.
7.
Een proces-verbaal van verhoor met BPS mutatienummer 10-000099 van 6 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4], doorgenummerde dossierparagraaf 1.2.1.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van [betrokkene 1]:
Voornaam: [voornaam betrokkene 1]
Achternaam: [achternaam betrokkene 1]
Vaders voornaam: [vaders voornaam betrokkene 1],
Vaders achternaam: [vaders achternaam betrokkene 1].
Het visum Burundi en de tickets zijn via het bureau geregeld.
Wij wilden naar Europa gaan. Wij wilden asiel aanvragen. Het plan was om in Nederland te blijven.
Opmerking verbalisanten
Wij, verbalisanten, tonen een gelaatsfoto van [rekwirant].
Dit is de man die ons geholpen heeft. Ik heb hem voor het eerst gezien op de luchthaven van Kabul. De tweede keer heb ik hem op de luchthaven in Dubai gezien. Omdat wij in Dubai problemen met de tickets hadden, heeft hij ons geholpen. Hij heeft ook die andere drie mensen geholpen.
Ik heb hem verzocht ons te helpen op weg naar Nederland, omdat wij de taal niet kennen. Ik heb hem gevraagd dat, als het zou mislukken in Nederland, of hij ons dan wilde helpen in Burundi te komen.
8.
Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL27RV/10-000099 van 1 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6], doorgenummerde dossierparagraaf 1.3.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van [betrokkene 2]:
Ik ben getrouwd met [betrokkene 1].
Ze hadden ons verteld dat we overal na Amsterdam asiel zouden kunnen aanvragen, dat maakte verder niet uit.
U vraagt mij wie de reisroute bepaald heeft. Ik zeg u dat wij dat niet hebben gedaan. Dat was degene die ons het ticket heeft verkocht.
Opmerking verbalisanten
Wij, verbalisanten; tonen de getuige een foto van het gelaat van [rekwirant].
Ik zeg u dat dit de man is die ons heeft geholpen met de reis hier naar toe. Hij heeft ons geholpen omdat wij geen buitenlandse talen spreken.
Hij heeft tijdens de reis bij ons gezeten in het vliegtuig en als er moeilijkheden waren dan hielp hij ons.
U vraagt mij of die meneer met ons was meegevlogen van Kabul naar Dubai. Ik zeg u dat dit zo was, maar op de luchthaven in Dubai zijn wij hem kwijtgeraakt.
U vraagt wanneer wij hem weer zijn tegen gekomen op de luchthaven van Dubai. Ik zeg u dat hij weer bij het vliegtuig was toen wij gingen doorvliegen.
U vraagt wat de reisroute was van die man. Ik zeg u dat hij helemaal met ons mee zou vliegen naar Burundi. Dit was dus vanuit Kabul naar Burundi. Hij had de zelfde tickets als wij.
9.
Een proces-verbaal van verhoor met BPS mutatienummer 10-000099 van 6 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4], doorgenummerde dossierparagraaf 1.3.1.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van [betrokkene 2]:
Wij hadden geen bepaalde bestemming, we wilden in een veilig land asiel aanvragen.
U vraagt mij wat wij hebben moeten regelen voor onze reis uit Afghanistan.
Wij hebben alleen de tickets gekocht.
U vraagt mij, hoe wij aan het visum voor Burundi komen. Mijn man is met de paspoorten naar Kabul gegaan.
U vraagt mij hoe het dan kan dat het visum voor Burundi is afgegeven in India.
Ik vind het wel raar, want wij zijn niet in India geweest.
U vraagt mij hoe wij aan het Duitse visum komen.
Wij moesten zelf het visum aanvragen. Wij zijn naar de Duitse ambassade gegaan. We hebben het visum gehaald in Kabul.
10.
Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL27RV/10-000099 van 1 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], doorgenummerde dossierparagraaf 1.6.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van [betrokkene 6]:
U vraagt mij met wie ik deze reis maak. Ik zeg u dat ik de reis maak met de mensen die hier buiten zaten. Die mensen heb ik op het vliegveld van Kabul leren kennen, in het vliegtuig. Ik ken ze niet. We waren met z'n achten.
De visa zijn voor ons geregeld door het reisagentschap, door de ticketverkopers.
Opmerking verbalisant
Ik, verbalisant, toon de verdachte een foto van [rekwirant].
Ik zeg u, dat hij met ons in het vliegtuig zat. Hij reisde met ons. Ik zeg u, dat hij de hele reis met ons heeft gemaakt. Dit omdat hij buitenlandse talen sprak: hij kon ons helpen met vertalen en ons de weg wijzen. Op de luchthaven van Dubai heeft hij ons gewezen waar we moesten zijn.
U vraagt of hij bij ons was toen we moesten wachten op de luchthaven van Dubai. Ik zeg u dat hij bij ons was.
U vraagt mij wat hij gedaan heeft voor ons op de luchthaven van Amsterdam. Ik zeg u dat hij voor ons getolkt heeft. Hij sprak Nederlands en hij heeft met functionarissen gesproken.
11.
Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL27RV/10-000099 van 1 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], doorgenummerde dossierparagraaf 1.7.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van [betrokkene 7]:
U zegt mij dat het op Schiphol opgevallen was dat een man zich bij de groep had gevoegd.
Dit is de man die we op de luchthaven in Kabul hebben ontmoet. Hij begeleide ons.
Ik had gehoord dat de anderen hem ‘[rekwirant]’ noemden. [rekwirant] heeft op de luchthavens alles geregeld. Hij wist de weg.
Hij zou ons begeleiden tot aan Burundi. [rekwirant] was de hele groep behulpzaam. Elke keer als er problemen waren dan hielp hij ons en vertelde aan de controlerende mensen dat de paspoorten en de visa goed waren.
Aan getuige wordt een foto getoond met het gelaat van [rekwirant].
U vraagt mij wie deze persoon is. Dit is [rekwirant].
Onderdeel A
Uit de bewijsmiddelen kan niet volgen dat rekwirant ten aanzien van alle in de bewezenverklaring genoemde personen de onder de vijf gedachtestreepjes genoemde feitelijke handelingen heeft verricht.
In de bewijsconstructie staan alleen verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 6] en [betrokkene 7]. Weliswaar spreken zij over ‘ons’ of ‘we’, maar zij noemen geen namen. Bovendien spreekt [betrokkene 1] over ‘die andere drie mensen’ (bewijsmiddel 7), wat niet klopt met het aantal personen in de bewezenverklaring. In bewijsmiddel 10 wordt wel gesproken over acht personen. Maar daaruit blijkt niet dat zij alle acht door rekwirant zijn begeleid.
Bovendien zijn de genoemde verklaringen in de bewijsmiddelen onderling tegenstrijdig over een belangrijk punt. Volgens [betrokkene 6] heeft rekwirant op de luchthaven van Dubai hun gewezen waar zij moesten zijn. Toen zij daar moesten wachten, was hij bij hen (bewijsmiddel 10). [betrokkene 1] heeft verklaard dat rekwirant in Dubai heeft geholpen toen er problemen met de tickets waren (bewijsmiddel 7). Maar [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij rekwirant zijn kwijtgeraakt op de luchthaven in Dubai en rekwirant pas weer bij het vliegtuig was toen zij gingen doorvliegen (bewijsmiddel 8). Dit strookt niet met de verklaring dat rekwirant bij hen was tijdens het wachten en ook niet zonder meer met de verklaring dat rekwirant heeft geholpen toen er problemen met de tickets waren. Deze tegenstrijdigheid raakt aan het bewijs van het eerste gedachtestreepje. Het gaat immers om de vraag of rekwirant de betreffende personen aldaar heeft begeleid. Precies daarover is de bewijsvoering tegenstrijdig.
Onderdeel B
Bewezen geacht is dat rekwirant behulpzaam is geweest bij de toegang tot of doorreis door Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, terwijl die toegang of die doorreis wederrechtelijk was. Bewijsmiddel 1 houdt in dat de toegang tot het Schengengebied werd geweigerd. De vreemdelingen hebben derhalve geen toegang gekregen tot het Schengengebied. Uit de bewijsmiddelen kan wel volgen dat zij op doorreis waren, maar dat was niet wederrechtelijk, aangezien zij beschikten over een A-visum (bewijsmiddel 1 en 4). Daarom kan de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘wederrechetlijk’ niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.
Onderdeel C
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof van 20 april 2015 heeft rekwirant aldaar het volgende aangevoerd: ‘In het paspoort van mijn vrouw staat een geldig visum en datzelfde geldt ook voor de paspoorten van die andere personen. Waarom zijn die mensen toen niet weggestuurd of uitgezet?’. Duidelijk is dat rekwirant hiermee heeft betwist dat hij wist dat de Afghaanse vreemdelingen zonder geldige titel reisden. In de nadere bewijsoverweging overweegt het hof: ‘De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat het ten laste gelegde feit weliswaar zou kunnen worden bewezen, maar dat de overtuiging ontbreekt. Het hof volgt de raadsvrouw daarin niet. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.’ Het hof is hier niet ingegaan op de vraag of rekwirant wist dat de toegang of doorreis wederrechtelijk was en zo ja waaraan het hof het bewijs van die wetenschap heeft ontleend. Uit de bewijsmiddelen blijkt evenmin op basis van wat rekwirant wist dat de toegang of de doorreis wederrechtelijk was. Daarom kan uit de bewijsmiddelen noch uit de nadere bewijsoverweging blijken dat rekwirant de bewezenverklaarde wetenschap had.
Onderdeel D
Bewijsmiddelen 8 en 11 houden in dat rekwirant mee zou vliegen, althans de groep zou begeleiden tot aan Burundi. De bewezenverklaring is daarmee onverenigbaar. Immers, indien het uiteindelijke reisdoel Burundi is, hoe verhoudt dat zich tot het behulpzaam zijn om doorreis door of toegang tot het Schengengebied te bewerkstelligen? De handelingen zijn in dat geval gericht op het verkrijgen van toegang tot Burundi. De bewezenverklaring is daarom niet begrijpelijk gemotiveerd.
Onderdeel E
Onder het vierde gedachtestreepje is bewezen verklaard dat rekwirant de vreemdelingen heeft begeleid naar de (paspoort/grens)controle ter inreis van het Schengengebied. Ook dit onderdeel van bewezenverklaring kan niet volgen uit de bewijsmiddelen. Uit bewijsmiddel 1 blijkt mogelijk dat rekwirant de Afghaanse personen bij de grensdoorlaatpost begeleidde, maar dat is wat anders dan dat hij hen daarhéén heeft begeleid op Schiphol. Uit bewijsmiddel 10 blijkt dat hij slechts als tolk heeft gefungeerd op Schiphol, maar niet dat hij de betreffende persoon náár de grenscontrole heeft geleid. Bewijsmiddel 11 bevat als algemene opmerking dat als er problemen waren bij de controle ‘[rekwirant]’ hielp, maar daaruit blijkt nog niet dat rekwirant op Schiphol de personen heeft begeleid naar de paspoort- grenscontrole.
Middel II
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 6 EVRM, 350, 358, 359 & 415 Sv geschonden doordat het hof heeft geoordeeld dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM niet is overschreden, terwijl het oordeel niet begrijpelijk is gemotiveerd.
Toelichting
Over het recht op berechting binnen een redelijke termijn heeft het hof het volgende overwogen:
‘Het hof heeft voorts de termijn voor afdoening van onderhavige zaak in ogenschouw genomen, nu de dagvaarding in eerste aanleg de verdachte op 26 augustus 2010 is betekend. hij op 7 oktober 2010 hoger beroep heeft ingesteld en het hof eerst heden op 4 mei 2015 arrest wijst.
Als uitgangspunt heeft te gelden, dat de behandeling van een zaak in hoger beroep wordt afgerond met een eindbeslissing binnen twee jaar na de instelling van het hoger beroep, waarbij de redelijkheid van de duur van de procedure kan worden beïnvloed door bepaalde omstandigheden (vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008/358). In dit geval heeft het doen van verzoeken tot het horen van getuigen door de verdediging in hoger beroep geleid tot vertraging in de afdoening van de zaak. Deze vertraging komt naar het oordeel voor rekening van de verdachte. Het hof is daarom van oordeel, dat, hoewel sprake is van een langdurige procedure, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in dit geval niet is overschreden.’
Het oordeel dat de vertraging in de procedure voor rekening van rekwirant komt, is niet begrijpelijk gemotiveerd, immers, de regiezitting vond pas plaats veertien maanden na het instellen van hoger beroep. De laatste getuige is gehoord op 16 oktober 2014. Vervolgens heeft de inhoudelijke behandeling tot 20 april 2015 op zich laten wachten. Alhoewel dit tijdsverloop eveneens tot forse vertraging heeft geleid, is dat niet aan rekwirant toe te rekenen. Ten onrechte heeft het hof hiermee geen rekening gehouden bij zijn oordeel dat de vertraging voor rekening van rekwirant komt, en dat er geen sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn.
Op bovengenoemde gronden verzoekt rekwirant Uw Raad het bestreden arrest te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aan de Mathenesserlaan 214 (3021 HM), die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
B. Kizilocak