Hof Amsterdam, 03-05-2016, nr. 23-002998-14
ECLI:NL:GHAMS:2016:1894, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-05-2016
- Zaaknummer
23-002998-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:1894, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑05‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:611, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 03‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Bevestiging met dien verstande dat. Nadere bewijsoverweging: het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden op de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst ervan. Heling.
Parketnummer: 23-002998-14
Datum uitspraak: 3 mei 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15‑800372-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1986,
ter zitting opgegeven verblijfadres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof:
- aan het bewijsmiddel onder I., zoals opgenomen in het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondeling vonnis waarvan beroep, toevoegt:“Soort slot: ringslot.Verklaring: Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit”;
- uit het bewijsmiddel onder IV., zoals opgenomen in het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondeling vonnis waarvan beroep, schrapt: “Ik heb die fiets net geleend, van [naam 1]. Ik weet dat [naam 1] of [naam 1] van zijn achternaam heet. Ik weet dat niet zeker. Het is wel zoiets.”;
- de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondeling vonnis waarvan beroep, aanvult met de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2016. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 6 juli 2014 heb ik in Purmerend op een elektrische damesfiets van het merk Gazelle Orange Excell I gereden. Ik had die fiets geleend van [naam 1]. Ik heb [naam 1] niet gevraagd waar de fiets vandaan kwam;
- acht heeft geslagen op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- onderstaande nadere bewijsoverweging in de plaats stelt van de bewijsmotivering van de politierechter onder 3.2;
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat onder de omstandigheden van dit geval niet kan worden gesteld dat de verdachte wist dan wel had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was.
Het hof overweegt hierover als volgt. De verdachte is op 6 juli 2014 aangehouden met een elektrische fiets waarvan later bleek dat deze van diefstal afkomstig was. De fiets was niet voorzien van het bijbehorende ringslot. Bij nader onderzoek bleek dat op de plek waar normaal gesproken het ringslot bevestigd is, een afdruk zichtbaar was. De verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij, toen hij de fiets leende, had gezien dat het slot ontbrak. Het is een feit van algemene bekendheid dat elektrische fietsen zeer kostbaar zijn.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden op de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst ervan. De verdachte heeft dit nagelaten. Derhalve is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte destijds redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets een door misdrijf verkregen goed betrof.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2016.