Rb. Arnhem, 31-01-2007, nr. 148722
ECLI:NL:RBARN:2007:AZ9595
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
31-01-2007
- Zaaknummer
148722
- LJN
AZ9595
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2007:AZ9595, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 31‑01‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 31‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Incident strekkende tot inzage/afgifte van een afschrift van stukken ex artikel 843 Rv
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 148722 / HA ZA 06-2114
Vonnis in incident van 31 januari 2007
in de zaak van
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser],
wonende te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. Th.G. van Scheppingen te Aalten,
tegen
[gedaagde],
wonende te Nijmegen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat en procureur mr. A.F.J. Huigens te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het vonnis in het incident van 1 november 2006 van de rechtbank Zutphen
- -
het exploit van oproeping na verwijzing
- -
incidenteel verzoek ex artikel 843b Rv tevens incidentele conclusie tot vrijwaring
- -
incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het verloop van de procedure
2.1.
[gedaagde] heeft op 13 september 2006 in een tussen hem en [eiser] c.s. aanhangige procedure bij de rechtbank Zutphen de exceptie van onbevoegdheid opgeroepen. In dat processtuk heeft [gedaagde] tevens voorwaardelijk, namelijk voor het geval het beroep op de exceptie niet wordt gehonoreerd, een incidenteel verzoek ex artikel 843b Rv tevens incidentele conclusie tot vrijwaring ingediend. De rechtbank Zutphen heeft zich bij vonnis van 1 november 2006 onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Arnhem sector civiel in de stand waarin zij zich bevindt. De beslissing omtrent de kosten in het incident heeft de rechtbank Zutphen aangehouden. Bij exploit van 17 november 2006 heeft [eiser] [gedaagde] opgeroepen ex artikel 74 Rv. Vervolgens heeft [gedaagde] een incidenteel verzoek ex artikel 843b Rv tevens incidentele conclusie tot vrijwaring ingediend waarop [eiser] c.s hebben gereageerd. De rechtbank zal hierna beide incidenten achtereenvolgens bespreken.
3. De beoordeling in het incident tot vrijwaring
3.1.
[gedaagde] vordert dat hem wordt toegestaan [naam] [eiser] in vrijwaring op te roepen.
3.2.
[gedaagde] voert ter onderbouwing van zijn vordering het volgende aan.
3.3.
[gedaagde] stelt – summier samengevat – dat S.J. [eiser], zijn voormalig echtgenote en dochter van [eiser] c.s., de boekhouding van de Impottery groep deed, betalingen heeft verricht en waarschijnlijk de feitelijk bewaarder is van de boeken en bescheiden van een vennootschap voorheen behorende tot voornoemde Impottery groep, Impottery GmbH. [gedaagde] stelt dat S.J. [eiser] op grond van wanprestatie, zaakwaarneming dan wel onrechtmatige daad althans op grond van artikel 10 jo 101 BW voor haar handelen aansprakelijk is, zodat zij gehouden is hem, [gedaagde] te vrijwaren.
3.4.
[eiser] c.s. refereren zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.5.
Om een verzoek tot oproeping in vrijwaring te kunnen toewijzen is vereist dat de vordering tegen de waarborg afhankelijk is van de vordering in de hoofdzaak in die zin dat de eerstgenoemde vordering alleen toewijsbaar zal zijn, omdat in de hoofdzaak een voor de gewaarborgde ongunstig vonnis wordt gewezen. De rechtsverhouding tussen de gewaarborgde en de waarborg dient zodanig te zijn dat de waarborg gehouden is de gewaarborgde vrij te houden van de nadelige gevolgen van het verliezen van de hoofdzaak.
3.6.
Indien de stellingen die [gedaagde] aan zijn vordering tot vrijwaring ten grondslag legt juist zijn, dan volgt daaruit – bij een voor hem ongunstige afloop van de hoofdzaak – voor hem een regresrecht op S.J. [eiser], zodat aan het hiervoor genoemde vereiste is voldaan.
3.7.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
3.8.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
4. De beoordeling in het incident strekkende tot inzage/ afgifte van een afschrift van stukken ex artikel 843b Rv
4.1.
[gedaagde] vordert [eiser] c.s. “op voet van artikel 22 Rv te bevelen inlichtingen te verschaffen, meer in het bijzonder de bankgaranties en borgstellingsovereenkomst (van [eiser] Sr en de banken) als ook de boekhouding van Impottery GmbH waaruit de restant schuld moet blijken, dan wel hen te veroordelen deze stukken in het geding te brengen ingevolge artikel 843b Rv zoveel mogelijk met veroordeling van [eiser] c.s. in de kosten daarvan, hoofdelijk voor het geheel, en uitvoerbaar bij voorraad”.
4.2.
[eiser] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.3.
[gedaagde] verzoekt [eiser] c.s onder meer op grond van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bevelen inlichtingen te verschaffen. De rechter is op grond van dit artikel bevoegd om (één van) partijen te bevelen nadere informatie te verschaffen. De rechtbank ziet echter op basis van hetgeen thans is gesteld op dit moment geen aanleiding [eiser] c.s. een dergelijk bevel te geven.
4.4.
Voor het geval de rechtbank geen bevel op grond van artikel 22 Rv mocht geven, fundeert [gedaagde] zijn verzoek om informatie op artikel 843b Rv. Dit artikel ziet op een situatie waarin sprake is van een verloren bewijsmiddel. Niet is gesteld of gebleken dat van een dergelijke situatie sprake is. De rechtbank zal het verzoek op die grond afwijzen.
4.5.
Voor zover [gedaagde] zijn vordering heeft willen baseren op artikel 843a Rv overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 843a Rv heeft betrekking op de situatie dat een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij bekend is, maar niet in haar bezit. In dat geval bestaat een bijzondere exhibitieplicht. Er is geen sprake van een algemeen inzagerecht. Een partij kan slechts om inzage dan wel een afschrift vragen in bepaalde, met name genoemde stukken. Daarnaast stelt artikel 843a Rv als voorwaarden dat de partij die om inzage/een afschrift vraagt daarbij een rechtmatig belang heeft en dat het gaat om stukken met betrekking tot een rechtsverhouding waarin deze partij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn vordering dermate ruim heeft geformuleerd, dat geen sprake is van een verzoek om inzage /een afschrift in bepaalde, met name genoemde stukken als bedoeld in artikel 843a Rv. [gedaagde] vordert immers exhibitie van “de bankgaranties en borgstellingsovereenkomst (van [eiser] Sr en de banken) als ook de boekhouding van Impottery GmbH waaruit de restant schuld moet blijken”. Afgezien van het feit dat de stukken hiermee te weinig gespecificeerd zijn om als “bepaalde” bescheiden in de zin van genoemd artikel gekwalificeerd te kunnen worden, is niet gesteld of gebleken dat is voldaan aan de door artikel 843a Rv gestelde voorwaarde dat het recht alleen is toegekend aan degene die partij was bij de rechtsbetrekking. Een verzoek strekkende tot exhibitie van de door [gedaagde] bedoelde bankgaranties en borgstellingen van [eiser] aan de banken dient reeds op die grond te worden afgewezen.
4.7.
Uit voorgaande volgt dat de incidentele vordering van [gedaagde] moet worden afgewezen.
4.8.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident tot vrijwaring
5.1.
staat toe dat [naam] [eiser] door [gedaagde] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 21 maart 2007,
5.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in het incident tot afgifte van stukken ex artikel 843b Rv
5.3.
wijst het gevorderde af,
5.4.
veroordeelt houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 21 maart 2007 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2007.