HR, 07-06-2013, nr. 13/01593
ECLI:NL:HR:2013:BZ9147
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
07-06-2013
- Zaaknummer
13/01593
- Conclusie
mr. J. Wuisman
- LJN
BZ9147
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ9147, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑06‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ9147
ECLI:NL:PHR:2013:BZ9147, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ9147
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑06‑2013
7 juni 2013
Eerste Kamer
13/01593
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met insolventienummer 10/113 R van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 september 2012;
b. het arrest in de zaak 200.113.798/01 van het gerechtshof Den Haag van 19 maart 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 2 mei 2013 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2.2.1 - 2.2.3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 7 juni 2013.
Conclusie 19‑04‑2013
mr. J. Wuisman
Partij(en)
Zaaknummer: 13/01593 (WSNP)
mr. J. Wuisman
Zitting 19 april 2013
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
verzoeker tot cassatie,
advocaat: P.J.Ph. Dietz de Loos
- 1.
Voorgeschiedenis
- 1.1.
Bij vonnis d.d. 21 september 2012 heeft de rechtbank 's-Gravenhage na een daartoe strekkend verzoek van de bewindvoerder de schuldsaneringsregeling, waartoe verzoeker tot cassatie bij vonnis d.d. 12 februari 2010 was toegelaten, beëindigd zonder verlening van een 'schone lei'. Het hof 's-Gravenhage heeft in appel bij arrest van 19 maart 2013 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof overweegt daartoe:
"Vast is komen te staan dat (verzoeker tot cassatie) gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden heeft laten ontstaan van (...) in totaal € 16.039,06. Hieronder bevinden zich schulden aan het UWV van € 11.822,26, Rijswijk Wonen van € 2.500,00, de Nederlandse Energie Maatschappij van € 1.579,95 en Ziggo van € 135,85. De schuld aan het UWV betreft een fraudevordering in verband met een onterecht ontvangen uitkering. (Verzoeker tot cassatie) ontving inkomsten uit arbeid naast zijn uitkering en heeft dit pas na acht maanden doorgegeven. Dit valt hem ernstig aan te rekenen. De stelling dat hij de uitkering heeft laten doorlopen om een oude straatschuld af te lossen omdat anders zijn zoon, moeder en hijzelf gevaar zouden lopen, heeft hij niet met schriftelijke stukken of anderszins kunnen onderbouwen. Voor zover sprake was van een straatschuld, is gesteld noch gebleken dat (verzoeker tot cassatie) heeft getracht een andere oplossing te vinden voor het aflossen van deze schuld. Vaststaat dat hij de bewindvoerder daaromtrent niet heeft ingelicht of aangifte bij de politie heeft gedaan. Uit het bestreden vonnis blijkt dat (verzoeker tot cassatie) tijdens de toelatingszitting heeft verklaard dat zijn eerdere fraudeschulden ook zijn ontstaan doordat hij schulden had openstaan bij drugsdealers. (Verzoeker tot cassatie) is destijds ondanks deze recente fraudeschulden toch toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, omdat hij de rechtbank heeft weten te overtuigen van zijn keer ten goede. Gelet daarop valt hem extra te verwijten dat hij wederom een fraudeschuld heeft laten ontstaan. Ook ten aanzien van de overige schulden heeft (verzoeker tot cassatie) niet aannemelijk gemaakt dat hem geen verwijt treft. De tekortkomingen zijn van zodanige ernst dat zij dienen te leiden tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Voor verlenging van de schuldsaneringsregeling ziet het hof gelet op het voorgaande geen aanleiding."
- 1.2.
Tegen het arrest is tijdig cassatieberoep ingesteld.((1))
- 2.
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
- 2.1.
Het verzoekschrift bevat één middel van cassatie met daarin na te noemen klachten die klaarblijkelijk geen doel treffen om na te melden redenen.
- 2.2.1.
Anders dan op blz. 4 van het verzoekschrift wordt gesteld, heeft het hof de schuld aan het UWV kunnen aanmerken als een nieuwe schuld. Deze schuld is pas ontstaan tijdens de loop van de schuldsaneringsregeling. Dat deze is ontstaan "omdat appellant is achterhaald door zijn (drugs)verleden", doet daaraan niet af.
- 2.2.2.
Anders dan op blz. 4 van het verzoekschrift wordt gesteld, is voor het kwalificeren van de schuld als een 'fraudeschuld' niet nodig dat er sprake is van een strafrechtelijke veroordeling wegens fraude. Verzoeker tot cassatie heeft erkend dat hij een WW-uitkering aan zich heeft laten uitbetalen zonder melding te maken van het feit dat hij tevens inkomsten uit arbeid genoot. Ook buiten een strafrechtelijk verband valt dat gedrag als frauduleus handelen aan te merken en de daaruit voortvloeiende schuld aan het UWV als 'fraudeschuld'.
- 2.2.3.
Anders dan op blz. 4 van het verzoekschrift wordt gesteld, heeft het hof in rov. 4 wel in zijn overwegingen betrokken dat verzoeker tot cassatie voor zijn gedrag als rechtvaardigingsgrond heeft aangevoerd dat hij hiermee beoogde te voorkomen dat de 'straatcrediteuren' wraak op zijn zoon en moeder zouden nemen. Het hof merkt in de eerste plaats op dat de gestelde rechtvaardigingsgrond niet met schriftelijke stukken of anderszins is onderbouwd. Maar ook los daarvan, acht het hof niet aangetoond dat verzoeker tot cassatie niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan. Gesteld noch gebleken is, aldus het hof, dat getracht is een andere oplossing te vinden voor het aflossen van de 'straatschuld'. Ook verwijt het hof verzoeker tot cassatie dat hij niet de bewindvoerder en/of de politie heeft ingelicht. Ten slotte rekent het hof hem zeer aan dat hij, nadat de rechtbank bij de beslissing inzake toelating tot de schuldsaneringsregeling eerdere fraudeschulden door de vingers had gezien, wederom een fraudeschuld heeft doen ontstaan. Met een en ander geeft het hof geen onjuiste of onbegrijpelijke oordelen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot het niet ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1 Het verzoekschrift tot cassatie is per fax ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 26 maart 2013, overeenkomstig de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van 8 dagen.