NJB 2019/2370
Kinderopvangtoeslag. De Afdeling komt terug van eerdere jurisprudentie en legt artikel 26 Awir voortaan zo uit dat weliswaar in die bepaling een betalingsverplichting van de belanghebbende is neergelegd, maar dat hierin niet imperatief is voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag van de belanghebbende moet terugvorderen. De bepaling biedt de Belastingdienst/Toeslagen discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd, waarbij hij artikel 3:4 Awb in acht moet nemen
ABRvS 23-10-2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23 oktober 2019
- Magistraten
Mrs. Steendijk, Verheij, Schueler
- Zaaknummer
201802802/1/A1
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Toeslagen (V)
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Jeugdbeleid / Kinderopvang
- Brondocumenten
ECLI:NL:RVS:2019:3536, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑10‑2019
- Wetingang
Essentie
Kinderopvangtoeslag. De Afdeling komt terug van eerdere jurisprudentie en legt artikel 26 Awir voortaan zo uit dat weliswaar in die bepaling een betalingsverplichting van de belanghebbende is neergelegd, maar dat hierin niet imperatief is voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag van de belanghebbende moet terugvorderen. De bepaling biedt de Belastingdienst/Toeslagen discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd, waarbij hij artikel 3:4 Awb in acht moet nemen
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2018 in zaak nr. 17/3110 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.