Hof 's-Gravenhage, 17-10-2012, nr. 200.109.682/01
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ2632
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
17-10-2012
- Zaaknummer
200.109.682/01
- LJN
BZ2632
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ2632, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 17‑10‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Ontheffing van het ouderlijk gezag. Verzoeken tot horen minderjarige (11 jaar) of benoemen bijzondere curator, afgewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 17 oktober 2012
Zaaknummer : 200.109.682/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-589
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.S. Lösing te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. A.C. van Seventer.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de heer en mevrouw [A],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 11 juli 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 april 2012 van de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 22 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van moeder:
- -
op 5 september 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de raad:
- -
op 24 augustus 2012 een brief van 21 augustus 2012;
van de zijde van Jeugdzorg:
- -
op 10 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 12 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- -
de heer [B] namens de raad;
- -
mevrouw [C] namens Jeugdzorg, bijgestaan door de advocaat van Jeugdzorg;
- -
de pleegouders, vergezeld door mevrouw [D] (medewerkster van Flexus Pleegzorg).
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige] geboren [in 2001] te [geboorteplaats], (hierna: de minderjarige) en is Jeugdzorg tot voogdes over de minderjarige benoemd. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- -
de minderjarige is sinds 7 maart 2008 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarige.
- 2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek om de moeder te ontheffen uit het ouderlijk gezag af te wijzen.
- 3.
De raad bestrijdt het beroep.
- 4.
Jeugdzorg bestrijdt het beroep van de moeder eveneens en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
- 5.
Ter onderbouwing van het hoger beroep voert de moeder - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft in haar beoordeling ten onrechte gebruik gemaakt van informatie die sterk verouderd was. De moeder is in hoger beroep op 29 mei 2012 integraal vrijgesproken door het gerechtshof ’s-Gravenhage van de verdenking van betrokkenheid bij de dood van het halfzusje van de minderjarige ([halfzusje 1]). Gezien die vrijspraak kan het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking geen stand houden. De verderstrekkende maatregel is te vroeg genomen. De moeder betwist dat zij onmachtig is in de opvoeding van de minderjarige. Zij verwijst daarbij onder meer naar de bevindingen van Jeugdzorg met betrekking tot haar capaciteiten rondom het halfzusje van de minderjarige ([halfzusje 2]), de dochter van de moeder en de heer [E]. Het is de wens van de minderjarige om weer bij de moeder te wonen. De moeder acht het noodzakelijk dat er hernieuwd onderzoek plaatsvindt naar de vraag of terugkeer bij de moeder niet meer aan de orde is. Er zijn geen bescheiden overgelegd waaruit de door de rechtbank vastgestelde problematiek van de minderjarige blijkt. De sterke band tussen de moeder en de minderjarige is in de afgelopen vier jaren niet benoemd en niet meegenomen in de verschillende onderzoeken en/of therapieën. Dat de therapie van de minderjarige nog niet is gestart, acht de moeder onbegrijpelijk. De moeder kan de begeleiding daarvan op zich nemen. Met betrekking tot de informatie die is ontvangen over de therapie merkt de moeder het volgende op. Deze informatie is uiterst summier, niet ondertekend en gedateerd. De mogelijkheden van terugkeer bij de moeder en het op een alternatieve manier in stand houden van de ontwikkeling tussen de minderjarige en de pleegmoeder zijn niet meegenomen in dit verslag.
- 6.
De raad heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank heeft op basis van de op dat moment aanwezige informatie een juiste beslissing genomen. De minderjarige is ernstig getraumatiseerd en heeft specifieke behandeling nodig. Pas op het moment dat er voor de minderjarige duidelijkheid is over haar perspectief, kan er begonnen worden met behandeling van de trauma’s van de minderjarige. De situatie van het halfzusje [halfzusje 2] acht de raad niet vergelijkbaar met de onderhavige situatie.
- 7.
Jeugdzorg heeft eveneens de standpunten van de moeder bestreden. Jeugdzorg acht het te vroeg om te bepalen of het perspectief van de minderjarige is gewijzigd door de vrijspraak van de moeder, gelet op diverse onzekere factoren en de hechtingsstoornis van de minderjarige. Dit dient in de komende periode te worden bezien. De minderjarige woont inmiddels bijna vierenhalf jaar bij de pleegouders. Het belang van de minderjarige vergt dat zij op dit moment duidelijkheid krijgt over haar verblijfplaats, welke bij de pleegouders dient te zijn. Pas dan kan er gestart worden met de éénfasetherapie om de zich thans ontwikkelende hechting van de minderjarige met de pleegmoeder te verdiepen. Als de minderjarige eenmaal op veilige wijze aan de pleegmoeder is gehecht, zal de minderjarige ook in staat zijn om zich in de toekomst aan anderen te hechten. Als dat geval is, kan bezien worden wat het perspectief van de minderjarige zal zijn. Voorts stelt Jeugdzorg dat er gerede twijfel bestaat over de opvoedkwaliteiten van de moeder en dat er mogelijk sprake is van ongeschiktheid tot verzorging en opvoeding. In de periode voor haar detentie is de moeder niet in staat geweest de minderjarige voldoende veiligheid te bieden.
- 8.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet. Ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, tenzij zich één van de uitzonderingen van artikel 1:268 lid 2 BW voordoet. Nu de moeder zich in de onderhavige zaak verzet, ligt ter toetsing aan het hof voor de vraag of na een ondertoezichtstelling van tenminste zes maanden blijkt, dan wel na een uithuisplaatsing van meer dan één jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van de ouders om hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of van de gezondheid van het kind af te wenden.
- 9.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
De minderjarige is een elfjarig meisje met een zeer ingrijpende en belaste voorgeschiedenis. Tot het overlijden van haar vader - [in 2007] - heeft zij met hem, de moeder en haar zusje [halfzusje 1] in gezinsverband gewoond. Bij haar vader was sprake van drugsgebruik, overmatig alcoholgebruik, automutilatie, depressiviteit en mogelijk een borderline persoonlijkheidsstoornis. Gedurende dit gezinsverband is de moeder na de geboorte van [halfzusje 1] ([in 2006]) in een postpartumdepressie geraakt. De vader van de minderjarige is [in 2007] overleden nadat hij medische behandeling weigerde voor een bloedvergiftiging.
Kort na het overlijden van de vader is de moeder met de heer [E] gaan samenwonen. [In 2008] is [halfzusje 1] overleden. De dag daar opvolgend is de minderjarige uit huis geplaatst. De moeder en de stiefvader zijn vanaf die datum tot augustus 2008 gedetineerd geweest op verdenking van betrokkenheid bij de dood van [halfzusje 1]. In afwachting van de strafzitting zijn zij vervolgens in vrijheid gesteld. Sinds 25 maart 2008 verblijft de minderjarige bij de huidige pleegouders. Het halfzusje [halfzusje 2], dochter van de moeder en de heer [E], is [in 2009] geboren.
De moeder is in hoger beroep bij arrest van 29 mei 2012 (derhalve na de datum van de bestreden beschikking) van dit hof vrijgesproken van alle haar ten laste gelegde (gewelds)misdrijven, waaronder doodslag, jegens [halfzusje 1]. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat het de moeder is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de vastgestelde geweldsmishandelingen jegens de minderjarige. Voorts kon niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de moeder als medepleger of medeplichtige betrokken is geweest bij één van de misdrijven. De heer [E] is veroordeeld voor doodslag van [halfzusje 1].
De moeder heeft na deze veroordeling de relatie met de heer [E] beëindigd.
De minderjarige is in de periode na de uithuisplaatsing meermalen onderzocht. Het laatste onderzoek van de minderjarige vond plaats in 2010 door het Ambulatorium van Ottho Gerhard Heldring (verder: Ambulatorium). In het daaruit volgende rapport van 28 oktober 2010 is geconcludeerd dat tijdens de vroegkinderlijke ontwikkeling sprake is geweest van onveiligheid en gebrek aan responsiviteit in de opvoedingssituatie van de minderjarige. Dit heeft een veilige hechting van de minderjarige in de weg gestaan. Afgaande op het beeld van de minderjarige dat tijdens dit onderzoek naar voren komt, is geconcludeerd dat een aantal problematische aspecten van het sociaal-emotioneel functioneren van de minderjarige niet voldoende vanuit enkel PTSS-problematiek en/of onverwerkte rouw kunnen worden verklaard, zoals tijdens eerder onderzoek is geconcludeerd. Voorts is geconcludeerd dat er sprake lijkt van een onveilige ambivalente gehechtheid, waarbij het risico op desorganisatie in de puberteit zonder adequate zorg en behandeling in sterke mate aanwezig is. Het Ambulatorium heeft geadviseerd dat in het belang van de minderjarige geïnvesteerd moet worden in het vergroten van haar hechtingsmogelijkheden. Daarvoor zal een gerichte vorm van hechtingstherapie geboden moeten worden in de context van en veilige, stabiele opvoedingssituatie, waarin sprake is van continuïteit en een klimaat waar de minderjarige als persoon geaccepteerd wordt en tegelijkertijd bijgestuurd, begrensd en ondersteund wordt in adequaat gedrag.
In de afgelopen periode heeft de minderjarige diverse therapieën gehad, zoals EMDR-therapie, sensitiviteitstherapie en differentiatietherapie. De huidige therapeute van de minderjarige heeft het hof in het bij de brief van 10 september 2012 van Jeugdzorg overgelegde therapieverslag het volgende bericht over de huidige situatie van de minderjarige. Er is sprake van een ontwikkeling van een hechtingsrelatie met vooral de pleegmoeder. De onzekerheid over de plaats waar de minderjarige zal opgroeien, bedreigt die ontwikkeling ernstig. Het toegenomen contact met de moeder, met daarbij het begrijpelijke verlangen dat het goed zal zijn tussen de minderjarige en de moeder, heeft het grote risico in zich dat de traumatische gebeurtenissen uit het leven van de minderjarige niet worden verwerkt, maar worden ontkend of afgedekt. De vele rechtszaken en tegenstrijdige informatie acht de huidige therapeute zeer schadelijk voor de minderjarige. Die rechtszaken en informatie staan een gezonde ontwikkeling van een hechtingsrelatie in de weg. Het afbreken van de in ontwikkeling zijnde hechtingsrelatie met de pleegmoeder, kan negatieve consequenties hebben voor de kwaliteit van de minderjarige om dergelijke relaties in de toekomst aan te gaan. Ter zitting heeft Jeugdzorg de verklaring op basis van recente verkregen informatie van de therapeute van de minderjarige nader aangevuld. De hechtingstherapie (éénfasetherapie) van de minderjarige kan pas worden gestart als er duidelijkheid bestaat over de verzorgingssituatie van de minderjarige. Op het moment dat Jeugdzorg belast wordt met de voogdij, zal er duidelijkheid voor de minderjarige zijn dat zij bij de pleegouders zal blijven. Dan kan een aanvang worden gemaakt met de éénfasetherapie zodat de bestaande hechtingsrelatie met de pleegmoeder kan worden verdiept. Zonder die duidelijkheid, durft de therapeute het niet aan om te starten met de hechtingstherapie. De therapeute acht zich niet in staat om de therapie te starten in combinatie met de moeder in plaats van de pleegmoeder. Als de minderjarige eenmaal op veilige wijze aan de pleegmoeder is gehecht, zal de minderjarige in staat zijn om zich in de toekomst aan anderen te hechten. Als dat geval is, kan bezien worden wat het perspectief van de minderjarige zal zijn, aldus de huidige therapeute van de minderjarige.
- 10.
Het hof is van oordeel dat de belaste voorgeschiedenis en de problematiek van de minderjarige zeer specifieke vaardigheden vergen van haar opvoeder(s). Weliswaar is de moeder in vrijheid gesteld, maar daarmee staat niet vast dat zij beschikt over die opvoedingsvaardigheden. Ook in het verleden is gebleken dat de moeder niet in staat is geweest de minderjarige de voor haar noodzakelijke verzorging en opvoeding te bieden. Het hof baseert zich daarbij op voormeld rapport van het Ambulatorium. Op basis daarvan acht het hof het aannemelijk dat de minderjarige in het gezin van de moeder onveilig is gehecht. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de affectieve relaties van de moeder met de vader van de minderjarige en met de heer [E] - welke eerst recent is beëindigd - problematisch zijn geweest en dat de moeder niet in staat is geweest de basale veiligheid van in ieder geval het zusje van de minderjarige ([halfzusje 1]) te waarborgen. Daar komt bij dat de moeder onvoldoende inzicht heeft op de problematiek van de minderjarige. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Het hof overweegt daarbij dat de situatie van de minderjarige niet kan worden vergeleken met de situatie van het veel jongere halfzusje [halfzusje 2], dat is geboren na het overlijden van [halfzusje 1].
- 11.
Het hof is van oordeel de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling niet voldoende zijn om de bedreigde ontwikkeling van de minderjarige af te wenden. Het belang van de minderjarige vergt dat de zich ontwikkelende hechting tussen de minderjarige en de pleegouders (vooral de pleegmoeder) zich optimaal kan voltrekken. Het hof acht het van cruciaal belang voor de toekomst van de minderjarige dat er thans rust in haar situatie ontstaat, zodat zij onverwijld met de éénfasetherapie kan starten. De onzekerheid over het opvoedingsperspectief van de minderjarige mag op dit moment niet langer voortduren. De met onzekerheid gepaard gaande jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing dienen derhalve beëindigd te worden en er dient duidelijkheid te worden verschaft over het opvoedingsperspectief van de minderjarige. Ontheffing van het gezag is op aldus in het belang van de minderjarige.
Horen minderjarige
- 12.
De moeder acht het van belang dat de minderjarige wordt gehoord. Als dit als te belastend zou worden gezien, dan verzoekt de moeder om de benoeming van een bijzondere curator.
- 13.
Het hof acht het te belastend voor de minderjarige - die thans elf jaar oud is - als zij door het hof zou worden opgeroepen om in de gelegenheid te worden gesteld haar mening kenbaar te maken. De benoeming van de bijzondere curator zal vertragend werken, terwijl de minderjarige behoefte heeft op duidelijkheid op zo kort mogelijke termijn. De daartoe strekkende verzoeken van de moeder zal het hof dan ook afwijzen.
- 14.
Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
draagt de griffier van het hof op van deze beslissing onverwijld mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Rotterdam;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Van de Poll en Willems, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2012.