type: BPWBcoll: mb
Rb. Amsterdam, 28-03-2018, nr. C/13/643965 / KG ZA 18-197
ECLI:NL:RBAMS:2018:1914
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
28-03-2018
- Zaaknummer
C/13/643965 / KG ZA 18-197
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:1914, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 28‑03‑2018; (Kort geding)
- Vindplaatsen
JBP 2018/48 met annotatie van mr. K. Konings
Uitspraak 28‑03‑2018
Inhoudsindicatie
verstrekken NAW-gegevens; 843a Rv
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/643965 / KG ZA 18-197 FB/BB
Vonnis in kort geding van 28 maart 2018
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
TOYOTA BELGIUM N.V.,
gevestigd te Zaventem (België),
2. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
INCHCAPE RETAIL BELGIUM N.V.,
gevestigd te Anderlecht (België),
eiseressen bij dagvaarding van 5 maart 2018,
advocaat mr. W.B.J. van Overbeek te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procesadvocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
advocaat mr. A.L. de Vogel te Amsterdam.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk Toyota genoemd en gedaagde wordt hierna aangeduid als ING.
1. De procedure
Ter zitting van 14 maart 2018 heeft Toyota gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat zij de vordering tot het verstrekken van gegevens aangaande eventuele (door)betalingen van rekening [rekeningnummer derde] naar andere rekeningen ter zitting heeft beperkt tot (door)betalingen die zijn gedaan op 1 of 2 februari 2018, nadat haar door ING was medegedeeld dat nadien geen (door)betalingen zijn gedaan.ING heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van Toyota: [boekhouder] (boekhouder) met mr. Van Overbeek en zijn kantoorgenoot mr. J.G. Reus.
aan de zijde van ING: [bedrijfsjurist] (bedrijfsjurist), [fraudeonderzoeker] (fraudeonderzoeker) met mr. A.L. de Vogel.
2. De feiten
2.1.
Toyota Belgium N.V. (eiseres 1) is de importeur van Toyota voertuigen in België. De door haar geïmporteerde voertuigen worden aan eindgebruikers verkocht via een netwerk van door Toyota Belgium aangestelde Toyota dealers. Inchcape Retail Belgium N.V. (eiseres 2) is een Toyota dealer in België. Toyota Belgium en Inchcape Retail Belgium (hierna gezamenlijk Toyota) zijn beiden in handen van de Engelse vennootschap Inchcape plc. Zij werken nauw samen en beschikken onder meer over een gezamenlijke afdeling boekhouding.
2.2.
ING is een Nederlandse bancaire instelling met onder meer een dochtervennootschap in België (ING Belgium N.V.).
2.3.
Toyota is momenteel bezig met het realiseren van een nieuw bedrijfspand in Zaventem (België). De bouw wordt uitgevoerd door de vennootschap Cosimco N.V. (hierna: Cosimco).
2.4.
Toyota is slachtoffer geworden van factuurfraude. Op 8 januari 2018 is de afdeling boekhouding van Toyota gebeld door een persoon die zich bekend heeft gemaakt als een medewerker van Cosimco met de mededeling dat de factuur over november 2017 nog openstond. Nadat de boekhouder daarop had gereageerd met de mededeling dat die factuur wel was voldaan heeft de persoon gevraagd naar het moment van betalen van de factuur over december 2017. Daarop heeft de boekhouder medegedeeld dat de factuur over december 2017 (€ 643.940,74) begin februari 2018 zal worden voldaan. Op 26 januari 2018 is de afdeling boekhouding van Toyota door dezelfde persoon als op 8 januari 2018 gebeld met de mededeling dat het bankrekeningnummer van Cosimco was gewijzigd (van [rekeningnummer Cosimco] naar [rekeningnummer derde] ). De boekhouder heeft daarop verzocht dit per e-mail te bevestigen. Nadat de boekhouder deze bevestiging op 29 januari 2018 van ene [naam 1] (afkomstig van de e-mail [e-mailadres bij cosimco] ) had ontvangen heeft (de boekhouder van) Toyota op 1 februari 2018 het bedrag van € 643.940,74 overgemaakt op bankrekening [rekeningnummer derde] ten name van Cosimco.
Op 2 februari 2018 is Toyota gebeld door haar contactpersoon bij ING Belgium met de vraag of de betaling van 1 februari 2018 correct was. Volgens de contactpersoon waren er verdachte betalingen verricht. Van het bedrag van € 643.940,74 dat Toyota had overgemaakt was in korte tijd een totaalbedrag van € 93.180,74 overgemaakt naar verschillende rekeningen. Vervolgens had de rekeninghouder van [rekeningnummer derde] opdracht gegeven het resterende bedrag van € 550.760,= op een zogenoemde tweedegraadsrekening te zetten. De tweedegraadsrekening valt binnen hetzelfde domein als rekeningnummer [rekeningnummer derde] , maar wordt gehouden door een gelieerde natuurlijke persoon of rechtspersoon waarvan de ultimate beneficial owner (UBO) dezelfde is als die van de natuurlijke of rechtspersoon die houder is van rekeningnummer [rekeningnummer derde] .
Na contact met Cosimco is vervolgens gebleken dat rekeningnummer [rekeningnummer derde] niet van Cosimco was.
2.5.
Toyota heeft nog diezelfde dag (2 februari 2018) bij de Belgische politie aangifte gedaan van een strafbaar feit.
2.6.
ING Belgium heeft het bedrag van € 550.760,= dat door de rekeninghouder van rekeningnummer [rekeningnummer derde] op een tweedegraadsrekening was laten zetten geblokkeerd.
2.7.
Op 14 februari 2018 heeft Toyota bij de onderzoeksrechter van de rechtbank in eerste aanleg te Brussel een klacht met burgerlijke partijstelling ingediend, met het verzoek vervolging in te stellen.
2.8.
Op het verzoek van (de Belgische advocaten van) Toyota aan ING om de identiteitsgegevens van de rekeninghouder van rekeningnummer [rekeningnummer derde] bekend te maken heeft ING afwijzend gereageerd omdat de rekeninghouder haar daar uitdrukkelijk geen toestemming voor heeft gegeven en artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) daaraan in de weg zou staan. ING heeft wel de namen van de Nederlandse advocaten (waaronder mr. Buntsma) van de rekeninghouder kenbaar gemaakt. Deze advocaten hebben de identiteit van hun cliënten ook niet willen prijsgeven.
2.9.
Na daartoe op 22 februari 2018 van de voorzieningenrechter te Amsterdam verkregen verlof heeft Toyota diezelfde dag ten laste van de op dat moment nog onbekende houder van rekeningnummer [rekeningnummer derde] onder ING conservatoir beslag gelegd voor een door Toyota gestelde vordering van€ 670.000,=. Nadat Toyota duidelijk was geworden wat de reikwijdte van de mededeling van haar contactpersoon bij ING op 2 februari 2018 over de doorboeking van bedragen naar een tweedegraadsrekening inhield, heeft Toyota op 23 februari 2018 bij de voorzieningenrechter te Amsterdam verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag op aan rekeningnummer [rekeningnummer derde] gelieerde bankrekeningen. Op dit verzoek is op 27 februari 2018 verlof verleend.
2.10.
Naar aanleiding van het op 22 februari 2018 gelegde beslag heeft mr. Buntsma zich bij (de advocaten van) Toyota gemeld als advocaat van de vennootschap [naam vennootschap 1] . te [vestigingsplaats] (hierna: [naam vennootschap 1] ), die de rekeninghouder van rekeningnummer [rekeningnummer derde] zou zijn.
[naam vennootschap 1] staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als mede handelend onder de namen ‘ [URL 1 vennootschap] ’, ‘ [URL 2 vennootschap] ’ en ‘ [URL 3 vennootschap] ’ en met als bestuurders de vennootschap [naam bestuurder 1] , waarvan [x] de aandelen houdt, en [naam bestuurder 2] , waarvan [y] de aandelen houdt. Onder de domeinnaam [URL 3 vennootschap] wordt een webshop geëxploiteerd. Het op de website van die webshop vermelde KvK-nummer heeft betrekking op de vennootschap [naam vennootschap 3] , waarvan [x] en [y] eveneens bestuurder zijn.
2.11.
ING heeft de factuurfraude nog in onderzoek. In het kader van dit onderzoek heeft zij met [y] gesproken. [y] heeft aan ING verklaard dat [naam vennootschap 1] het bedrag van € 643.940,74 van Toyota heeft ontvangen als tegenprestatie voor door [naam vennootschap 1] aan Toyota verkochte werkkleding. [y] heeft in dat verband een verkoopfactuur voor een bedrag van € 643.940,= aan ING overgelegd alsmede een fotokopie van een visitekaartje van [medewerker Toyota] die namens Toyota de aankoop zou hebben gedaan.
2.12.
Op 7 maart 2018 heeft ING bij het functioneel parket van de politie te Rotterdam aangifte van de factuurfraude gedaan. Toyota heeft tegelijk of kort na de aangifte door ING eveneens bij datzelfde parket aangifte gedaan.
3. Het geschil
3.1.
Toyota vordert na eiswijziging ING op straffe van een dwangsom te veroordelen binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis aan de advocaat van Toyota schriftelijk te melden:
- a.
wie (naam, adres, woonplaats) houder is of zijn van de rekeningnummers bij ING die vallen binnen hetzelfde domein als rekeningnummer [rekeningnummer derde] , doordat zij gehouden worden door een of meer gelieerde natuurlijke personen of rechtspersonen, waarvan de UBO dezelfde is als die van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die houder is van rekeningnummer [rekeningnummer derde] ;
- b.
indien het bedrag van € 643.940,74 niet meer geheel of gedeeltelijk op de rekening met nummer [rekeningnummer derde] staat: naar welke rekeningen en ten name van welke rekeninghouders, onder vermelding van welk betalingskenmerk en op welke momenten dat bedrag of delen daarvan is of zijn overgemaakt, zulks op 1 of 2 februari 2018.
Ten slotte vordert Toyota om ING te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat in dit geding om een geraffineerd uitgevoerde factuurfraude. Als gevolg daarvan is Toyota onder valse voorwendselen ertoe gebracht een betaling ter hoogte van € 643.940,74 te doen op een aan haar opgegeven bankrekening bij ING, terwijl zij in de veronderstelling verkeerde daarmee een schuld te voldoen aan haar schuldeiser Cosimco. In werkelijkheid bleek de betaling echter te zijn gedaan op een bankrekening die ten name van een ander stond. Voordat dit kort geding aanhangig werd gemaakt is Toyota bekend geworden met de tenaamstelling van deze rekening ( [naam vennootschap 1] ) maar ING heeft geweigerd aan Toyota de tenaamstelling bekend te maken van de rekeninghouder(s) van de tweedegraadsrekening waarnaar een bedrag van € 550.760,= is doorgestort en van de houders van de rekeningen waarnaar in totaal een bedrag van € 93.180,74 is overgemaakt.
4.2.
Tegen deze achtergrond heeft Toyota de onderhavige exhibitievordering ingesteld (artikel 843a Rv). Verkort weergegeven wenst zij te beschikken over de NAW- gegevens van degene(n) die tot de desbetreffende tweedegraadsbankrekening is (zijn) gerechtigd. Voor zover het door haar betaalde bedrag van € 643.940,74 niet meer volledig op rekening met nummer [rekeningnummer derde] (of de tweedegraadsrekening) staat, wenst zij tevens opgave van de rekeningen waarop (door)betalingen zijn gedaan, van de desbetreffende rekeninghouders, van het betalingskenmerk en van het moment waarop de betaling is gedaan. Zij heeft deze vordering ter zitting beperkt tot (door)betalingen die zijn gedaan op 1 of 2 februari 2018, nadat haar door ING was medegedeeld dat nadien geen (door)betalingen zijn gedaan.
Vordering a 4.3. Voor zover de vordering de NAW- gegevens betreft van degene(n) die tot de desbetreffende tweedegraadsbankrekening is (zijn) gerechtigd, heeft Toyota er een rechtmatig belang bij over deze gegevens te beschikken. Dit belang bestaat erin dat zij met behulp van die gegevens tegen de desbetreffende rekeninghouders een vordering kan instellen tot terugbetaling van het overgemaakte bedrag op grond van onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Zonder kennis van die gegevens, die voldoende specifiek zijn bepaald, is zij daartoe niet in staat. Voorts is Toyota partij bij de desbetreffende rechtsbetrekking (zij is immers, naar zij voldoende gemotiveerd heeft aangevoerd, schuldeiser van de vorenbedoelde vordering). Ten slotte heeft ING de gegevens die noodzakelijk zijn om de zojuist genoemde vordering te kunnen instellen, tot haar beschikking uit hoofde van haar contractuele relatie tot de houder van de desbetreffende bankrekening.
4.4.
Aan de voorwaarden die worden gesteld in artikel 843a lid 1 Rv voor toewijzing van een exhibitievordering is dus voldaan. Maar daarmee staat nog niet vast dat deze vordering toewijsbaar is. Op zichzelf terecht heeft ING aangevoerd dat het haar als bankinstelling niet zonder meer vrijstaat de NAW- gegevens van haar cliënten aan derden te verstrekken. Op haar rust in die hoedanigheid immers een geheimhoudingsplicht die, zoals zij terecht aanvoert, niet zonder zwaarwegende gronden kan worden doorbroken. Ter voorkoming van misverstand wordt overwogen dat ING niet uit hoofde van ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is in de zin van artikel 843a lid 3 BW. Wel kan zij een beroep doen op het vierde lid van deze bepaling, waarin staat dat zij niet is gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Een daartoe strekkend verweer heeft zij inderdaad gevoerd. De beoordeling van dit verweer vindt hierna in 4.13 plaats.
4.5.
Bij de beoordeling van dit verweer is mede van belang dat de opgevraagde gegevens persoonsgegevens zijn in de zin van de Wbp. Hieraan doet niet af dat artikel 843a Rv en de Wbp ieder hun eigen toepassingsgebied hebben (vgl. HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3529), specifiek met betrekking tot artikel 35 Wbp). De onderhavige exhibitievordering is immers aan te merken als gericht op verwerking van persoonsgegevens in de zin van deze wet, gezien de ruime omschrijving daarvan in artikel 1, aanhef en onder a en b, Wbp. Bij de beantwoording van de vraag of gewichtige redenen bestaan als hiervoor in 4.4 bedoeld, moet daarom mede artikel 8, aanhef en onder f, Wbp worden betrokken, dat bepaalt dat persoonsgegevens onder meer mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
4.6.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, Wbp dient een tweefasentoetsing te worden verricht. Eerst moet worden beoordeeld of de verlangde gegevensverwerking noodzakelijk is in de zin van deze bepaling; vervolgens dient, ingevolge de voormelde “tenzij-bepaling”, nog een specifieke afweging plaats te vinden wat betreft de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene.
4.7.
Bij de beoordeling of de gegevensverwerking noodzakelijk is, dienen in de eerste plaats de belangen van partijen tegen elkaar te worden afgewogen. Aan de ene kant heeft Toyota groot belang bij toewijzing van haar vorderingen omdat haar - naar zij stelt, en voorshands aannemelijk is - als gevolg van fraude, en dus onrechtmatig, een zeer hoog geldbedrag afhandig is gemaakt en zij de opgevraagde gegevens nodig heeft om over dit bedrag opnieuw de beschikking te krijgen. Daartegenover staat, aan de andere kant, het belang van de houder van de tweedegraadsrekening waarop van het bedrag van € 643.940,74 een bedrag van€ 550.760,= is bijgeschreven, dat zijn privé gegevens niet tegen zijn wil door ING worden prijsgegeven, alsmede het algemene belang van integriteit van het betalingsverkeer, dat deze gegevens vertrouwelijk blijven.
4.8.
In de gegeven omstandigheden wegen de rechten en belangen van Toyota bij verwerking van de desbetreffende gegevens zwaarder dan de laatstgenoemde belangen. Omdat vaststaat dat Toyota slachtoffer is geworden van een geraffineerde factuurfraude en (dus) eveneens vaststaat dat de desbetreffende rekeninghouder, ook als deze te goeder trouw zou zijn - waarover in dit geding geen oordeel behoeft te worden gegeven - feitelijk van die fraude heeft geprofiteerd, mag van deze rekeninghouder worden verlangd dat hij tegenover Toyota verantwoording aflegt van de gronden waarop hij kennelijk meent dit bedrag (niettemin) te mogen behouden. Daarvoor is noodzakelijk dat Toyota hem ter verantwoording kan roepen. En dáárvoor is weer nodig is dat zij over gegevens beschikt om deze rekeninghouder te kunnen identificeren.
4.9.
Niet geheel uitgesloten is dat Toyota deze gegevens ook op andere wijze zou kunnen verkrijgen, bijvoorbeeld langs strafrechtelijke weg. Het begrip “noodzakelijk” mag in deze context echter niet zo eng worden uitgelegd dat de gegevensverwerking steeds slechts als ultimum remedium mag plaatsvinden. Noodzakelijk, maar ook voldoende, is dat de gegevensverwerking in de omstandigheden van het geval voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zij dient proportioneel te zijn in relatie tot het daarmee nagestreefde doel, en zij dient subsidiair te zijn in die zin dat de betrokkene (in dit geval: Toyota) bij afweging van belangen redelijkerwijs geen ander geschikt middel ten dienste staat dan dat de verlangde gegevensverwerking plaatsvindt (en die gegevens haar dus ter beschikking worden gesteld). Op de voormelde gronden is in dit geval aan deze beide voorwaarden voldaan.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de verlangde gegevensverwerking in het onderhavige geval noodzakelijk is in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, Wbp.
4.11.
Ook de specifieke afweging die vervolgens in het kader van de “tenzij-bepaling” moet plaatsvinden, toegespitst op de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder zijn recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, valt uit in het voordeel van Toyota. Zij is immers het slachtoffer geworden van een geraffineerde fraude waarvan de houder van de desbetreffende bankrekening heeft geprofiteerd, zodat van deze mag worden verlangd dat hij verantwoording aflegt van de redenen die hij kennelijk meent te hebben om het desbetreffende bedrag te mogen behouden. Onder deze omstandigheden wegen de fundamentele rechten en vrijheden van de houder van die rekening, in het bijzonder ook zijn recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, minder zwaar dan de rechten en belangen van Toyota.
4.12.
Het vorenstaande betekent dat Toyota met een beroep op artikel 8, aanhef en onder f, Wbp van ING mag verlangen dat zij de onderhavige persoonsgegevens verwerkt in de hiervoor bedoelde zin, en deze aan Toyota ter beschikking stelt. De op ING rustende geheimhoudingsplicht staat hieraan niet in de weg omdat in het voorgaande zwaarwegende gronden gelegen zijn om deze plicht in het concrete geval te doorbreken.
4.13.
In het voorgaande ligt tevens besloten dat en waarom het beroep van ING op artikel 843a lid 4 BW, geen doel treft. Er zijn immers geen gewichtige redenen waarom ING niet aan de onderhavige exhibitievorderingen zou voldoen. Evenmin kan redelijkerwijs worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Ook in dit opzicht mag de strikte eis van een ultimum remedium niet worden gesteld.
4.14.
In dit verband wordt ten slotte overwogen dat toetsing van de onderhavige vordering aan de eisen die zijn gesteld in het arrest HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4019 ( [partijnamen] ) op dezelfde gronden tot dezelfde beslissing zou hebben geleid.
4.15.
ING heeft (pas) in dit geding bij “akte weergave feiten tevens houdende akte overleggen producties” aan Toyota medegedeeld dat bankrekening [rekeningnummer derde] ten name staat van [naam vennootschap 1] en dat de UBO’s van deze rekeningen [y] en [x] zijn. ING heeft echter geweigerd de tevens verlangde nadere gegevens te verschaffen. Uit het voorgaande volgt dat deze weigering niet gerechtvaardigd is. ING zal daarom worden veroordeeld de overige van haar opgevraagde gegevens eveneens aan Toyota te verschaffen, omdat Toyota (ook) deze gegevens redelijkerwijs nodig heeft om de rechthebbende(n) op deze bankrekening te kunnen identificeren.
Vordering b 4.16. Volgens opgave van ING is naast de doorstorting van een bedrag van € 550.760,= naar een tweedegraadsrekening binnen één of twee dagen na bijschrijving van het bedrag van € 643.940,74 een bedrag van in totaal € 93.180,74 overgeboekt naar diverse rekeningen. Toyota wenst van ING niet alleen de NAW-gegevens van de desbetreffende rekeninghouders te vernemen, maar ook de tijdstippen waarop deze doorbetalingen zijn verricht. ING heeft dit geweigerd.
4.17.
Deze vorderingen zijn niet zonder meer op dezelfde voet toewijsbaar als vordering a omdat op voorhand niet valt uit te sluiten dat de doorbetalingen hebben plaatsgevonden aan partijen die niets uitstaande hebben met de onderhavige factuurfraude, maar al schuldeisers waren van [naam vennootschap 1] . Daarom valt de belangenafweging die hiervoor ten aanzien van vordering a heeft plaatsgevonden, niet zonder meer hetzelfde uit.
4.18.
Wat betreft de doorbetaling van het bedrag van in totaal € 93.180,74 staat echter vast dat deze door ING zelf als verdacht is aangemerkt, en wel in zodanige mate dat dit voor haar aanleiding was aan Toyota te vragen of de afschrijving van haar bankrekening van het bedrag van € 643.940,74, wel klopte. Volgens melding van ING hebben immers binnen korte tijd - ter zitting gepreciseerd als: binnen twee dagen - na bijschrijving van dit bedrag op de bankrekening van [naam vennootschap 1] diverse (door)betalingen plaatsgevonden naar verschillende rekeningen (zie dagvaarding 2.7; door ING niet betwist).
4.19.
De omstandigheden (i) dat deze (door)betalingen door ING, als grote bankinstelling, zelf als verdacht zijn aangemerkt, (ii) dat de overboeking van het bedrag van € 643.940,74, waartoe Toyota tijdens kantooruren opdracht heeft gegeven, in de daaropvolgende nacht heeft plaatsgevonden, maar de gedeeltelijke doorbetaling daarvan “binnen korte tijd daarna” (mogelijk zelfs binnen enkele uren en dan nog steeds ‘s nachts) en (iii) dat het voorshands onmogelijk is het realiteitsgehalte van deze (door)betalingen op andere wijze te toetsen, rechtvaardigen in onderlinge samenhang om, overigens op de hiervoor bij de beoordeling van vordering a vermelde gronden, ING te gelasten ook in zoverre de verlangde NAW-gegevens aan Toyota te verstrekken. Ook de door Toyota opgevraagde precieze tijdstippen van doorbetaling kunnen van belang zijn bij de beoordeling van het de geloofwaardigheid van eventueel nog te stellen betalingstitels. Ook in zoverre is de vordering daarom toewijsbaar.
4.20.
Opmerking verdient dat, als het risico dat aldus persoonsgegevens met betrekking tot derden te goeder trouw (bestaande schuldeisers van [naam vennootschap 1] ) zouden worden prijsgegeven, voldoende reëel zou zijn, de voorzieningenrechter een onafhankelijke en deskundige derde die een geheimhoudingsplicht heeft, als vertrouwenspersoon had benoemd. Deze zou dan tot taak hebben gekregen de bezwaren die tegen de in zoverre verlangde afgifte of inzage naar voren zouden worden gebracht door de bank, voorlopig te beoordelen. Voorshands lijkt dit echter een nodeloos zware procedure. Er mag op worden vertrouwd dat, als de bank bepaalde overboekingen om de genoemde reden niet zou willen vermelden, partijen dienaangaande in onderling overleg een regeling kunnen treffen. Voor het geval zij daarin niet zouden slagen, zou ten aanzien van deze specifieke posten een executiegeding aanhangig kunnen worden gemaakt.
Nevenvorderingen
Termijnstelling
4.21.
Voor het geval - dat zich inderdaad voordoet - ING zou worden veroordeeld de gevraagde gegevens te verstrekken, heeft zij verzocht haar daartoe een termijn te gunnen van zeven dagen na betekening van het vonnis opdat zij (de advocaten van) [naam vennootschap 1] en [x] kan informeren, die zich dan desgewenst tegen de executie van het vonnis kunnen verzetten.
4.22.
Er is onvoldoende aanleiding om dit verzoek in te willigen omdat ING heeft verklaard dat zij (de advocaten van) [naam vennootschap 1] en [x] tijdig voor de terechtzitting heeft geïnformeerd dat dit kort geding zou worden gehouden, maar laatstgenoemden daarin geen aanleiding hebben gezien om in dit geding te interveniëren, welk gedrag ING zelf terecht “atypisch” noemt (pleitnota nr. 24).
Dwangsom
4.23.
ING heeft ter zitting verklaard dat zij aan een eventueel uit te spreken veroordeling zal voldoen, zodat het opleggen van een dwangsom niet nodig is. Hierin wordt zij gevolgd; de hierop gerichte voorziening wordt dus geweigerd.
Proceskosten en nakosten
4.24.
In de regel valt een bankinstelling van wie door een derde van de NAW- gegevens van de rekeninghouder worden opgevraagd, gezien de in beginsel op haar rustende geheimhoudingsplicht, niet tegen te werpen dat zij deze gegevens niet zonder rechterlijke toetsing afstaat. In de regel is voor een proceskostenveroordeling ten laste van haar dus geen plaats, ook niet als zij door de rechter tot het verstrekken van die gegevens wordt veroordeeld.In dit geval echter heeft ING de onderhavige bijschrijving van € 643.940,74 op de rekening van (naar zij pas in deze procedure heeft medegedeeld) [naam vennootschap 1] zelf als zodanig verdacht aangemerkt, gelet op het betalingsverkeer dat daarna op die rekening plaatsvond, dat zij daarin aanleiding heeft gezien contact op te nemen met Toyota en om de desbetreffende rekeningen te blokkeren. Onder deze omstandigheden mocht van haar worden verwacht dat zij Toyota had bericht dat zij in elk geval ten aanzien van de bankrekening waarop die bijschrijving plaatsvond, een nader onderzoek instelde en dat zij, al naar gelang de resultaten daarvan, Toyota nader zou informeren. In plaats daarvan heeft ING ermee volstaan om, met verwijzing naar haar bancaire geheimhoudingsplicht, elke medewerking voorshands te weigeren. Onder deze omstandigheden is het gerechtvaardigd haar in de proceskosten te veroordelen. De kosten aan de zijde van Toyota worden begroot op:
- dagvaarding € 81,00
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.523,00
4.25.
ING zal tevens worden veroordeeld in de gevorderde nakosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt ING binnen 24 uur na betekening van dit vonnis schriftelijk aan de advocaat van Toyota te melden:a) wie (naam, adres, woonplaats) houder is of zijn van de rekeningnummers bij ING die vallen binnen hetzelfde domein als rekeningnummer [rekeningnummer derde] , doordat zij gehouden worden door een of meer gelieerde natuurlijke personen of rechtspersonen, waarvan de UBO dezelfde is als die van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die houder is van rekeningnummer [rekeningnummer derde] , en
b) indien het bedrag van € 643.940,74 niet meer geheel of gedeeltelijk op de rekening met nummer [rekeningnummer derde] (en de tweedegraadsrekening) staat: naar welke rekeningen en ten name van welke rekeninghouders, onder vermelding van welk betalingskenmerk en op welke momenten dat bedrag of delen daarvan is of zijn overgemaakt, zulks op 1 of 2 februari 2018,
5.2.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van Toyota tot op heden begroot op € 1.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt ING in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,= voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,= en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑03‑2018