Hof Amsterdam, 22-05-2018, nr. 200.232.958/01
ECLI:NL:GHAMS:2018:1660
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-05-2018
- Zaaknummer
200.232.958/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:1660, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑05‑2018; (Hoger beroep, Beschikking)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:633, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2018-0602
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0602
Uitspraak 22‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Kantonrechter heeft arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang (10 november 2017) ontbonden op grond van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Hof is van oordeel dat er gen sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen, wel van verwijtbaar handelen. Hof bepaalt de ontbindingsdatum daarom , rekening houdend met opzegtermijn en duur procedure op 1 januari 2018. Verzoek tot toekennen van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 8 afgewezen. Als werkgever al ernstig verwijtbaar heeft gehandeld . dan heeft dat handelen niet geleid tot de onderhavige ontbinding.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.232.958/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 6131094 AO VERZ 17-87
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 mei 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. C.J. Verhage te Amsterdam,
tegen
ROTO FRANK SA,
gevestigd te Nivelles, België,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. P.J.M. Gerritsen te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Partijen worden hierna [appellant] en Roto Frank genoemd.
1.2
[appellant] is bij beroepschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van het hof op
8 februari 2018, onder aanvoering van elf grieven (“gronden”) en aanbieding van bewijs in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer op 10 november 2017 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof het hierna onder 3.4 weer te geven verzoek van [appellant] (alsnog) zal toewijzen.
1.3
Op 16 maart 2018 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep tevens beroepschrift in incidenteel appel met bijlagen van Roto Frank ingekomen, ertoe strekkende het appel van [appellant] ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de proceskosten, waaronder begrepen nasalaris. Roto Frank heeft in appel een bewijsaanbod gedaan.
[appellant] heeft vervolgens op 30 maart 2018 een verweerschrift incidenteel appel met producties ingediend.
Van de zijde van Roto Frank zijn op laatstgenoemde datum aanvullende producties (producties 23 en 24) ontvangen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 6 april 2018. Bij die gelegenheid hebben voornoemde advocaten het woord gevoerd, waarbij zij zich hebben bediend van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen. [appellant] was verschenen. Namens Roto Frank waren aanwezig de heer [X] , directeur, en [Y] , hoofd HR (hierna respectievelijk [X] en [Y] ). Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Uitspraak is bepaald op heden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder “De feiten” (2.1. tot en met 2.9.) een aantal feiten in deze zaak als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil - [appellant] betoogt weliswaar dat de kantonrechter te weinig feiten in zijn beslissing heeft opgenomen maar niet dat de wel vermelde feiten onjuist zijn - zodat ook het hof deze feiten als uitgangspunt zal nemen.
3. Beoordeling
3.1.1
Het gaat in deze zaak, voor zover in appel van belang, om het volgende:
3.1.2
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1960, is op 1 december 2001 bij (een rechtsvoorgangster van) Roto Frank in dienst getreden. Laatstelijk had hij de functie van Marketing Manager met een salaris van € 5.400,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten, waaronder een bonus van gemiddeld€ 776,19 bruto per maand. [appellant] verrichtte zijn werkzaamheden op een aantal dagen per week op het bedrijf van Roto Frank in België en bracht de nacht dan in een hotel door, waarvoor hij van Roto Frank een vaste vergoeding per nacht kreeg.
3.1.3
Op 17 december 2015 is Roto Frank een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met Plaza Projects BV (hierna: Plaza Projects), een vennootschap waarvan [A] (hierna: [A] ) directeur was. Omdat ook [A] enige nachten per week in een hotel in de buurt van het bedrijf van Roto Frank overnachtte, heeft deze begin januari 2016 voorgesteld dat hij een woning in de buurt van het bedrijf van Roto Frank zou huren waar medewerkers van Roto Frank (waaronder [appellant] ) tegen een door Roto Frank te betalen vergoeding zouden kunnen logeren. Roto Frank heeft [A] en [appellant] uitdrukkelijk medegedeeld dat zij niet aan een dergelijke constructie wilde meewerken. Op 8 januari 2016 heeft [Y] aan (onder meer) [A] en [appellant] een e-mail gestuurd, waarin het volgende staat:
“Na grondig overleg met [X] (hof: [X] ) en […] deze voormiddag, willen we je hierbij melden dat wij niet akkoord gaan met de loop van zaken noch met jullie onderlinge overeenkomst/voorstel. (…)
In een normale gang van zaken zou er eerst met [X] en personeelszaken moeten gesproken worden over zulke thema’s. (…)
Daarom is het zo dat wij niet akkoord gaan met jullie voorstel en sterker nog, niet willen betalen voor extra gefactureerde logies/maaltijden van [A] (hof: [A] ).
Als jullie privé iets willen afsluiten, ga jullie gang”
3.1.4
In juli 2016 heeft Roto Frank de samenwerking met Plaza Projects en [A] beëindigd. Bij e-mail van 29 juli 2016 heeft [Y] [appellant] (die op dat moment arbeidsongeschikt was) daarvan op de hoogte gesteld en verder onder meer het volgende geschreven:
“Hoewel we je bekend veronderstellen met de regelgeving binnen Roto op het gebied van geheimhouding, willen we je er zekerheidshalve op wijzen dat het niet is toegestaan informatie betreffende (of afkomstig van) Roto te delen met [A] , of met welke derde dan ook. Mocht [A] zich bij jou melden voor zakelijke aangelegenheden betreffende Roto, dan verwachten we van je dat je dit per omgaande aan […] of [X] zult melden en dat je hier niet op reageert.”
Bij e-mail van 30 augustus 2016 heeft [X] ,onder verwijzing naar de e-mail van 29 juli 2016 van [Y] , [appellant] gewezen op zijn geheimhoudingsplicht. Bij e-mail van diezelfde datum heeft [appellant] aan [X] onder meer het volgende geantwoord:
”Ook zonder de brief van [Y] (hof: [Y] ) ken ik de regels en hou ik me daar vooralsnog aan.”
3.1.5
Op 4 oktober 2016 heeft [appellant] via zijn privé e-mailaccount aan [A] met als onderwerp “teksten van brieven” een e-mail gestuurd waarin onder meer het volgende staat:
“Kan jij even naar de teksten kijken, commentaar geven waar nodig en data voor de brieven voorstellen?
(…)
Geachte heer [A] , beste [A] ,
zoals heden besproken het volgende:
De ruimte tussen room Luxemburg en de Patio kunt u gebruiken als kantoor annex opbergruimte voor uw apparatuur, dit zoals besproken met [Y] .
(…)
Het lenen of verplaatsen van uw meubilair of apparatuur is Roto medewerkers niet toegestaan zonder mijn uitdrukkelijke toestemming.
(…)
met vriendelijke groet
Geachte heer [A] , beste [A] ,
zoals vermeld in uw contract met Roto staat het u vrij een ruimte te huren ipv te overnachten in een hotel. De vergoeding bedraagt 100€ per nacht waarbij voor de gewenste 3 dagen aanwezigheid maximaal 4 nachten per week vergoed worden.
Zoals u weet zijn de huurcondities in België anders dan in Nederland. Gebruikelijk is een huurtermijn van 3 jaar waarbij bij opzegging in het eerste jaar 3 maanden penalty betaald moet worden en in jaar 3 nog 1 jaar, dit na een opzegtermijn van 3 maanden.
(…)
In het geval Roto uw contract ontbind maar de in het contract genoemde 3 maanden opzegtermijn respecteert zal de maximale vergoeding x maanden (de penalty maanden) x 16 nachten vergoeding betalen.”
Roto Frank is in januari 2017 geconfronteerd met een door [appellant] getekende brief van Roto Frank aan [A] gedateerd 5 januari 2016, waarvan de tekst letterlijk overeenkomt met het tweede gedeelte van de e-mail van [appellant] aan [A] van 4 oktober 2016.
3.1.6
[appellant] is van 20 april 2016 tot 17 juli 2017 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geweest en heeft zich op 15 augustus 2017 weer arbeidsongeschikt gemeld.
3.2
Roto Frank heeft in eerste aanleg verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] zonder rekening te houden met de opzegtermijn en met vaststelling dat [appellant] geen recht heeft op een transitievergoeding primair vanwege verwijtbaar handelen van [appellant] zodanig dat van Roto Frank in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de e-grond), subsidiair wegens een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van Roto Frank in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de g-grond) en meer subsidiair wegens omstandigheden die zodanig zijn dat van Roto Frank in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de h-grond).
3.3
[appellant] heeft verweer gevoerd tegen de gevraagde ontbinding en geconcludeerd tot afwijzing van de verzochte ontbinding. Voor het geval het verzoek tot ontbinding toegewezen zou worden, heeft [appellant] verzocht rekening te houden met de voor hem geldende opzegtermijn van vier maanden. Daarnaast heeft [appellant] aanspraak gemaakt op een transitievergoeding van € 67.931,- bruto en een billijke vergoeding van € 500.000,- bruto.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met ingang van 10 november 2017 (dus zonder rekening te houden met een opzegtermijn) ontbonden op de primair daartoe aangevoerde grond (verwijtbaar handelen) en voor recht verklaard dat Roto Frank geen transitievergoeding verschuldigd is omdat het handelen van [appellant] als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. [appellant] is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op. De grieven I tot en met VII hebben betrekking op het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, grief VIII klaagt er over dat de kantonrechter met onmiddellijke ingang heeft ontbonden, de grieven IX en X betreffen het niet toekennen van een transitie- respectievelijk een billijke vergoeding en grief XI stelt de proceskostenveroordeling van [appellant] aan de orde. Roto Frank heeft in incidenteel appel twee grieven (“gronden”) tegen de beslissing van de kantonrechter aangevoerd. Zij stelt dat de kantonrechter bij zijn oordeel over het verwijtbaar handelen van [appellant] niet mede heeft betrokken dat [appellant] in zijn e-mail van 4 oktober 2016 (zie overweging 3.1.5) ook een tekstvoorstel heeft gedaan over een vermeende afspraak over de opslag van goederen van Plaza Projects (grief I). Zij voert verder aan dat [appellant] na zijn hersteld melding met ingang van 17 juli 2016 eerder dan met ingang van 15 (bedoeld zal zijn 17) augustus weer ziek is geworden (grief II).
3.5
[appellant] verzoekt in hoger beroep:
de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. aan hem een billijke vergoeding toe te kennen op grond van artikel 7:683 lid 3 BW dan wel op grond van artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW van
€ 85.000,- bruto en een transitievergoeding van € 67.931,-- bruto, en
II. Roto Frank te veroordelen tot betaling van deze bedragen binnen 14 dagen na het geven van deze beschikking.
subsidiair
I. te bepalen dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 1 januari 2018,
II. Roto Frank te veroordelen om binnen 14 dagen na het geven van deze beschikking het hem toekomende salaris en overige emolumenten over de periode 10 november 2017 tot en met 31 december 2017 te betalen onder overlegging van een deugdelijke specificatie en vermeerderd met de wettelijke verhoging,
III aan hem een transitievergoeding van € 67.931,-- bruto toe te kennen, althans een gedeelte van dat bedrag indien toekenning van het gehele bedrag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en Roto Frank te veroordelen tot betaling van het toe te wijzen bedrag binnen 14 dagen na het geven van deze beschikking, en
IV aan hem een billijke vergoeding toe te kennen op grond van artikel
7:683 lid 3 BW van € 85.000,-- bruto en Roto Frank te veroordelen tot betaling van dit bedrag binnen 14 dagen na het geven van deze beschikking,
primair en subsidiair
Roto Frank te veroordelen tot betaling aan hem van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van de opeisbaarheid van de vergoedingen tot aan de dag der voldoening met veroordeling van Roto Frank in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.6
De grieven I tot en met VII van [appellant] betogen in de eerste plaats dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden omdat, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, geen van de door Roto Frank aangevoerde feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst opleveren. [appellant] verzet zich in hoger beroep niet langer tegen de door de kantonrechter uitgesproken ontbinding van de arbeidsovereenkomst (hij stelt zich wel op het standpunt dat de kantonrechter bij de ontbinding ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de geldende opzegtermijn - op die stelling komt het hof hierna terug -) omdat hij, zo voert hij aan, vanwege de wijze waarop Roto Frank hem de laatste jaren heeft bejegend zijn vertrouwen in Roto Frank ernstig is beschaamd en terugkeer bij Roto Frank slecht voor zijn gezondheid zou zijn.
3.7
Roto Frank heeft als primaire ontbindingsgrond aangevoerd verwijtbaar handelen van [appellant] . Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht op die grond ontbonden. [appellant] kan verweten worden dat hij (in ieder geval) op 4 oktober 2016 via zijn privé e-mailaccount zakelijk contact met [A] heeft gehad door hem op die datum een e-mail te sturen, waarin hij suggesties deed voor de tekst van de schriftelijke bevestiging van afspraken die [appellant] eerder in 2016 namens Roto Frank met [A] /Plaza Projects had gemaakt (met betrekking tot een huurgarantie en de opslag van zaken van Plaza Projects). Niet alleen wist [appellant] op 4 oktober 2016 dat Roto Frank de samenwerking met [A] /Plaza Projects had beëindigd maar bovendien had Roto Frank hem uitdrukkelijk (in de hiervoor onder 3.1.4 genoemde e-mailwisselingen van 29 juli 2016 en 30 augustus 2016) gezegd dat hij geen zakelijk contact met [A] mocht hebben en dat hij Roto Frank moest berichten als [A] contact met hem zou opnemen en had [appellant] ook toegezegd zich aan dat verbod/gebod te zullen houden. Daar komt bij dat het [appellant] op grond van de e-mail van 8 januari 2016 duidelijk had moeten zijn dat het niet de bedoeling was dat door Roto Frank met [A] afspraken werden gemaakt over een bijdrage van Roto Frank in de overnachtingskosten van [A] anders dan de in het kader van de samenwerkingsovereenkomst overeengekomen vergoeding. Zelfs als Roto Frank [appellant] had verzocht alle zaken die [A] betroffen met hem te regelen, zoals [appellant] ter gelegenheid van de pleidooien in appel heeft gesteld, had de e-mail van 8 januari 2016 hem ervan moeten weerhouden alsnog zonder nader overleg met en uitdrukkelijke instemming van Roto Frank afspraken namens Roto Frank te maken met betrekking tot andere kosten van huisvesting van [A] , zoals het verlenen van de onderhavige huurgarantie. Ten slotte kan [appellant] worden verweten dat hij, zoals hij uitdrukkelijk heeft erkend, een brief gedateerd 5 januari 2016 lang na die datum heeft ondertekend. De hiervoor genoemde gedragingen van [appellant] leveren een redelijke grond op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen van [appellant] . In zoverre falen de grieven I tot en met VII in principaal appel.
3.8
Vervolgens komt de vraag aan de orde of [appellant] , zoals de kantonrechter heeft overwogen, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld zodat aan hem geen transitievergoeding toekomt. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt - voor zover thans van belang - dat een werknemer in beginsel recht heeft op een transitievergoeding in het geval dat de arbeidsovereenkomst (die ten minste vierentwintig maanden heeft geduurd) op verzoek van de werkgever wordt ontbonden. In een aantal gevallen is geen transitievergoeding verschuldigd, bijvoorbeeld indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van het hof geen sprake geweest. [appellant] had, zoals uit het vooroverwogene volgt, - bekend met de inhoud van de e-mail van [Y] van 8 januari 2016 - het maken van afspraken over een door Roto Frank te verstrekken huurgarantie en - gezien de e-mailwisseling van 29 juli 2016 en 30 augustus 2016 - het versturen van de e-mail van 4 oktober 2016 en de daarop volgende geantedateerde brief van 5 januari 2016 zonder Roto Frank ervan in kennis te stellen dat [A] contact met hem had opgenomen, achterwege moeten laten. Niet aannemelijk is evenwel geworden dat [appellant] , die naar gesteld noch gebleken is een geldelijk gewin had bij de gewraakte afspraken, bij zijn handelswijze kwade bedoelingen had of Roto Frank opzettelijk heeft benadeeld. Daarbij is van belang dat Roto Frank niet betwist dat de overeenkomstig de e-mail van 4 oktober 2016 bij brief van 5 januari 2016 schriftelijk bevestigde afspraak over de huurgarantie en de in de e-mail van 4 oktober 2016 genoemde afspraak over de opslag van zaken in januari 2016 zijn gemaakt toen er nog geen sprake was van opzegging van de samenwerkingsovereenkomst met [A] /Plaza Projects en [appellant] er van mocht uitgaan dat die relatie de overeengekomen termijn van 3 jaar zou voortduren.
3.9
Anders dan de kantonrechter heeft overwogen, verwijt Roto Frank [appellant] ten onrechte dat hij het onmogelijk heeft gemaakt de toedracht van de brief van 5 januari 2016 te onderzoeken omdat hij aanvankelijk heeft geweigerd zijn zakelijke laptop in te leveren. De e-mail van 4 oktober 2016 is immers, zoals uit overweging 3.1.5 blijkt, verstuurd vanaf het privé e-mailaccount van [appellant] . Evenzeer is niet aannemelijk dat [appellant] bij het met toestemming van Roto Frank verwijderen van privé e-mails van zijn zakelijke laptop met opzet ook zakelijke bestanden met betrekking tot Roto Frank heeft verwijderd. Dat [appellant] bij dat verwijderen gebruik heeft gemaakt van een zogenoemd “hardwipe” programma is evenmin verwijtbaar. Het was immers niet de bedoeling dat na het verwijderen van voor Roto Frank niet relevante e-mails en bestanden deze toch nog te achterhalen zouden zijn zodat Roto Frank kon controleren wat er was verwijderd. Het vorenstaande brengt mee dat aan [appellant] een transitievergoeding toekomt. Tegen de hoogte van het door [appellant] in dit verband verzochte bedrag van € 67.931,- bruto als zodanig heeft Roto Frank geen verweer gevoerd. Dit bedrag zal worden toegewezen. De grieven I tot en met VII in principaal slagen derhalve voor zover [appellant] erover klaagt dat de kantonrechter zijn voornoemde gedragingen ernstig verwijtbaar achtte en grief IX in principaal appel slaagt eveneens.
3.10
Nu er, zoals uit het vooroverwogene volgt, geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door [appellant] heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte met onmiddellijke ingang ontbonden. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen was er immers geen sprake van de situatie als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 onderdeel b BW. Roto Frank heeft de stelling van [appellant] dat, rekening houdend met de toepasselijke opzegtermijn en de duur van de procedure, ontbinding eerst met ingang van 1 januari 2018 had kunnen plaatsvinden, niet betwist. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst derhalve met ingang van laatstgenoemde datum moeten ontbinden. Het hof zal daarom bepalen dat 1 januari 2018 de ontbindingsdatum is. Grief VIII in principaal appel treft doel.
3.11
[appellant] heeft veroordeling van Roto Frank verzocht tot betaling van loon en emolumenten over de periode 10 november 2017 - 31 december 2017. Bij pleidooi in hoger beroep heeft Roto Frank aangevoerd dat als zij al loon c.a. over die periode zou moeten betalen, dat hooguit zeventig procent van het overeengekomen loon is omdat [appellant] al vóór 15 augustus 2017 - de datum waarop hij zich weer ziek heeft gemeld - weer arbeidsongeschikt was zodat er minder dan vier weken liggen tussen de op 17 juli 2017 eindigende periode van arbeidsongeschiktheid van [appellant] en zijn nieuwe ziekmelding op 15 augustus 2017. Zolang het UWV niet heeft vastgesteld dat van een eerdere arbeidsongeschiktheidsdatum moet worden uitgegaan, dient Roto Frank 15 augustus 2017 in aanmerking te nemen als aanvangsdatum van de tweede ziekteperiode van [appellant] . Er zijn termen de wettelijke verhoging te beperken tot twintig procent van het toe te wijzen bedrag. Het verzoek Roto Frank te veroordelen de loonbetalingen binnen 14 dagen na het geven van deze beschikking te betalen wordt niet toegewezen. De desbetreffende loonbetalingen zijn immers reeds opeisbaar.
3.12
Op grond van artikel 7:671b lid 8 onder c BW kan aan de werknemer een billijke vergoeding worden toegekend indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
[appellant] heeft in zijn processtukken uitgebreid aandacht besteed aan feiten en omstandigheden waaruit zijns inziens volgt dat Roto Frank zich niet als goed werkgever heeft gedragen. Zelfs als het door [appellant] in dit verband gestelde zou komen vast te staan - Roto Frank betwist de stellingen van [appellant] uitdrukkelijk -, zou dat niet kunnen leiden tot het toekennen van een billijke vergoeding aan [appellant] . De arbeidsovereenkomst is immers ontbonden op grond van verwijtbaar handelen van [appellant] . Gesteld noch gebleken is dat de [appellant] verweten gedragingen het gevolg zijn van handelen of nalaten van Roto Frank, laat staan van ernstig verwijtbaar handelen. Het verzoek een billijke vergoeding toe te kennen is dus niet toewijsbaar, Grief X in principaal appel faalt.
3.13
Met grief XI komt [appellant] op tegen de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling. Nu het hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [appellant] , is er aanleiding de proceskostenveroordeling in eerste aanleg te vernietigen en de proceskosten in eerste aanleg te compenseren.
3.14
Roto Frank heeft na het vooroverwogene geen belang bij een nadere bespreking van haar grieven in incidenteel appel. Op de opmerkingen over de inhoud van de e-mail van [appellant] van 4 oktober 2016 en diens (tweede) ziekmelding op 15 augustus 2016 is het hof in de overwegingen 3.1.6, 3.7 en 3.11 ingegaan.
3.15
Partijen hebben geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor genomen. Hun respectieve bewijsaanbiedingen worden daarom gepasseerd.
3.16
Dit alles leidt tot de slotsom dat het hoger beroep deels slaagt en deels faalt. Gelet hierop zal het hof ook de proceskosten in het principaal hoger beroep compenseren. Een beslissing over de proceskosten in incidenteel appel dient achterwege te blijven. Het incidenteel hoger beroep is onnodig ingesteld. Roto Frank beoogde met haar appel immers geen wijziging van het dictum van de bestreden beslissing.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover de arbeidsovereenkomst daarbij is ontbonden met ingang van 10 november 2017, voor zover het verzoek van [appellant] hem een transitievergoeding toe te kennen daarbij is afgewezen en voor zover [appellant] daarbij in de kosten van de procedure is veroordeeld,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is ontbonden met ingang van 1 januari 2018;
veroordeelt Roto Frank het [appellant] toekomende salaris en overige emolumenten over de periode 10 november 2017 tot en met 31 december 2017 te betalen onder overlegging van een deugdelijke specificatie en te vermeerderen met twintig procent van het bruto te betalen bedrag ter zake van wettelijke verhoging en met de wettelijke rente met ingang van de respectieve vervaldata van de verschillende betalingen;
veroordeelt Roto Frank aan [appellant] een transitievergoeding te betalen van
€ 67.931,- bruto;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in principaal hoger beroep in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Kingma, A.M.A. Verscheure en M.L.D. Akkaya en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.