Rb. Rotterdam, 11-12-2019, nr. 10/811054-18
ECLI:NL:RBROT:2019:9637
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
11-12-2019
- Zaaknummer
10/811054-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2019:9637, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 11‑12‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0016
Uitspraak 11‑12‑2019
Inhoudsindicatie
De verdachte is veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging voor doodslag van zijn 21 jarige kamergenote door haar met meerdere messteken om het leven te brengen. Daarnaast is aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd. De verdachte is in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Gehele toewijzing vordering benadeelde partij van de vader van het slachtoffer voor 1.726,12 euro. Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij van de moeder van het slachtoffer voor 67.208,25 euro.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/811054-18
Datum uitspraak: 11 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC),
raadsvrouw mr. C.Z.A.M. Skanderova, advocaat te Eindhoven.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2019.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
- -
vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord;
- -
bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest;
- -
ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging (ongemaximeerd);
- -
oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Algemene bewijsmotivering
112-melding
Op 12 december 2018 aan het begin van de middag heeft de moeder van de verdachte 112 gebeld. Zij heeft even daarvoor telefonisch van haar zoon, de verdachte, begrepen dat hij in zijn Rotterdamse studentenwoning op de [adres delict] ruzie had gehad met zijn Amerikaanse huisgenote [naam slachtoffer] en dat hij haar daarbij had gestoken.
Aantreffen slachtoffer
Naar aanleiding van de 112-melding zijn politieagenten naar de bewuste woning gegaan. Daar hebben zij het slachtoffer [naam slachtoffer] in haar kamer aangetroffen, liggend en onder het bloed. De agenten hebben nog geprobeerd haar te reanimeren, maar dit mocht niet baten. [naam slachtoffer] was al overleden.
Onderzoek lichaam
Bij onderzoek van het lichaam van [naam slachtoffer] zijn 27 steekletsels en 10 snijletsels geconstateerd. In haar schedel is een mespunt aangetroffen. Door de steekletsels waren onder andere het hart, meerdere grote bloedvaten, beide borstholten en een long geperforeerd. Deze verwondingen hebben geleid tot ernstig bloedverlies en stoornissen van de hart- en longfunctie. Vaststaat dat [naam slachtoffer] hierdoor is overleden.
Overige forensische bevindingen
In de kamer van de verdachte is een vuilniszak gevonden met daarin een bebloed t-shirt en een bebloede trainingsbroek. Uit onderzoek bleek dat de verdachte deze kledingstukken had gedragen en dat (een deel van) het bloed op deze kledingstukken afkomstig was van [naam slachtoffer] . Onderin de vuilniszak is een mes aangetroffen waarvan het puntje was afgebroken. Op dit mes zat bloed van [naam slachtoffer] . Uit onderzoek bleek daarnaast dat het in de schedel van [naam slachtoffer] aangetroffen mespuntje één geheel met dit aangetroffen mes heeft gevormd.
Verklaringen verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet alles van de bewuste dag kan herinneren. Hij kan zich herinneren dat hij boos was op [naam slachtoffer] en dat hij haar ’s ochtends in het gezamenlijke halletje heeft opgewacht omdat hij met haar wilde praten. Vervolgens hebben zij ruzie gekregen en is een worsteling ontstaan. Volgens de verdachte wilde [naam slachtoffer] niet met hem praten en wilde zij de woning verlaten. De verdachte heeft de weg naar buiten geblokkeerd. De verdachte heeft ook verklaard dat [naam slachtoffer] hem heeft beetgepakt en in zijn arm heeft gebeten.
De verdachte kan zich herinneren dat hij op enig moment een mes in zijn handen heeft gehad. De verdachte kan zich echter niet herinneren wat er tijdens de ruzie vervolgens is gebeurd, wat hij met het mes heeft gedaan en of hij [naam slachtoffer] heeft gestoken. Wel kan hij zich herinneren dat hij [naam slachtoffer] onder het bloed in haar kamer op haar rug heeft zien liggen. Hieruit heeft de verdachte de conclusie getrokken dat hij haar moet hebben neergestoken.
Wel doodslag, geen voorbedachte rade
Nu er geen aanwijzingen zijn dat een ander [naam slachtoffer] de hiervoor beschreven steek- en snijverwondingen heeft toegebracht, is de rechtbank, gelet op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden zoals ook opgenomen in de bewijsmiddelen, van oordeel dat de verdachte al deze bij [naam slachtoffer] geconstateerde verwondingen heeft toegebracht waardoor [naam slachtoffer] is overleden. De rechtbank acht dan ook de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte van te voren al het plan heeft bedacht om [naam slachtoffer] te doden. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onderdeel voorbedachte rade.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 december 2018 te Rotterdam opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes gestoken in de romp/borst en de buik en de nek en de rug van die [naam slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
6.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde feit de verdachte niet kan worden toegerekend, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Beoordeling
Wettelijk kader
In een op individuele schuld gebaseerd strafrecht heeft als uitgangspunt te gelden dat de dader van een strafbaar feit daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden en het feit hem volledig kan worden toegerekend, tenzij komt vast te staan dat de dader geen straf moet krijgen omdat het feit, wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens hem geheel niet kan worden toegerekend. Deze uitzondering is opgenomen in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan daarvan sprake zijn.
Indien en voor zover aan een verdachte zijn daden verminderd zijn aan te rekenen, zal dit bij de strafoplegging als strafverminderende omstandigheid gelden.
Om tot het oordeel ‘ontoerekenbaarheid’ te komen moet aan een drietal eisen zijn voldaan:
- 1.
Er moet bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestaan op het moment van het delict.
- 2.
Er dient sprake te zijn van een causaal verband tussen de vastgestelde abnormale geestesgesteldheid en de verweten gedraging.
- 3.
De abnormale geestesgesteldheid moet zodanig zijn dat zij aan de toerekening van het feit aan de verdachte in de weg staan.
Gedragsdeskundigen
Psychiater drs. A. Banaei Kashani (hierna: de psychiater), GZ-psycholoog dr. M. ten Berge (hierna: de psycholoog) en forensisch milieuonderzoeker M. Elghalbzouri hebben een onderzoek uitgevoerd en daarover een rapport opgemaakt gedateerd 28 oktober 2019. Op de zitting zijn de psychiater en de psycholoog als deskundigen gehoord en hebben zij vragen beantwoord over hun rapport. Het rapport van 28 oktober 2019 houdt het volgende in:
Er is bij de verdachte sprake van een complex diagnostisch beeld. Zeer waarschijnlijk is er sprake van een autismespectrumstoornis. Daarnaast was bij de verdachte in de aanloop tot het delict (vanaf september 2018) sprake van een depressieve stoornis. De aanleiding daarvoor was het in de ogen van de verdachte falen voor zijn examen op het conservatorium. De verdachte ontwikkelde somberheid en piekerde. Hij had gedachtes aan de dood, was uitgeput en sliep slecht.
Ook was in de maanden voor het ten laste gelegde sprake van een psychotische stoornis. De verdachte ontwikkelde auditieve en visuele hallucinaties. Door deze depressieve en psychotische stoornis (beide ernstig) werd de verdachte nog beperkter in zijn functioneren dan voorheen. Differentiaal diagnostisch wordt gedacht aan psychotische overschrijding bij autisme of een ontwikkeling in het schizofreniespectrum.
In aanloop en op het moment van het delict was bij de verdachte sprake van bovengenoemde drie stoornissen. In de periode rondom het tenlastegelegde was de verdachte zowel in psychiatrische als psychologische zin ernstig ontregeld. Het is aannemelijk dat deze ernstige ontregeling invloed heeft gehad op het gedrag van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Het is ook aannemelijk dat hij niet de volledige controle heeft gehad over zijn denken en zijn gedrag in aanloop tot en ten tijde van het tenlastegelegde.
De verdachte zegt dat hij zich niets kan herinneren van het tenlastegelegde. Het is voor rapporteurs daarom niet mogelijk geweest om een delictscenario op te stellen. Evenmin kon worden onderzocht op welke manier en in welke mate de problematiek van de verdachte een doorwerking gehad zou hebben in het tenlastegelegde, dan wel in welke mate er sprake is geweest van controleverlies.
Geconcludeerd wordt dat de ernstige en complexe pathologie die bij de verdachte aanwezig was op het moment van het tenlastegelegde zeer waarschijnlijk invloed heeft gehad op zijn gedrag. Er wordt derhalve geadviseerd om hem het tenlastegelegde in ieder geval in een verminderde mate toe te rekenen. Doordat de omstandigheden en de belevingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde onbekend zijn gebleven, is het voor rapporteurs niet mogelijk gebleken nader te differentiëren in de specifieke mate van het verminderde toerekenen (dat wil zeggen een verminderde mate dan wel volledig niet toe te rekenen).
Beoordeling rechtbank
Dat de deskundigen de mate van toerekenbaarheid niet specifiek kunnen vaststellen, ontslaat de rechtbank niet van haar plicht dat wel te doen. De rechtbank moet beoordelen of de verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit vaststellen van de mate van toerekenbaarheid van de verdachte is een juridisch oordeel.
Uit de rapportage van de psychiater en psycholoog blijkt dat de verdachte lijdt aan ernstige psychiatrische stoornissen. Deze stoornissen hebben er toe geleid dat hij in de maanden voorafgaand aan het tenlastegelegde ernstig ontregeld was. Net als de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat het ernstige en complexe ziektebeeld bij de verdachte, die aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde, invloed heeft gehad op zijn gedrag. Het verband tussen de ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het bewezen verklaarde feit staat daarmee vast.
De vraag rijst of de abnormale geestesgesteldheid van de verdachte zodanig was dat zij aan toerekening van het feit aan de verdachte in de weg staat.
Zoals hierboven al is opgemerkt heeft als uitgangspunt te gelden dat de dader van een strafbaar feit daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden en zal slechts in uitzonderlijke gevallen kunnen worden aangenomen dat sprake is van straffeloosheid van de dader in de zin van artikel 39 van Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de rapportage van de deskundigen, het overige dossier en het onderzoek op de zitting niet is gebleken dat de doorwerking van de beschreven stoornissen waaraan de verdachte lijdt ten tijde van het delict zo sterk is geweest dat de verdachte in het geheel niet beschikte over keuzemogelijkheden en dus niet in staat was zijn handelen op een andere wijze vorm te geven. Om deze reden ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. De verdachte is dus strafbaar.
Bij dit oordeel heeft de rechtbank ook nog het volgende betrokken. De verdachte heeft weliswaar geen herinneringen aan het doodsteken van [naam slachtoffer] , maar kan zich nog wel dingen herinneren van vlak daarvoor. De verdachte heeft daarover op de zitting verklaard dat hij boos was op [naam slachtoffer] omdat ze niet met hem wilde praten en dat hij met haar in een worsteling terecht kwam. Deze verklaring van de verdachte over de gebeurtenissen voorafgaand aan het delict onderschrijven het oordeel van de rechtbank dat van volledige ontoerekenbaarheid geen sprake was.
Wel gaat de rechtbank, gelet op het onderzoek van de psychiater en de psycholoog, er vanuit dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was toen hij [naam slachtoffer] van het leven beroofde.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering straf en maatregelen
7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregelen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zijn huisgenote [naam slachtoffer] om het leven gebracht. Hij heeft daarbij buitengewoon gewelddadig gehandeld. Zij is als gevolg van meerdere messteken overleden. Door deze daad heeft de verdachte [naam slachtoffer] het meest fundamentele recht ontnomen dat haar toekwam, namelijk het recht op leven.
Daarnaast heeft de verdachte de nabestaanden - in het bijzonder de moeder en vader van [naam slachtoffer] - onherstelbaar leed aangedaan. Zij zullen de gevolgen van dit onherroepelijke en onverwachte verlies altijd met zich moeten dragen. Op indrukwekkende wijze hebben zij op de terechtzitting verwoord wat het verlies van [naam slachtoffer] voor hen betekent. Ook vele andere personen die met [naam slachtoffer] verbonden zijn geweest zullen heftig zijn aangedaan door haar dood. [naam slachtoffer] was nog erg jong, 21 jaar, en stond midden in het leven.
Uiteraard veroorzaakt dusdanig handelen grote en heftige gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Naast de eerdergenoemde rapportage van 28 oktober 2019 heeft de rechtbank acht geslagen op een door neuroloog prof. dr. C. Jonger opgemaakt rapport van 30 september 2019 en een door Reclassering Nederland over de verdachte opgemaakt rapport van 13 november 2019.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf neemt de rechtbank als uitgangspunt de indicatiepunten die het Gerechtshof Den Haag hanteert voor doodslag, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Als strafverhogende factor geldt het bijzonder gewelddadige karakter van het feit. Als strafverminderende factor neemt de rechtbank allereerst in aanmerking de jonge leeftijd van de verdachte.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 10 jaren, waarbij zij bovengenoemde factoren heeft betrokken. Wat zij niet bij haar strafeis heeft betrokken is de grootte van het verwijt dat de verdachte gelet op zijn psychische gesteldheid kan worden gemaakt. Dat zal de rechtbank wel doen. De rechtbank heeft in het voorgaande geoordeeld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was toen hij het slachtoffer van het leven beroofde. Het bewezen verklaarde feit kan de verdachte dus niet ten volle kwalijk worden genomen. De rechtbank zal daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
De officier van justitie heeft verder gevorderd om de verdachte – naast gevangenisstraf – de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) op te leggen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het gevaar op herhaling niet kan worden vastgesteld, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat behandeling en begeleiding van de verdachte zouden kunnen plaatshebben binnen een ander kader dan de TBS met dwangverpleging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor het opleggen van de maatregel TBS met dwangverpleging moet aan een aantal vereisten zijn voldaan, waaronder de eis dat de veiligheid van anderen dan wel de veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel vereist. Dit vereiste staat ook wel bekend als het gevaarscriterium.
Vanwege het ontbreken van een delictscenario kan door de deskundigen geen uitspraak worden gedaan over een eventuele kans op herhaling en is het voor hen evenmin mogelijk een uitspraak te doen over behandeling of interventies binnen een specifiek justitieel kader.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het gevaarscriterium. Allereerst speelt daar mee de ernst en onvoorspelbaarheid van het bewezen verklaarde feit. Het is onduidelijk wat de verdachte heeft bewogen toen hij dit feit pleegde. Vast staat wel dat de verdachte in staat is gebleken tot extreem gewelddadig gedrag. De rechtbank heeft een causaal verband gelegd tussen de ernstige stoornissen waaraan de verdachte lijdt en het bewezen verklaarde feit. Deze stoornissen zijn nog niet behandeld. De deskundigen hebben in dit verband bovendien benoemd dat bij de verdachte sprake is van ernstige pathologie en daarbij een kwetsbaarheid voor psychiatrische ontregeling. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de kans op herhaling van een gewelddadig delict zeer reëel acht.
Hoewel de deskundigen geen passend juridisch kader en behandeladvies hebben kunnen geven, vindt de rechtbank dat oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging noodzakelijk is. De verdachte lijdt aan chronische stoornissen, die volgens de deskundigen langdurig behandeld en begeleid dienen te worden in, zo hebben zij ter zitting verklaard, een klinische setting. De rechtbank is zich ervan bewust dat de verdachte jong is, een blanco strafblad heeft en zich bereid heeft getoond te willen meewerken aan behandeling van zijn problemen. Uit veiligheidsoogpunt kan echter niet het risico worden genomen om de verdachte in een setting te plaatsen met een lager beveiligingsniveau dan TBS met dwangverpleging, zoals bepleit door de raadsvrouw.
Vastgesteld wordt verder dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Vastgesteld wordt tot slot dat het strafbare feit ter zake waarvan de TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd een misdrijf betreft die gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de TBS met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande de maatregel TBS met dwangverpleging worden opgelegd.
Daarnaast is gelet op het genoemde herhalingsgevaar een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: maatregel langdurig toezicht) noodzakelijk. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel langdurig toezicht is voldaan.
7.5.
Afsluitende conclusies van de rechtbank
Aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Daarnaast zullen de maatregel TBS met dwangverpleging en de maatregel langdurig toezicht worden opgelegd.
8. Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde 1] (moeder slachtoffer) zich ter zake van het strafbare feit in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 37.208,25 aan materiële schade en een vergoeding van € 50.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en proceskosten.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade dient volledig te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De vordering tot vergoeding van de uitvaartkosten dient te worden afgewezen, nu in een krantenartikel is vermeld dat deze kosten zouden worden betaald uit de opbrengst van een “crowdfundings”-actie. De vordering tot vergoeding van de reis- en verblijfskosten en de immateriële schade is toewijsbaar.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Tijdens de zitting is door de benadeelde partij naar aanleiding van het verweer van de verdediging toegelicht dat zij de uitvaartkosten zelf heeft betaald en dat dit niet is bekostigd middels crowdfunding. Deze nadere toelichting is niet weersproken. Daarmee is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade in de vorm van uitvaartkosten is toegebracht, zodat deze vordering zal deze worden toegewezen.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade in de vorm van reis- en verblijfkosten is toegebracht. De hiervoor gevorderde schadevergoeding is evenmin door de verdachte weersproken, zodat ook dit gedeelte van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Dat betekent dat het volledige bedrag van € 37.208,25 aan materiële schadevergoeding zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd en ter terechtzitting nader toegelicht. De verdachte heeft de stellingen van de benadeelde partij niet betwist. De rechtbank stelt gelet daarop vast dat de bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de confrontatie met de directe gevolgen van het tenlastegelegde. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Daarom kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schadevergoeding.
Wat betreft de hoogte geldt het volgende.
De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. De rechtbank beschikt ten aanzien van deze omstandigheden niet over alle benodigde informatie.
Shockschade moet bovendien worden onderscheiden van affectieschade, zijnde het geestelijk letsel dat een naaste of nabestaande oploopt als gevolg van de (ernstige verwonding of) dood van het slachtoffer. Er bestond ten tijde van het strafbare feit geen wettelijke regeling voor vergoeding van affectieschade, zodat de gevolgen die daarop zien buiten beschouwing dienen te blijven.
Tot slot dient de rechter bij de begroting van de shockschade, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Mede gelet op eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken en op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden zal de shockschade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 30.000,00.
Het resterende deel van de gevorderde shockschade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Rente en proceskosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 december 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot nu toe begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een vergoeding betalen van
€ 37.208,25 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Daarnaast wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde 2] (vader van het slachtoffer) zich ter zake van het ten laste gelegde feit in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.726,12 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijk rente en proceskosten.
8.5.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade, bestaande uit reis- en verblijfskosten, is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 december 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot nu toe begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.6.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 1.726,12, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Daarnaast wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
11. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de impliciet primair ten laste gelegde moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
legt de veroordeelde op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen een bedrag van € 67.208,25 (zegge: zevenenzestigduizendtweehonderdenacht euro en vijfentwintig eurocent), bestaande uit € 37.208,25 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen € 67.208,25 (hoofdsom, zegge: zevenenzestigduizendtweehonderdenacht euro en vijfentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 67.208,25 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 342 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen een bedrag van € 1.726,12 (zegge: duizendzevenhonderdzesentwintig euro en twaalf eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen € 1.726,12 (hoofdsom, zegge: duizend zevenhonderdzesentwintig euro en twaalf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.726,12 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 27 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Spanner, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 december 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 december 2018 te Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg,
met dat opzet meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
gestoken in de romp/borst en/of de buik en/of de nek/hals en/of de rug,
althans het lichaam van die [naam slachtoffer] ,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;