Procestaal: Frans.
HvJ EU, 07-02-2013, nr. C-543/10
ECLI:EU:C:2013:62
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
07-02-2013
- Magistraten
A. Tizzano, M. Ilešič, E. Levits, M. Safjan, M. Berger
- Zaaknummer
C-543/10
- Conclusie
N. Jääskinen
- LJN
BZ1836
- Roepnaam
Refcomp/Axa
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2013:62, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 07‑02‑2013
ECLI:EU:C:2012:637, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 18‑10‑2012
Uitspraak 07‑02‑2013
A. Tizzano, M. Ilešič, E. Levits, M. Safjan, M. Berger
Partij(en)
In zaak C-543/10,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) bij beslissing van 17 november 2010, ingekomen bij het Hof op 22 november 2010, in de procedure
Refcomp SpA
tegen
Axa Corporate Solutions Assurance SA,
Axa France IARD,
Emerson Network Power,
Climaveneta SpA
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Ilešič, E. Levits, M. Safjan en M. Berger (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: N. Jääskinen,
griffier: R. Şereş, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 mei 2012,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Refcomp SpA, vertegenwoordigd door P. Pedone en A. Musella, avocats,
- —
Axa Corporate Solutions Assurance SA, vertegenwoordigd door B. Soltner, avocat,
- —
Emerson Network, vertegenwoordigd door A. Bénabent, avocat,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues, B. Beaupère-Manokha en N. Rouam als gemachtigden,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en F. Wannek als gemachtigden,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Centeno Huerta als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët als gemachtigde,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 oktober 2012,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de uitlegging van artikel 23 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1; hierna: ‘verordening’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Refcomp SpA (hierna: ‘Refcomp’) enerzijds en Axa Corporate Solutions Assurance SA (hierna: ‘Axa Corporate’), Axa France IARD, Emerson Network (hierna: ‘Emerson’) en Climaveneta SpA (hierna: ‘Climaveneta’) anderzijds, waarin voor de Franse rechters werd gevorderd vast te stellen dat verzoekster in het hoofdgeding, als fabrikant, aansprakelijk is. Zijzelf beroept zich echter op een forumkeuzebeding ten gunste van de Italiaanse rechters.
Toepasselijke bepalingen
3
Zoals naar voren komt uit punt 2 van de considerans van de verordening streeft deze naar ‘eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken’.
4
Punt 11 van de considerans van deze verordening overweegt onder meer: ‘De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt.’
5
Artikel 5, punt 1, van de verordening, dat is opgenomen in afdeling 2, ‘Bijzondere bevoegdheid’, van hoofdstuk II over de bevoegdheid, bevat een bijzondere bevoegheidsregel die bepaalt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst in een andere lidstaat kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
6
Artikel 23, lid 1, van de verordening, dat is opgenomen in afdeling 7 van hoofdstuk II (‘Door partijen aangewezen bevoegd gerecht’), bepaalt:
‘Wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
- a)
hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
- b)
hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
- c)
hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.’
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen
7
Doumer SNC (hierna: ‘Doumer’), opdrachtgever, heeft renovatiewerkzaamheden laten uitvoeren aan een te Courbevoie (Frankrijk) gelegen onroerendgoedcomplex. Haar verzekeraar is de te Parijs (Frankrijk) gevestigde Axa Corporate.
8
Bij die werkzaamheden zijn luchtbehandelingseenheden geïnstalleerd, voorzien van compressoren vervaardigd door Refcomp, een in Italië gevestigde onderneming. De compressoren zijn gekocht en geassembleerd door Climaveneta, eveneens gevestigd in Italië, en vervolgens geleverd aan Doumer door de vennootschap Liebert, waarvan de rechten inmiddels zijn overgegaan op Emerson. Deze laatste is gevestigd in Frankrijk en is zelf verzekerd bij Axa France IARD, eveneens gevestigd in Frankrijk.
9
In het luchtbehandelingssysteem zijn storingen opgetreden. Een deskundigenonderzoek heeft uitgewezen dat deze te wijten waren aan een fabricagefout van de compressoren.
10
Axa Corporate, die is gesubrogeerd in de rechten van Doumer en deze schadeloos heeft gesteld, heeft fabrikant Refcomp, assemblagebedrijf Climaveneta en leverancier Emerson voor het Tribunal de grande instance de Paris gedaagd en hun hoofdelijke veroordeling tot vergoeding van de geleden schade gevorderd.
11
Refcomp heeft de bevoegdheid van het Tribunal de grande instance de Paris betwist met een beroep op een forumkeuzebeding ten gunste van de Italiaanse rechters in de algemene voorwaarden van haar overeenkomst met Climaveneta.
12
Bij beschikking van 26 januari 2007 heeft de rechter van instructie van het Tribunal de grande instance de Paris de door Refcomp opgeworpen exceptie van onbevoegdheid afgewezen.
13
Bij arrest van 19 december 2008 heeft de Cour d'appel de Paris de afwijzing van de door Refcomp opgeworpen exceptie van onbevoegdheid bevestigd. Zij heeft geoordeeld dat het tussen de fabrikant en de eerste koper overeengekomen forumkeuzebeding niet kan worden tegengeworpen aan de verzekeraar die in de rechten van de latere verkrijger is gesubrogeerd, enerzijds omdat de bijzondere bevoegdheidsregels voor verbintenissen uit overeenkomst in de verordening niet van toepassing zijn op een geschil tussen de latere verkrijger van een zaak en de fabrikant, aangezien een dergelijk geschil in de sfeer van de onrechtmatige daad ligt, en anderzijds omdat het betrokken beding was overeengekomen tussen de oorspronkelijke partijen en niet door de latere verkrijger was aanvaard.
14
Refcomp heeft bij de Cour de cassation beroep in cassatie ingesteld. De Cour de cassation heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1.
Heeft in het geval van een communautaire keten van overeenkomsten een forumkeuzebeding dat tussen de fabrikant van een zaak en een koper is overeengekomen in overeenstemming met artikel 23 van [de] verordening […], werking tegenover de latere verkrijger van die zaak, en zo ja, onder welke voorwaarden?
- 2.
Heeft het forumkeuzebeding werking tegenover de latere verkrijger en diens gesubrogeerde verzekeraars, ook al is artikel 5, punt 1, van [de] verordening […] niet van toepassing op de vordering van de latere verkrijger tegen de fabrikant, zoals het Hof in het arrest van 17 juni 1992, Handte [C-26/91, Jurispr. blz. I-3967)] heeft beslist?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Inleidende opmerkingen
15
In zijn vragen geeft de verwijzende rechter aan dat zij zijn gerezen in de context van een ‘communautaire keten van overeenkomsten’. Om de strekking van deze vragen af te bakenen en daarop dus een nuttig antwoord te kunnen geven, moet duidelijk zijn dat daarmee — afgaande op het dossier — wordt gedoeld op een reeks opeenvolgende overeenkomsten tot eigendomsoverdracht tussen marktpartijen die in verschillende lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd.
16
Zoals de advocaat-generaal in punt 22 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt uit de bij het Hof ingediende opmerkingen dat deze vragen verband houden met het bestaan van een regel van nationaal recht dat overeenkomsten weliswaar normaal gesproken relatieve werking hebben en dus slechts verbindend zijn voor de partijen die ze zijn aangegaan, maar dit beginsel uitzondering lijdt in geval van eigendomsoverdracht, waarbij behalve de eigendom ook alle accessoria op alle opvolgende verkrijgers van de verkochte zaak overgaan. Een van deze accessoria is het recht van de latere verkrijger van een zaak om niet alleen van degene die de zaak aan hem heeft verkocht, maar ook van elke eerdere verkoper van die zaak en van de fabrikant zelf vergoeding te vorderen van de schade die hij lijdt doordat deze niet aan de overeenkomst beantwoordt.
17
Wat betreft, in de eerste plaats, de vraag of artikel 23 van de verordening van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding, volstaat het volgens lid 1 in beginsel dat één partij woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat en dat het beding een gerecht van een lidstaat aanwijst, voorwaarden waaraan in de onderhavige zaak is voldaan. Overigens staat vast dat de rechtsbetrekking die in het hoofdgeding aan de orde is, internationaal is. Artikel 23 van de verordening is dus van toepassing op de feiten in deze zaak.
18
In de tweede plaats geldt de uitlegging die het Hof heeft gegeven van de bepalingen van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij de achtereenvolgende verdragen voor de toetreding van nieuwe lidstaten tot dat verdrag (hierna: ‘Executieverdrag’), voor zover de verordening in de betrekkingen tussen de lidstaten in de plaats is getreden van het Executieverdrag, ook voor de in de prejudiciële vragen bedoelde bepalingen van de verordening, wanneer de bepalingen van deze instrumenten als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt (zie onder meer arrest van 25 oktober 2012, Folien Fischer en Fofitec, C-133/11, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 31).
19
Dat is het geval bij artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag en artikel 23, lid 1, van de verordening, die vrijwel gelijk luiden.
20
Dat is ook het geval bij het begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’ in de zin van artikel 5, punt 1, van de verordening, aangezien de wijzigingen van deze bepaling enkel betrekking hebben op de aanknopingsfactor voor de bevoegde rechter bij de koop en verkoop van goederen en de verstrekking van diensten, maar voor het overige de overeenkomstige bepaling van het Executieverdrag in wezen ongewijzigd is overgenomen (zie in die zin arrest van 23 april 2009, Falco Privatstiftung en Rabitsch, C-533/07, Jurispr. blz. I-3327, punten 48–57).
21
Wat de uitleggingsmethode betreft die bij deze twee bepalingen de voorkeur heeft, heeft het Hof in het geval van artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag verklaard dat het begrip ‘overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter’ in deze bepaling, gelet op de doelstellingen en de algemene structuur van dit verdrag — dat in dit opzicht overeenkomt met de verordening — en ter verzekering van de eenvormige toepassing ervan, niet te beschouwen is als een loutere verwijzing naar het interne recht van deze of gene der betrokken staten, maar als een autonoom begrip (zie arrest van 10 maart 1992, Powell Duffryn, C-214/89, Jurispr. blz. I-1745, punten 13–14).
22
Op gelijksoortige gronden heeft het Hof geoordeeld dat het begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’ in de zin van artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag eveneens een autonome uitlegging moet worden gegeven (zie onder meer arrest Handte, reeds aangehaald, punt 10 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
23
In het licht van die overwegingen moeten de betrokken bepalingen aan de verwijzende rechter worden uitgelegd.
De eerste vraag
24
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 23 van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding dat in de overeenkomst tussen de fabrikant van een zaak en de verkrijger ervan is opgenomen, kan worden tegengeworpen aan een derde die de zaak na een reeks opeenvolgende overeenkomsten tot eigendomsoverdracht tussen in verschillende lidstaten gevestigde partijen heeft verkregen en de fabrikant in rechte tot vergoeding van schade wil aanspreken.
25
In dat verband moet worden vastgesteld dat artikel 23, lid 1, van de verordening in wezen formele voorwaarden voor de geldigheid van een forumkeuzebeding behelst en slechts één materiële voorwaarde noemt die verband houdt met het voorwerp van het beding, namelijk dat het betrekking heeft op een bepaalde rechtsbetrekking. Deze bepaling laat dus in het midden of een forumkeuzebeding buiten de kring van partijen bij een overeenkomst kan worden doorgegeven aan een derde die partij is bij een latere overeenkomst en in alle of een deel van de rechten en verplichtingen van een van de partijen bij de oorspronkelijke overeenkomst treedt.
26
Artikel 23, lid 1, van de verordening geeft nochtans duidelijk aan dat de werkingssfeer ervan beperkt is tot de gevallen waarin de partijen een gerecht hebben ‘aangewezen’. Zoals blijkt uit punt 11 van de considerans van de verordening wordt de voorrang voor de keuze van een ander forum dan uit hoofde van de verordening bevoegd zou zijn geweest, in naam van het autonomiebeginsel gerechtvaardigd door de wilsovereenstemming van de partijen.
27
Het Hof heeft overigens geoordeeld dat artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag, door de geldigheid van een forumkeuzebeding afhankelijk te stellen van het bestaan van een ‘overeenkomst’ tussen partijen, de geadieerde rechter in de eerste plaats verplicht te onderzoeken of de clausule die hem bevoegd verklaart, daadwerkelijk het voorwerp is geweest van een wilsovereenstemming tussen partijen (arrest van 20 februri 1997, MSG, C-106/95, Jurispr. blz. I-911, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
28
Artikel 23, lid 1, van de verordening dient derhalve aldus te worden uitgelegd dat, zoals reeds het geval was met de doelstelling van artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag, de daadwerkelijke instemming van de belanghebbenden een van de doelstellingen van die bepaling is (zie arrest MSG, reeds aangehaald, punt 17, en arrest van 16 maart 1999, Castelletti, C-159/97, Jurispr. blz. I-1597, punt 19).
29
Daaruit volgt dat het forumkeuzebeding in een overeenkomst in beginsel enkel rechtsgevolgen kan hebben in de betrekkingen tussen de partijen die met het sluiten van de overeenkomst hebben ingestemd. Om het beding aan een derde te kunnen tegenwerpen, moet deze derde in beginsel zijn instemming hebben verleend.
30
Niettemin kunnen de voorwaarden en de vormen waaronder de derde bij de overeenkomst kan worden geacht met een forumkeuzebeding te hebben ingestemd, uiteenlopen afhankelijk van de aard van de oorspronkelijke overeenkomst.
31
Het Hof heeft aldus erkend dat een aandeelhouder die de statuten van een vennootschap aanvaardt, geacht wordt in te stemmen met een daarin opgenomen forumkeuzebeding, omdat deze aanvaarding zowel tussen de aandeelhouder en de venootschap als tussen de aandeelhouders onderling een betrekking schept die als contractueel moet worden opgevat (zie in die zin, over artikel 17 van het Executieverdrag, arrest Powell Duffryn, reeds aangehaald, punten 16–19).
32
Niettemin kan deze rechtspraak niet worden toegepast op de betrekking tussen de latere verkrijger die een zaak koopt van een tussenhandelaar enerzijds, en de fabrikant van de zaak anderzijds. In dat verband heeft het Hof uitgemaakt dat deze betrekking niet onder het begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’ in de zin van artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag valt. In het kader van een schadevordering van een latere verkrijger van een zaak tegen de fabrikant ervan heeft het Hof namelijk geoordeeld dat er geen contractuele band bestaat tussen de latere verkrijger en de fabrikant, die jegens de latere verkrijger immers geen verbintenis uit overeenkomst is aangegaan (arrest Handte, reeds aangehaald, punt 16).
33
Aangezien de latere verkrijger en de fabrikant voor de toepassing van de verordening moeten worden gezien als niet gebonden door een contractuele band, moet daaruit worden afgeleid dat zij niet kunnen worden geacht in de oorspronkelijke overeenkomst tussen de fabrikant en de eerste verkrijger een bevoegd gerecht te hebben ‘aangewezen’ in de zin van artikel 23, lid 1, van de verordening.
34
Op het gebied van zeevervoersovereenkomsten heeft het Hof eveneens erkend dat een forumkeuzebeding in een cognossement kan worden tegengeworpen aan een derde die geen partij was bij de overeenkomst indien het beding geldig is tussen de afzender en de vervoerder en de derde die het cognossement heeft verkregen de afzender krachtens het toepasselijke nationale recht in diens rechten en verplichtingen is opgevolgd (zie arrest van 19 juni 1984, Russ, 71/83, Jurispr. blz. 2417, punt 24; arrest Castelletti, reeds aangehaald, punt 41; en arrest van 9 november 2000, Coreck, C-387/98, Jurispr. blz. I-9337, punten 23–27). In een dergelijk geval hoeft de aangezochte rechter niet na te gaan of de derde met het beding heeft ingestemd.
35
De reikwijdte van deze rechtspraak moet evenwel worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bijzondere kenmerken van het cognossement. Zoals de advocaat-generaal in punt 54 van zijn conclusie heeft uitgelegd, is dat een document in de internationale handel dat een betrekking tussen ten minste drie personen regelt: de zeevervoerder, de afzender van de goederen of inlader en de ontvanger van de goederen. In het merendeel van de rechtsstelsels van de lidstaten, die op dit punt overeenstemmen, is het cognossement een verhandelbare titel, wat de eigenaar de mogelijkheid geeft de goederen tijdens het vervoer over te dragen aan een derde, die in alle rechten en verplichtingen van de afzender jegens de vervoerder treedt.
36
Met het oog op die vervanging van de afzender door de cognossementshouder heeft het Hof overwogen dat de houder door de verkrijging van het cognossement gebonden is aan de aanwijzing van de bevoegde rechter (zie in die zin arrest Russ, reeds aangehaald, punt 25). Wanneer krachtens het toepasselijke nationale recht daarentegen geen vervanging plaatsvindt, moet de aangezochte rechter nagaan of de derde daadwerkelijk met het forumkeuzebeding heeft ingestemd (arrest Coreck, reeds aangehaald, punt 26).
37
In een keten van overeenkomsten tot eigendomsoverdracht kan de opvolging van de eerste verkrijger door een latere verkrijger niet op dezelfde manier worden geanalyseerd als de overdracht van een enkele overeenkomst met alle daarin bedongen rechten en verplichtingen. In het geval van een keten kunnen de contractuele verbintenissen van partijen per overeenkomst verschillen, zodat de rechten die de latere verkrijger jegens zijn directe verkoper geldend kan maken, niet noodzakelijkerwijs dezelfde zijn als die welke de fabrikant in zijn betrekkingen met de eerste koper is overeengekomen (arrest Handte, reeds aangehaald, punt 17).
38
Overigens strekt de overeenstemming van de nationale rechtsstelstels op het vlak van de gevolgen van de overdracht van een cognossement aan een derde zich niet uit tot overeenkomsten tot eigendomsoverdracht, een gebied waarop de betrekkingen tussen de fabrikant en de latere verkrijger in de lidstaten kennelijk op uiteenlopende wijze worden opgevat (zie in die zin arrest Handte, reeds aangehaald, punt 20).
39
Onder die omstandigheden zouden de oplossingen in de lidstaten uiteen gaan lopen en zou de harmonisatie van de regels voor de rechterlijke bevoegdheid die blijkens punt 2 van de considerans met de verordening is beoogd, in het gedrang komen, als voor de beoordeling of een forumkeuzebeding dat in de oorspronkelijke overeenkomst tussen de fabrikant en de eerste verkrijger is opgenomen, aan een latere verkrijger kan worden tegengeworpen, naar het nationale recht wordt verwezen, zoals Refcomp en de Duitse en Spaanse regering hebben voorgesteld. Door een dergelijke verwijzing naar het nationale recht zou tevens onzekerheid ontstaan, hetgeen onverenigbaar is met het streven te waarborgen dat de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar zijn, hetgeen blijkens punt 11 van de considerans van de verordening een van de doelstellingen van deze laatste is.
40
Derhalve moet worden teruggevallen op de algemene regel die in punt 21 van dit arrest is aangehaald, namelijk dat het begrip ‘overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht’ moet worden uitgelegd als een autonoom begrip, en moet het autonomiebeginsel dat aan artikel 23, lid 1, ten grondslag ligt, in volle omvang worden toegepast.
41
Gelet op alle bovenstaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 23 van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding dat in de overeenkomst tussen de fabrikant van een zaak en de verkrijger ervan is opgenomen, niet kan worden tegengeworpen aan een derde die de zaak na een reeks opeenvolgende overeenkomsten tot eigendomsoverdracht tussen in verschillende lidstaten gevestigde partijen heeft verkregen en de fabrikant in rechte tot vergoeding van schade wil aanspreken, tenzij wordt aangetoond dat deze derde daadwerkelijk met het beding heeft ingestemd conform de in dat artikel geformuleerde voorwaarden.
Tweede vraag
42
Met zijn tweede vraagt wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het oordeel van het Hof in het eerder genoemde arrest Handte dat voor de toepassing van de bevoegdheidsregels in de verordening een rechtstreekse vordering krachtens nationaal recht van de latere verkrijger van een zaak tegen de fabrikant ervan een vordering uit niet-contractuele aansprakelijkheid is, van betekenis kan zijn voor de gevolgen van een forumkeuzebeding in een eerdere overeenkomst tussen de fabrikant en een verkrijger.
43
Zoals de advocaat-generaal in punt 59 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt uit de formulering van deze vraag dat zij is gesteld voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord.
44
Gezien het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag dus niet te worden beantwoord.
Kosten
45
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 23 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding dat in de overeenkomst tussen de fabrikant van een zaak en de verkrijger ervan is opgenomen, niet kan worden tegengeworpen aan een derde die de zaak na een reeks opeenvolgende overeenkomsten tot eigendomsoverdracht tussen in verschillende lidstaten gevestigde partijen heeft verkregen en de fabrikant in rechte tot vergoeding van schade wil aanspreken, tenzij wordt aangetoond dat deze derde daadwerkelijk met het beding heeft ingestemd conform de in dat artikel geformuleerde voorwaarden.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 07‑02‑2013
Conclusie 18‑10‑2012
N. Jääskinen
Partij(en)
Zaak C-543/101.
Refcomp SpA
tegen
Axa Corporate Solutions Assurance SA,
Axa France IARD,
Emerson Network Power,
Climaveneta SpA
[verzoek van de Cour de cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]
I — Inleiding
1.
Het door de Cour de cassation (Frankrijk) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken2..
2.
Dit verzoek is ingediend in het kader van een bij een Frans gerecht aanhangig gemaakte procedure waarin het forumkeuzebeding ten gunste van een Italiaans gerecht in de verkoopovereenkomst tussen de in Italië gevestigde fabrikant en de eveneens in Italië gevestigde eerste verkrijger van de betrokken zaken, door die fabrikant is tegengeworpen aan een Franse latere verkrijger van die zaken en aan diens — eveneens Franse — gesubrogeerde verzekeraar. Los van dit specifieke geval is het juridische belang groot, aangezien forumkeuzeovereenkomsten in de internationale handel veelvuldig voorkomen.
3.
Het Hof wordt aldus verzocht zich uit te spreken over de vraag of in het geval van een keten van overeenkomsten die zijn gesloten tussen in verschillende lidstaten van de Unie3. gevestigde marktdeelnemers, een in de eerste overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding ingevolge artikel 23 van verordening nr. 44/2001 kan doorwerken jegens de partijen bij de latere overeenkomsten, en zo ja, onder welke voorwaarden. Het Hof zal moeten beslissen of naar het toepasselijke nationale recht dient te worden beoordeeld of forumkeuzebedingen al dan niet kunnen worden tegengeworpen aan derden die er niet mee hebben ingestemd — in lijn met zijn rechtspraak over de werking van een in een cognossement opgenomen forumkeuze tegenover de derde-cognossementshouder4. — dan wel of hiervoor een autonome materiële regel moet worden geformuleerd, zoals het Europees Parlement recentelijk heeft geopperd in het kader van zijn voorstellen voor herschikking van verordening nr. 44/20015..
4.
In de verwijzingsbeschikking wordt ook een verband gelegd tussen deze problematiek en het arrest Handte6., dat betrekking heeft op het begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’ in de zin van artikel 5, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken7. (hierna: ‘Executieverdrag’), een bepaling die in grote lijnen overeenkomt met artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001. Omdat volgens dat arrest de tussen de fabrikant en een latere verkrijger bestaande rechtsbetrekking niet contractueel is in de zin van genoemde bepaling, vraagt de Cour de cassation zich af in hoeverre deze rechtspraak van belang zou kunnen zijn voor de vraag of een forumkeuzebeding in een uitsluitend door de fabrikant ondertekende overeenkomst aan een latere verkrijger kan worden tegengeworpen.
II — Rechtskader
5.
Volgens punt 11 van de considerans van verordening nr. 44/2001 moeten ‘[d]e bevoegdheidsregels […] in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. […]’
6.
Volgens artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2001, dat staat in afdeling 2 van hoofdstuk II (‘Bijzondere bevoegdheid’), kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst in een andere lidstaat worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
7.
Artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001, dat staat in afdeling 7 van hoofdstuk II (‘Door partijen aangewezen bevoegd gerecht’), bepaalt:
‘Wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
- a)
hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
- b)
hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
- c)
hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.’
III — Hoofdgeding, prejudiciële vragen en procesverloop voor het Hof
8.
SNC Doumer (hierna: ‘Doumer’) heeft renovatiewerkzaamheden laten uitvoeren aan een te Courbevoie (Frankrijk) gelegen onroerendgoedcomplex. Haar verzekeraar is de in Parijs (Frankrijk) gevestigde Axa Corporate Solutions Assurance SA (hierna: ‘Axa Corporate’).
9.
Bij die werkzaamheden zijn luchtbehandelingseenheden geïnstalleerd, elk voorzien van een reeks compressoren die
- —
zijn vervaardigd door Refcomp SpA (hierna: ‘Refcomp’), een in Italië gevestigde onderneming,
- —
van deze onderneming zijn gekocht en vervolgens zijn geassembleerd door Climaveneta SpA (hierna: ‘Climaveneta’), een eveneens in Italië gevestigd bedrijf,
- —
daarop aan Doumer zijn geleverd door de in Frankrijk gevestigde onderneming Liebert, waarvan de rechten inmiddels zijn overgegaan op de eveneens in Frankrijk gevestigde onderneming Emerson Network Power (hierna: ‘Emerson’), die zelf verzekerd is bij Axa France IARD (hierna: ‘Axa France’).
10.
In het geïnstalleerde luchtbehandelingssysteem zijn storingen opgetreden. Een gerechtelijk deskundigenonderzoek heeft uitgewezen dat een fabricagefout van de compressoren daarvan de oorzaak was.
11.
Gesubrogeerd in de rechten van Doumer, die zij als haar verzekerde schadeloos heeft gesteld, heeft Axa Corporate de fabrikant Refcomp, het assemblagebedrijf Climaveneta en de leverancier Emerson voor het tribunal de grande instance de Paris gedaagd en hun hoofdelijke veroordeling tot het betalen van schadevergoeding wegens de genoemde fabricagefout gevorderd.
12.
De twee Italiaanse verwerende vennootschappen hebben de bevoegdheid van het tribunal de grande instance de Paris betwist, Climaveneta met een beroep op een arbitraal beding in haar distributieovereenkomst met Emerson, en Refcomp met een beroep op een forumkeuzebeding ten gunste van een Italiaans gerecht in de algemene voorwaarden van haar verkoopovereenkomst met Climaveneta.
13.
Bij beschikking van 26 januari 2007 heeft de rechter van instructie van het tribunal de grande instance de Paris de door Climaveneta en Refcomp opgeworpen excepties van onbevoegdheid afgewezen. De Italiaanse ondernemingen zijn van die beschikking in beroep gegaan.
14.
Bij arrest van 19 december 2008 heeft de Cour d'appel de Paris de beschikking waarvan beroep vernietigd voor zover daarbij de door Climaveneta opgeworpen exceptie was afgewezen. Zij heeft verklaard dat het tribunal de grande instance de Paris niet bevoegd was om van de tegen die onderneming ingestelde vordering kennis te nemen omdat in het geval van een keten van overeenkomsten tot eigendomsoverdracht een arbitraal beding automatisch mee overgaat als behorend bij het vorderingsrecht, dat op zijn beurt accessoir is aan het overgedragen materiële recht, ongeacht of die keten een homogeen dan wel heterogeen karaker heeft.
15.
Daarentegen heeft de Cour d'appel de Paris de afwijzing van de door Refcomp opgeworpen exceptie van onbevoegdheid bevestigd. Daartoe heeft zij overwogen dat de in artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 opgenomen bijzondere bevoegdheidsregels voor verbintenissen uit overeenkomst niet van toepassing zijn op een geschil tussen de latere verkrijger van een zaak en de fabrikant die niet de verkoper is, aangezien een dergelijk geschil in de sfeer van de onrechtmatige daad ligt, waarop de bepalingen van artikel 5, punt 3, van dezelfde verordening van toepassing zijn. De Cour d'appel de Paris heeft daarbij gepreciseerd dat artikel 23 van verordening nr. 44/2001 niet meer voor toepassing in aanmerking kwam, aangezien de vordering geen contractuele basis had. Zij heeft dan ook geoordeeld dat het tussen de fabrikant en de eerste koper overeengekomen forumkeuzebeding niet kon worden tegengeworpen aan de verzekeraar die in de rechten van de latere verkrijger was gesubrogeerd, en dat de Franse rechter bevoegd was gelet op de plaats waar de schade was ingetreden.
16.
Tegen dit arrest van de Cour d'appel de Paris hebben Refcomp en Emerson principaal respectievelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
17.
Bij arrest van 17 november 2010 heeft de Cour de cassation het incidentele cassatieberoep verworpen. Wat het door Refcomp ingestelde principale cassatieberoep betreft, heeft zij echter besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:
- ‘1.
Heeft in het geval van een communautaire keten van overeenkomsten een forumkeuzebeding dat tussen de fabrikant van een zaak en een koper is overeengekomen in overeenstemming met artikel 23 van verordening [nr. 44/2001], werking tegenover de latere verkrijger van die zaak, en zo ja, onder welke voorwaarden?
- 2.
Heeft het forumkeuzebeding werking tegenover de latere verkrijger en diens gesubrogeerde verzekeraars, ook al is artikel 5, punt 1, van verordening [nr. 44/2001] niet van toepassing op de vordering van de latere verkrijger tegen de fabrikant, zoals het Hof in het arrest Handte van 17 juni 1992 heeft beslist?’
18.
Er zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door Refcomp, Axa Corporate en Emerson alsook door de Franse, de Duitse en de Spaanse regering en de Europese Commissie.
19.
Ter terechtzitting, die op 3 mei 2012 heeft plaatsgevonden, waren Refcomp, de Franse en de Duitse regering alsook de Commissie vertegenwoordigd.
IV — Analyse
A — Inleidende opmerkingen
20.
De twee prejudiciële vragen verlangen van het Hof in wezen een uitspraak over de doorwerking van een forumkeuzebeding in een keten van overeenkomsten die zijn gesloten door in verschillende lidstaten gevestigde partijen. Meer bepaald wordt het Hof gevraagd naar de rechtsgevolgen van een dergelijk beding jegens een latere verkrijger8. die geen partij is bij de overeenkomst waarin het beding is opgenomen, noch conform de voorwaarden van artikel 23 van verordening nr. 44/20019. met het beding heeft ingestemd.
21.
Hoewel in de verwijzingsbeschikking een expliciete motivering ontbreekt, blijkt uit het dossier dat de vragen van de Franse Cour de cassation zijn terug te voeren op het volgende.
22.
Enerzijds houdt het probleem verband met het bestaan van een regel van nationaal recht, namelijk de rechtsopvatting dat, hoewel overeenkomsten normaal gesproken relatieve werking hebben en dus slechts verbindend zijn voor de partijen die ze zijn aangegaan, dit beginsel uitzondering lijdt in geval van eigendomsovergang, waarbij behalve de eigendom ook alle accessoria op alle opvolgende verkrijgers van de betrokken zaak overgaan. Dit betekent dat naar Frans recht de latere verkrijger van een zaak niet alleen een aansprakelijkheidsvordering kan instellen tegen degene die de zaak aan hem heeft verkocht, maar ook tegen elke eerdere verkoper van die zaak, en zelfs rechtstreeks tegen de fabrikant.
23.
Anderzijds bestaan er in de Franse rechtsleer drie stromingen als het gaat om de vraag of, gelet op de rechtspraak van het Hof, een forumkeuzebeding dat is opgenomen in de eerste overeenkomst van een Europese keten van overeenkomsten tot eigendomsoverdracht, stelselmatig mee wordt overgedragen als behorend bij het contractuele vorderingsrecht, dat op zijn beurt accessoir is aan het overgedragen eigendomsrecht10.:
- —
volgens sommige auteurs kan een dergelijk beding altijd worden tegengeworpen aan de latere verkrijger van de zaak die het voorwerp van de transactie vormt, ook al is deze geen partij bij die overeenkomst en heeft hij dus niet met het beding ingestemd;
- —
andere auteurs zijn juist van mening dat een dergelijk beding nooit kan worden overgedragen;
- —
weer anderen zijn voorstander van een middenweg, erop neerkomend dat een dergelijk beding in bepaalde gevallen overdraagbaar is, namelijk wanneer de rechten en verplichtingen van de eerste verkrijger integraal op de latere verkrijgers zijn overgegaan.
24.
Deze problematiek speelt niet alleen in het Franse recht, aangezien de rechtsstelsels van enkele andere lidstaten dezelfde juridische fictie kennen.11. Bovendien is het belang van de zaak niet alleen theoretisch, maar ook economisch. Het antwoord dat het Hof op de prejudiciële vragen zal geven, kan namelijk mogelijk grote gevolgen hebben, aangezien in de internationale handel op grote schaal gebruik wordt gemaakt van forumkeuzebedingen12. en het dus heel wel mogelijk is dat dergelijke bedingen voorkomen in ketens van overeenkomsten die zijn gesloten door in verschillende lidstaten gevestigde partijen.
25.
In dit verband wijs ik erop dat de verwijzende rechter vraagt naar het lot van een forumkeuzebeding in een ‘communautaire keten van overeenkomsten’, aangezien de ondernemingen die partij zijn bij de opeenvolgende overeenkomsten van de keten waarom het in het hoofdgeding gaat, zijn gevestigd in verschillende lidstaten. Preciezer gezegd betekent dit dat het Hof zich dient uit te spreken over het geval waarin een dergelijk beding onder het bereik van artikel 23 van verordening nr. 44/2001 valt. Blijkens het eerste lid van dit artikel volstaat het in beginsel dat ten minste één der partijen, ongeacht of dit de eisende dan wel de verwerende partij in de procedure is, woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat van de Unie13., wat in de onderhavige zaak zonder meer het geval is.
26.
Bovendien merk ik op dat de in de onderhavige zaak gestelde prejudiciële vragen betrekking hebben op een ‘forumkeuzebeding’, terwijl de bepalingen van artikel 23 van verordening nr. 44/2001 een regeling geven voor twee soorten ‘overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegd gerecht’, namelijk zowel forumkeuzeclausules die in overeenkomsten worden opgenomen met het oog op eventuele toekomstige geschillen, als overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegd gerecht die buiten dit kader worden gesloten, indien er reeds een geschil is ontstaan.14. Ook al ziet artikel 23 op die twee soorten van forumkeuze, gelet op de door de verwijzende rechter ingeperkte reikwijdte van zijn verzoek en op het specifieke voorwerp van het hoofdgeding ben ik van mening dat wij ons bij de beantwoording van de vragen op dit specifieke aspect moeten concentreren en ons dus uitsluitend moeten bezighouden met forumkeuze-‘bedingen’ die met het oog op toekomstige geschillen in overeenkomsten zijn opgenomen.
27.
Ik wil er ook op wijzen dat, hoewel de verwijzende rechter het Hof in algemene bewoordingen vraagt in hoeverre een forumkeuzebeding rechtsgevolgen in het leven kan roepen voor een latere verkrijger, het in deze conclusie aan het Hof in overweging gegeven antwoord uitsluitend geldt voor situaties waarin de doorwerking van zo'n beding in het nadeel van een dergelijke derde zou werken, en niet voor gevallen waarin een latere verkrijger zich op een forumkeuze beroept om er zijn voordeel mee te doen15.. Gezien het voorwerp van het hoofdgeding zou beantwoording van de prejudiciële vragen vanuit deze laatste invalshoek de verwijzende rechter immers bij de afdoening van dat geding niet van nut kunnen zijn. Het Hof behoeft zich dus slechts uit te spreken over de vraag of een forumkeuzebeding aan een latere verkrijger kan worden tegengeworpen, en niet over de gevolgen die een dergelijk beding daarnaast nog zou kunnen hebben.
28.
Tot slot breng ik in herinnering dat de antwoorden die zijn te vinden in de rechtspraak over het Executieverdrag, ook gelden voor verordening nr. 44/2001, voor zover althans de bepalingen waarop dit prejudiciële verzoek betrekking heeft, in wezen gelijkwaardig zijn aan de door het Hof uitgelegde bepalingen van genoemd verdrag.16. In casu komen de bepalingen van artikel 17 Executieverdrag en die van artikel 23 van verordening nr. 44/2001 in grote lijnen met elkaar overeen, al vertonen zij ook op enkele punten verschillen. Gezien de teneur ervan, doen deze verschillen echter niet af aan de vergelijkbaarheid van de aspecten die voor de beantwoording van de thans aan het Hof voorgelegde vragen relevant zijn.
B — Eventuele doorwerking van een in een eerste verkoopovereenkomst opgenomen forumkeuze jegens de latere verkrijger van een zaak
29.
Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen of artikel 23 van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat in het geval van een keten van overeenkomsten de in een lidstaat gevestigde fabrikant die partij is bij de eerste overeenkomst waarin een forumkeuzebeding is opgenomen, met een beroep op dit beding de bevoegdheid kan betwisten van het gerecht waarvoor hij is gedaagd door een in een andere lidstaat gevestigde latere verkrijger die geen partij is bij genoemde overeenkomst, maar zich beroept op de gebrekkige uitvoering daarvan door de verweerder.
30.
Er zijn verschillende antwoorden voorgesteld door degenen die in deze zaak opmerkingen hebben ingediend. In tegenstelling tot Refcomp achten Axa Corporate en Emerson het in een dergelijke context volstrekt uitgesloten dat het forumkeuzebeding doorwerkt ten opzichte van de latere verkrijger. De Duitse en de Spaanse regering erkennen daarentegen dat een conform de voorwaarden van artikel 23 van verordening nr. 44/2002 overeengekomen beding de latere verkrijger bindt wanneer volgens het toepasselijke nationale recht alle rechten en verplichtingen van een der partijen bij de eerste overeenkomst op deze derde zijn overgegaan. De Franse regering en de Commissie zijn op hun beurt van mening dat een dergelijk beding slechts aan de latere verkrijger kan worden tegengeworpen indien deze conform de vereisten van artikel 23 met het beding heeft ingestemd, ongeacht wat het toepasselijke nationale recht bepaalt.
1. De vraag of het wenselijk is een materiële uitleggingsregel te formuleren
31.
Hoewel de verwijzende rechter dit niet met zoveel woorden heeft gezegd, ligt aan de eerste prejudiciële vraag eigenlijk de kernvraag ten grondslag — zoals blijkt uit de hierboven weergegeven standpunten van degenen die opmerkingen hebben ingediend — of het Hof aan artikel 23 van verordening nr. 44/2001 een uitlegging moet geven die varieert al naargelang de bepalingen van nationaal recht die de litigieuze rechtsbetrekking kunnen beheersen, dan wel of het juist een uitleggingsregel moet formuleren die ongeacht de teneur van die bepalingen geldt.
32.
In het laatste geval zou het Hof in casu moeten bepalen of, indien genoemd artikel 23 van toepassing is, een forumkeuzebeding al dan niet aan een derde kan worden tegengeworpen in omstandigheden als die van het hoofdgeding, zonder daarbij te refereren aan de gevolgen die het recht van deze of gene lidstaat aan de betrokken rechtsbetrekking kan verbinden.17.
33.
Het formuleren van een materiële Unierechtelijke regel zou in mijn ogen als voordeel hebben dat de goede werking van de bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/2001 erdoor werd bevorderd. Het Hof heeft immers meermaals verklaard dat de begrippen van deze verordening, teneinde de volle werking en de uniforme toepassing daarvan in alle lidstaten te verzekeren, niet mogen worden geacht louter te verwijzen naar het nationale recht van een van de betrokken staten, maar integendeel autonoom moeten worden uitgelegd, waarbij vooral te rade moet worden gegaan met het stelsel en de doelstellingen van deze verordening.18. Naar mijn mening moet het Hof zich niet alleen bij een loutere definitie van de in verordening nr. 44/2001 gebruikte woorden, uitdrukkingen en begrippen door een dergelijke uitleggingsmethode laten leiden, maar ook wanneer het wordt verzocht doel of strekking van de bepalingen van deze verordening te bepalen.19.
34.
Wanneer in casu rekening werd gehouden met de inhoud van het op de betrokken rechtsbetrekking toepasselijke recht, dan zou de onderhavige vraag betreffende de doorwerking van een forumkeuzebeding geen uniform, maar een wisselend antwoord krijgen, aangezien, zoals wij hebben geconstateerd, het rechtskarakter van de tussen de fabrikant en de latere verkrijger van een zaak bestaande relatie in de verschillende rechtsstelsels van de lidstaten op uiteenlopende wijze wordt beoordeeld20., nog los van het specifieke probleem van de eventuele doorwerking jegens die derde van een beding waarmee hij niet heeft ingestemd.
35.
Als het Hof een materiële regel zou formuleren, zou dit bovendien de taak van de gerechten van de lidstaten verlichten. Aangezien de verordening inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst21., de geldigheid noch de gevolgen van forumkeuzebedingen regelt, zou een eventuele verwijzing naar het nationale recht die gerechten opzadelen met de verplichting om vast te stellen naar welk rechtsstelsel een en ander moet worden beoordeeld. Wanneer in een situatie met grensoverschrijdende aspecten een beroep wordt gedaan op een forumkeuzebeding, krijgt de rechter uiteraard altijd te maken met de vraag welk recht moet worden toegepast en op welk moment. De toepassing van de regels van conflictenrecht is echter extra lastig in het geval van meerdere overeenkomsten, zoals in het hoofdgeding, omdat er dan veel verschillende rechtsstelsels zijn die als toepasselijk zouden kunnen worden aangewezen.22.
36.
Het zou ook in het belang van de twee partijen in het geding zijn om al meteen te weten of een gerecht al dan niet bevoegd is op grond van een forumkeuzebeding in een overeenkomst die niet door de aanlegger van het geding is ondertekend, en op dit punt niet in de onzekerheid te verkeren waartoe een verwijzing naar de uiteenlopende opvattingen in de lidstaten zou leiden. Naar mijn mening zou moeten worden gekozen voor een uitlegging van artikel 23 van verordening nr. 44/2001 die ertoe leidt dat de bepaling van het bevoegde gerecht niet komt af te hangen van onzekere en toevallige omstandigheden, wat het Hof in het algemeen van belang acht.23.
37.
Ik wil hieraan nog toevoegen dat, nu verordening nr. 44/2001 in een lovenswaardig streven naar vereenvoudiging24. heeft gebroken met de conflictenrechtelijke methode van het arrest Industrie Tessili Italiana Como25., het niet met deze door de Uniewetgever gewenste ontwikkeling zou stroken om opnieuw voor een op deze methode gestoelde uitlegging te kiezen.
38.
Verder heeft het Parlement, dat zich in het kader van de huidige herschikking van artikel 23 van verordening nr. 44/2001 juist ook over de in deze zaak aan de orde zijnde problematiek heeft gebogen, zich uitgesproken vóór de vaststelling van een materiële regel waarin voorwaarden worden geformuleerd, zonder enige verwijzing naar de rechtsstelsels van de lidstaten, teneinde de doorwerking van in dat artikel geregelde forumkeuzebedingen jegens derden die er niet uitdrukkelijk mee hebben ingestemd, te beperken, omdat anders hun recht op toegang tot de rechter ongunstig zou kunnen worden beïnvloed.26. Ik geef het Hof in overweging om dezelfde benadering te volgen.
2. Letterlijke uitlegging van artikel 23 van verordening nr. 44/2001
39.
Artikel 23 van verordening nr. 44/2001 formuleert met zoveel woorden de formele en materiële geldigheidsvereisten voor de forumkeuzeovereenkomsten waarop het betrekking heeft, maar bevat geen uitputtende regeling van de draagwijdte en de gevolgen van dergelijke overeenkomsten. Met name preciseert het niet wie de personen zijn die als een ‘partij’ bij een dergelijke overeenkomst kunnen worden beschouwd, noch of een forumkeuzebeding als een bijzaak van de eigendom van een zaak zou kunnen overgaan van de partijen bij een overeenkomst op de partijen bij een andere overeenkomst.27.
40.
Wat de aan forumkeuzebedingen verbonden rechtsgevolgen betreft, bepaalt de huidige tekst van artikel 23 alleen expliciet dat het door partijen aangewezen gerecht bij uitsluiting bevoegd is.28. Dit aspect is echter irrelevant voor de eventuele doorwerking van dergelijke bedingen jegens derden.
41.
Met betrekking tot de terminologie merk ik op dat artikel 23 van verordening nr. 44/2001, in zoverre het doelt op gevallen waarin ‘de partijen […] een gerecht […] hebben aangewezen’ [‘les parties sont convenues d'un tribunal’] (cursivering van mij), verlangt dat er tussen de procespartijen een ‘overeenkomst’ tot stand is gekomen met betrekking tot de keuze voor een bepaald gerecht. De vrijheid die deze bepaling de procespartijen biedt om een ander gerecht aan te wijzen dan het gerecht dat op grond van de verordening bevoegd zou zijn geweest, vindt haar rechtvaardiging in de wens om de wilsautonomie van die partijen te respecteren, zoals in punt 11 van de considerans van de verordening wordt gepreciseerd, met dien verstande dat de wil om het geschil door het aangewezen gerecht te laten beslechten, wel degelijk zowel bij de eisende als bij de verwerende partij aanwezig dient te zijn.
42.
Zoals het Hof met betrekking tot de overeenkomstige bepaling van het Executieverdrag heeft opgemerkt29., hebben de in artikel 23 van verordening nr. 44/2001 genoemde vormvereisten tot gevolg dat het voor een geldige forumkeuze essentieel is dat het bestaan van wilsovereenstemming tussen de partijen waaraan een forumkeuzebeding wordt tegengeworpen, is aangetoond. Indien de geldigheid van een forumkeuzebeding wordt betwist, dient het aangezochte gerecht derhalve in beginsel concreet na te gaan of de persoon aan wie een dergelijk beding wordt tegengeworpen, naar behoren met het beding heeft ingestemd.
43.
Het Hof heeft weliswaar erkend dat een forumkeuzebeding rechtsgevolgen in het leven kan roepen voor een persoon die er niet expliciet mee heeft ingestemd, doch enkel in bijzondere omstandigheden, en met name in arresten betreffende cognossementen, waarop ik hierna nog zal terugkomen. Zoals Refcomp aanvoert, heeft het Hof ook geoordeeld dat de instemming met een dergelijk beding het gevolg kon zijn van de onderwerping aan de statuten van een vennootschap30., maar een dergelijke situatie is in casu volstrekt niet aan de orde. Het Hof heeft dergelijke gevolgen eveneens erkend in arresten inzake verzekeringsovereenkomsten, maar dan uitsluitend ten gunste van een derde31., en zich baserend op het feit dat deze de begunstigde was van een derdenbeding, alsmede op de doelstelling van bescherming van de zwakkere partij32., die in de bevoegdheidsregeling voor verzekeringen centraal staat33.. Van een vergelijkbaar mechanisme of oogmerk is echter in de onderhavige zaak geen sprake.34.
44.
Tot slot breng ik in herinnering dat volgens artikel 23 van verordening nr. 44/2001 de forumkeuze betrekking dient te hebben op geschillen naar aanleiding van ‘een bepaalde rechtsbetrekking’. Gelet op de beperkingen die de Uniewetgever heeft gesteld aan de vrijheid om van de normale bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/2001 af te wijken, betekent dit dat een forumkeuzebeding een niet al te ruime strekking mag hebben.35. Welnu, zoals Axa Corporate opmerkt, bij een Europese keten van overeenkomsten zoals die waardoor er een relatie ontstaat tussen de fabrikant en de latere verkrijger, is er geen sprake van een ‘bepaalde rechtsbetrekking’, maar van verscheidene betrekkingen waarbinnen ‘de contractuele verbintenissen van de partijen […] van de ene overeenkomst tot de andere [kunnen] verschillen’36..
3. Teleologische uitlegging van artikel 23 van verordening nr. 44/2001
45.
Het is vaste rechtspraak dat indien om uitlegging van een Unierechtelijke bepaling wordt verzocht, bij die uitlegging ook het doel van de bepaling in de beschouwing moet worden betrokken. Dit geldt in het bijzonder voor de bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/200137.
46.
Blijkens de punten 8 en 12 van de considerans van verordening nr. 44/2001 wil deze verordening primair bevoegdheidsmechanismen in het leven roepen die recht doen aan de wenselijkheid van het bestaan van een bijzonder nauwe band tussen het geschil en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen. Ik betwijfel of het met deze doelstelling in overeenstemming is om in een situatie als in het hoofdgeding toe te staan dat een forumkeuzebeding niet alleen de partijen die het zijn overeengekomen, maar ook derden bindt. Het is waar dat artikel 23 van verordening nr. 44/2001 partijen toestaat om, bijvoorbeeld uit neutraliteitsoverwegingen, te kiezen voor een gerecht dat geen reële band heeft met hun geschil38. en daardoor wellicht minder goed in staat is maatregelen te gelasten zoals een deskundigenonderzoek met betrekking tot de gebreken van de litigieuze goederen. Wanneer echter een dergelijke forumkeuze wordt tegengeworpen aan een derde, die logischerwijs niet bij deze keuze betrokken is geweest en wiens belangen in een andere lidstaat gelokaliseerd kunnen zijn dan die van de partijen die de forumkeuze zijn overeengekomen, wordt dit risico van beslechting van het geschil door een gerecht zonder reële band daarmee niet vrijwillig aanvaard. Bovendien neemt dit risico alleen maar toe in een Europese keten van overeenkomsten, waarbij moet worden opgemerkt dat het des te groter is naarmate er meer schakels zitten tussen de overeenkomst waarin het forumkeuzebeding is opgenomen, en de overeenkomst die is gesloten door de latere verkrijger die zich beroept op een fabricagefout.
47.
Een andere belangrijke doelstelling van verordening nr. 44/2001 is de eenmaking van de verschillende in de lidstaten van de Unie toepasselijke bevoegdheidsregels. Om dit doel te bereiken, moeten enerzijds ‘gemeenschappelijke regels inzake rechterlijke bevoegdheid’ worden opgesteld, zoals in punt 8 van de considerans van de verordening wordt verklaard, maar dienen anderzijds ook beginselen voor de uitlegging van deze regels te worden geformuleerd, die ertoe leiden dat zij door alle rechterlijke instanties van de lidstaten op dezelfde wijze worden toegepast. Wat de door artikel 23 van verordening nr. 44/2001 geregelde forumkeuzebedingen betreft, zou dit resultaat onvoldoende gewaarborgd zijn indien het lot daarvan, en dan met name de mogelijkheid om ze tegen te werpen aan derden, niet werd bepaald door een uit een gestandaardiseerde materiële regel voortvloeiend beginsel, maar door een verwijzing naar de diverse rechtsstelsels van de lidstaten.
48.
Verordening nr. 44/2001 wil ook de voorspelbaarheid van de rechterlijke bevoegdheid waarborgen, zoals in punt 11 van de considerans wordt verklaard39., en daarmee de rechtszekerheid van elk der partijen in een geding40., met name in het geval van forumkeuze.
49.
Aan het rechtszekerheidscriterium zal naar mijn mening in casu niet gemakkelijk kunnen worden voldaan, want wat voor de verwerende partij voorspelbaar is, is dit niet noodzakelijkerwijs ook voor de eisende partij, en omgekeerd. Aan de ene kant heeft de gedaagde Italiaanse fabrikant in zijn algemene verkoopvoorwaarden een forumkeuzebeding opgenomen om te kunnen voorspellen voor welk gerecht hij zou kunnen worden opgeroepen ter zake van de door hem met de Italiaanse eerste verkrijger van de betrokken zaken gesloten overeenkomst. Aan de andere kant heeft de Franse verkrijger de overeenkomst waarin dat beding is opgenomen, niet ondertekend en kon hij redelijkerwijs onwetend zijn van het bestaan daarvan tot het moment waarop het aan hem werd tegengeworpen in een procedure betreffende op het Franse grondgebied geïnstalleerde goederen.
50.
Het voorspelbaarheidsvereiste zou ook in meer algemene en objectieve zin kunnen worden opgevat, dat wil zeggen los van het perspectief van de partijen in het geding41. Ik herinner eraan dat het met de aldus opgevatte eis van voorspelbaarheid in strijd zou zijn om de conflictenrechtelijke methode toe te passen in plaats van een materiële regel te formuleren. Die methode zou namelijk een bron van complicaties en onzekerheden zijn, gelet op, enerzijds, de moeilijkheden die de bepaling van het op een forumkeuzebeding als het onderhavige toepasselijke recht zou opleveren, en, anderzijds, de uiteenlopende kwalificaties waartoe zij, al naargelang het toegepaste nationale recht, zou kunnen leiden42..
51.
Wat ten slotte het specifieke doel van artikel 23 van verordening nr. 44/2001 betreft, beklemtoon ik dat deze bepaling de mogelijkheid biedt om andere gerechten als bevoegd aan te wijzen dan die welke in beginsel bevoegd zouden zijn op grond van de bepalingen van deze verordening43.. Aangezien het bij een dergelijke op de partijwil gebaseerde prorogatie van rechtsmacht om een uitzondering gaat44., dient artikel 23 strikt te worden uitgelegd, zoals ook het Hof steeds heeft verklaard45.. Het Hof heeft ook meer in het algemeen geoordeeld dat de bevoegdheidsregels die van de algemene regels afwijken, niet aldus mogen worden uitgelegd dat zij ook gelden buiten de door verordening nr. 44/2001 uitdrukkelijk voorziene gevallen.46. Ik leid daaruit af dat forumkeuzebedingen enkel in de in verordening nr. 44/2001 voorziene en door de rechtspraak van het Hof afgebakende gevallen zouden mogen doorwerken jegens derden. Dit betekent dat een dergelijk beding een derde slechts kan binden indien is aangetoond dat deze daarmee heeft ingestemd conform de voorwaarden van genoemd artikel.
4. Afwijkende uitlegging op basis van eerdere arresten van het Hof
52.
Hoewel de verwijzingsbeschikking op dit punt zwijgt, blijkt uit de opmerkingen van Refcomp dat deze onderneming de door haar opgeworpen exceptie van onbevoegdheid hoofdzakelijk baseert op een reeks arresten van het Hof op het gebied van zeevervoerovereenkomsten. Daarin heeft het Hof erkend dat een forumkeuzebeding in een cognossement dat is opgesteld tussen de vervoerder en de afzender, en vervolgens door de afzender is overgedragen aan de derde-houder, ook van toepassing kan zijn in de betrekking tussen de vervoerder en de derde-houder, zonder dat behoeft te worden nagegaan of die derde-houder met het beding heeft ingestemd, wanneer deze volgens het nationale recht dat als toepasselijk is aangewezen door de conflictregels die van kracht zijn in de lidstaat van het aangezochte forum, de afzender in diens rechten en verplichtingen is opgevolgd.47. Refcomp alsook de Duitse en de Spaanse regering leiden daaruit af dat er een algemene regel bestaat volgens welke voor de overdraagbaarheid van een forumkeuzebeding bepalend is of er sprake is van opvolging in de rechten en verplichtingen waarop het beding betrekking heeft.
53.
Evenals Axa Corporate, Emerson, de Franse regering en de Commissie meen ik daarentegen dat de in die arresten gegeven antwoorden niet zonder meer kunnen worden getransponeerd naar de onderhavige zaak. Wederom gelet op het uitzonderingskarakter van de op forumkeuze gebaseerde rechterlijke bevoegdheid en op de restrictieve benadering die moet worden gevolgd bij het bepalen van de draagwijdte van de bepalingen van artikel 23 verordening nr. 44/200148., kan de betrokken rechtspraak in mijn ogen niet worden geacht te gelden voor andere gebieden dan het specifieke gebied waarop zij betrekking heeft, namelijk cognossementen. Wij mogen niet uit het oog verliezen dat het hoofdgeding betrekking heeft op een rechtstreekse aansprakelijkheidsvordering in het kader van een keten van verkoopovereenkomsten waarbij de eigendom van een zaak van de ene op de andere verkrijger is overgegaan, en dat het daarin dus niet gaat om een op een cognossement gebaseerde driepartijenverhouding, die een heel specifiek rechtskarakter heeft.
54.
Een cognossement is immers een door een zeevervoerder aan een afzender van goederen — de ‘inlader’ — afgegeven document waarin eerstgenoemde verklaart de betrokken lading te hebben ontvangen, en zich ertoe verbindt deze lading op vertoon van dit document uit te leveren. Het cognossement vermeldt onder meer de belangrijkste voorwaarden van de tussen die partijen gesloten vervoerovereenkomst, waaronder een eventuele forumkeuze In het merendeel van de rechtsstelsels van de lidstaten, die op dit punt overeenstemmen, is het cognossement ook een verhandelbare en endosseerbare titel, wat de eigenaar de mogelijkheid geeft de goederen tijdens het vervoer over te dragen aan een derde, die als houder van het cognossement de ontvanger van de goederen wordt en treedt in alle rechten en verplichtingen van de afzender jegens de vervoerder. Het komt mij voor dat de houder van de geëndosseerde titel, hoewel hij ten opzichte van de oorspronkelijke vervoerovereenkomst, die hij niet heeft gesloten, de hoedanigheid van derde heeft, wordt geacht met de wezenlijke inhoud van deze overeenkomst, met name een forumkeuzebeding, te hebben ingestemd, voor zover volgens het toepasselijke nationale recht de rechten en verplichtingen van de afzender op hem zijn overgegaan.
55.
Daarentegen heeft in het kader van een keten van verkoopovereenkomsten de verkrijging van een zaak niet tot gevolg dat alle rechten en verplichtingen van een der partijen bij de overeenkomst op een derde overgaan in die zin dat hij de plaats van die partij inneemt. In tegenstelling tot de derde-cognossementshouder volgt de latere verkrijger, die een aparte overeenkomst heeft gesloten, niet werkelijk in de oorspronkelijke rechtsbetrekking op, ook al heeft hij in sommige nationale rechtsstelsels, zoals het Franse, de mogelijkheid de fabrikant rechtstreeks aan te spreken. Aangezien de latere verkrijger ten opzichte van de overeenkomst waarin het forumkeuzebeding is opgenomen, de hoedanigheid van derde behoudt, ben ik van mening dat het aangezochte gerecht dient na te gaan of hij conform de voorwaarden van verordening nr. 44/2001 geldig met deze forumkeuze van de fabrikant heeft kunnen instemmen.
56.
Gelet op een en ander ben ik van mening dat op de eerste prejudiciële vraag moet worden geantwoord dat artikel 23 van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd, dat een onder dit artikel vallen forumkeuzebeding dat is overeengekomen tussen de fabrikant en een van de verkrijgers van een zaak, niet doorwerkt jegens de latere verkrijger van die zaak, die geen partij is bij de overeenkomst waarin het beding is opgenomen, noch jegens de verzekeraar die in de rechten van de latere verkrijger is gesubrogeerd49., tenzij is aangetoond dat deze laatste conform de voorwaarden van genoemd artikel met het beding heeft ingestemd.
57.
De materiële regel die ik het Hof aldus in overweging geef te formuleren, zou in overeenstemming zijn met het in het merendeel van de nationale rechtsstelsels geldende beginsel van de relatieve werking van overeenkomsten. Deze materiële regel zou bovendien als voordeel hebben dat hij in de lijn ligt van de lopende onderhandelingen over de herziening van verordening nr. 44/2001 — waaraan ik hiervóór reeds heb gerefereerd —, die onder meer betrekking hebben op artikel 23.50.
58.
Gelet op dit ontkennende antwoord behoeft naar mijn mening niet verder te worden ingegaan op het tweede gedeelte van de eerste prejudiciële vraag, waarmee het Hof subsidiair wordt verzocht aan te geven onder welke voorwaarden een forumkeuzebeding in het geval van een keten van overeenkomsten automatisch zou kunnen doorwerken jegens een derde. Zoals gezegd, is volgens mij namelijk voor de vraag of een dergelijk beding aan die persoon kan worden tegengeworpen, doorslaggevend of deze al dan niet naar behoren met het beding heeft ingestemd.
C — Eventuele invloed van het niet-contractuele karakter van de rechtstreekse vordering van de latere verkrijger tegen de fabrikant
59.
De tweede prejudiciële vraag gaat over de eventuele betekenis van het door het Hof in meergenoemd arrest Handte ingenomen standpunt voor de rechtsgevolgen van een forumkeuzebeding in omstandigheden als die in het hoofdgeding. Hoewel de verwijzingsbeschikking niet preciseert hoe deze problematiek zich verhoudt tot de voorgaande, valt volgens mij uit de formulering van de tweede vraag51. af te leiden dat deze vraag vooral wordt gesteld voor het geval dat de eerste vraag, anders dan ik in overweging geef, bevestigend zou worden beantwoord.
60.
Volgens genoemd arrest52. is de in artikel 5, punt 1, Executieverdrag — het equivalent van artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 — opgenomen bijzondere bevoegdheidsregel voor ‘verbintenissen uit overeenkomst’ niet van toepassing op de vordering die de latere verkrijger van een zaak tegen de fabrikant ervan instelt wegens gebreken van die zaak of ongeschiktheid ervan voor het doel waarvoor zij is bestemd. Hieruit volgt a contrario dat een dergelijke vordering een vordering uit ‘onrechtmatige daad’ is in de zin van artikel 5, punt 3, van de ene of de andere regeling53., ter zake waarvan bevoegd is het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.
61.
Volgens de Commissie houdt de problematiek inzake de doorwerking van een forumkeuzebeding ten laste van een derde nauw verband met die betreffende het rechtskarakter van de relatie tussen deze derde en een van de partijen bij de overeenkomst waarin het beding is opgenomen. Haars inziens impliceert het door het Hof in het arrest Handte in aanmerking genomen ontbreken van een contractuele band tussen de latere verkrijger en de fabrikant, dat dit beding niet tussen deze partijen kan zijn ‘overeengekomen’ in de zin van artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001. Ook volgens Emerson brengt het feit dat het Hof de vordering van de latere verkrijger tegen de fabrikant als een vordering uit onrechtmatige daad heeft gekwalificeerd, noodzakelijkerwijs mee dat een dergelijk beding niet aan de latere verkrijger kan worden tegengeworpen.
62.
De Franse regering is daarentegen van mening dat die teneur van het arrest Handte niet aan de toepassing van artikel 23 van verordening nr. 44/2001 in de weg staat. Ook Refcomp en de Duitse en de Spaanse regering stellen zich op het standpunt dat de vraag of de rechtstreekse vordering van de latere verkrijger een contractueel dan wel niet-contractueel karakter heeft, juridisch losstaat van de vraag welke werking een forumkeuzebeding tegenover deze latere verkrijger heeft.
63.
Ikzelf ben van mening dat de tweede prejudiciële vraag geen beantwoording behoeft. Ik meen namelijk dat de in het arrest Handte aan het begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’ in de zin van artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 gegeven uitlegging niet rechtstreeks van invloed is op de uitlegging van artikel 23 van deze verordening. Eerstgenoemde bepaling bevat namelijk bijzondere bevoegdheidsregels voor contractuele verbintenissen, maar zegt niets over de rechtsgevolgen die een in een overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding zou kunnen hebben voor derden. Het in casu aan de verwijzende rechter voorgelegde geschil betreft echter uitsluitend deze laatste problematiek, waarover het Hof zich in het arrest Handte niet heeft uitgelaten, en de motivering van dat arrest rechtvaardigt ook op geen enkele wijze de conclusie dat de daarin gevolgde redenering eveneens in het kader van de onderhavige zaak geldt dan wel hierop naar analogie kan worden toegepast.
64.
Mocht het Hof het niettemin zinvol achten de gestelde vraag te beantwoorden, dan zou het in mijn ogen niet erg logisch zijn om
- —
enerzijds in overeenstemming met het arrest Handte te oordelen dat de vordering die in het kader van een keten van overeenkomsten door de latere verkrijger van een zaak tegen de fabrikant wordt ingesteld, volgens het recht van de Unie geen vordering uit overeenkomst is omdat er geen sprake is van een tussen die twee partijen vrijwillig aangegane verbintenis54.,
- —
en anderzijds het standpunt in te nemen dat een in het kader van een contractuele rechtsbetrekking tot stand gekomen forumkeuzebeding door een fabrikant aan een latere verkrijger kan worden tegengeworpen op de enkele grond dat dit beding in een dergelijke keten als daarbij behorend onderdeel mee is overgegaan op de opvolgende verkrijgers, terwijl ingevolge genoemd arrest tegen de fabrikant zelf een vordering uit onrechtmatige daad zou moeten worden ingesteld.
65.
Ik moet toegeven dat het samenspel van de bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/2001 en de in het hoofdgeding aangevoerde materiële nationale rechtsregels in casu tot een wat paradoxale situatie kan leiden. Nu de betrokken fabrikant zijn forumkeuze volgens de door mij voorgestane uitlegging van artikel 23 van genoemde verordening niet kan tegenwerpen aan de latere verkrijger die daarmee niet heeft ingestemd, zal die fabrikant zich moeten verdedigen voor het gerecht van een andere lidstaat dan zijn woonstaat, dat overeenkomstig het arrest Handte zijn bevoegdheid ontleent aan de in de verordening opgenomen bevoegdheidsregels ter zake van onrechtmatige daad, en niet aan die ter zake van verbintenissen uit overeenkomst, terwijl hij zich zal moeten verzetten tegen een vordering die naar Frans recht in wezen zijn contractuele aansprakelijkheid en niet zijn aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad betreft.
V — Conclusie
66.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van de Cour de cassation te beantwoorden als volgt:
‘Artikel 23 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding in een tussen de fabrikant en de eerste verkrijger van een zaak gesloten verkoopovereenkomst die onderdeel is van een keten van overeenkomsten die zijn aangegaan door in verschillende lidstaten gevestigde partijen, niet aan de latere verkrijger van die zaak kan worden tegengeworpen, noch aan de verzekeraar die in diens rechten is gesubrogeerd, tenzij is aangetoond dat deze derde daadwerkelijk met het beding heeft ingestemd conform de in genoemd artikel geformuleerde voorwaarden.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑10‑2012
Oorspronkelijke taal: Frans.
PB 2001, L 12, blz. 1.
Conform artikel 1, lid 3, van verordening nr. 44/2001 moet in deze conclusie onder ‘lidstaat’ alle lidstaten van de Unie behalve Denemarken worden verstaan.
Arresten van 19 juin 1984, Tilly Russ (71/83, Jurispr. blz. 2417); 16 maart 1999, Castelletti (C-159/97, Jurispr. blz. I-1597), en 9 november 2000, Coreck (C-387/98, Jurispr. blz. I-9337).
Resolutie van het Europees Parlement van 7 september 2010 over de uitvoering en herziening van verordening (EG) nr. 44/2001 [2009/2140(INI), P7_TA(2010)0304, overweging O en punt 13].
Arrest van 17 juin 1992 (C-26/91, Jurispr. blz. I-3967).
PB 1972, L 299, blz. 32; verdrag zoals gewijzigd bij de achtereenvolgende verdragen betreffende de toetreding van de nieuwe lidstaten tot dit verdrag.
Ik wijs erop dat in het hoofdgeding in werkelijkheid een in de rechten van de latere verkrijger gesubrogeerde verzekeraar een vordering heeft ingesteld tegen de fabrikant. Juridisch is deze situatie echter vergelijkbaar met die waarin de latere verkrijger zelf de vordering zou hebben ingesteld.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft uitsluitend de bepalingen van artikel 23 van verordening nr. 44/2001, die een algemeen karakter hebben. Het heeft geen betrekking op de in deze verordening opgenomen bijzondere bepalingen inzake forumkeuzebedingen die kunnen worden opgenomen in overeenkomsten met een zwakkere partij, te weten verzekeringsovereenkomsten (artikelen 13 en 14), door consumenten gesloten overeenkomsten (artikel 17) of arbeidsovereenkomsten (artikel 21).
Zie in dit verband de passages uit het advies dat de plaatsvervangend advocaat-generaal P. Chevalier in het hoofdgeding heeft opgesteld ten behoeve van de Cour de cassation, gepubliceerd in ‘Transmission des clauses de compétence dans les chaînes communautaires de contrats: la CJUE va pouvoir trancher’, JCP éd. G, 2010, nr. 52, blz. 2438. Chevalier merkt op dat ‘uit de [reeds aangehaalde] arresten Handte en Tilly Russ, in onderlinge samenhang beschouwd, lijkt te kunnen worden opgemaakt dat er twee opvattingen mogelijk zijn ten aanzien van de rechtsregels die van toepassing zijn op [de] overgang op de latere verkrijger van een forumkeuzebeding in een [dergelijke] keten’, en wijst ook op de verdeeldheid in de Franse rechtsliteratuur dienaangaande.
Blijkens de punten 18 en volgende van de conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 8 april 1992 in de zaak die heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest Handte, waren België, Frankrijk en Luxemburg destijds de enige landen waar de rechtstreekse vordering van de latere verkrijger tegen de fabrikant als een vordering uit overeenkomst werd gekwalificeerd.
In een werkdocument van de Commissie van 14 december 2010, getiteld ‘Samenvatting van de effectbeoordeling, Begeleidend document bij het voorstel voor een verordening betreffende de herschikking van verordening nr. 44/2001’ [SEC (2010) 1548 def., punt 2.3.1], wordt opgemerkt dat ‘[d]e overgrote meerderheid van EU-ondernemingen die grensoverschrijdende handel voert, gebruikmaakt van forumkeuzeovereenkomsten (bijna 70 % van alle ondernemingen en 90 % van de grote ondernemingen)’.
Dit zal echter anders zijn na de inwerkingtreding van het op 30 juni 2005 tot stand gekomen Verdrag van 's‑Gravenhage inzake bedingen van forumkeuze (hierna: ‘Haags Verdrag van 2005’, waarvan de tekst beschikbaar is op het internetadres www.hcch.net), aangezien dan alle betrokken partijen woonplaats in de Unie zullen moeten hebben, willen de bepalingen van verordening nr. 44/2001 prevaleren boven die van het verdrag. De ondertekening van het Haags Verdrag van 2005 namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2009/397/EG van de Raad van 26 februari 2009 (PB L 133, blz. 1).
Volgens artikel 23 kan de forumkeuzeovereenkomst namelijk betrekking hebben op ‘geschillen die […] zijn ontstaan of zullen ontstaan’.
Dit zou het geval kunnen zijn indien een derde van mening is dat de prorogatie van rechtsmacht waartoe een forumkeuze leidt, voor hem gunstig zou kunnen uitpakken, bijvoorbeeld gelet op de vaste rechtspraak van het als bevoegd aangewezen gerecht of op het recht dat volgens het conflictenrecht van de lidstaat van dat gerecht van toepassing is.
Arrest van 25 oktober 2011, eDate Advertising e.a. (C-509/09 en C-161/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Het Haags Verdrag van 2005 spreekt zich niet uit over een dergelijke doorwerking. In het toelichtend rapport bij dit verdrag tonen Hartley, T. en Dogauchi, M. zich voorstander van de conflictenrechtelijke methode (zie punt 97: ‘À condition que les parties initiales consentent à l'accord d'élection de for, l'accord pourra lier les tiers qui n'y ont pas expressément consenti, si leur capacité à engager la procédure dépend de leur reprise des droits et obligations de l'une des parties initiales. Le droit national déterminera s'il en est ainsi’, alsmede de punten 142,143 en 294).
Zie onder meer punt 44 van mijn conclusie in de zaak Folien Fischer en Fofitec (C-133/11), thans aanhangig bij het Hof, alsook de aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zo kan de kwalificatie van het begrip ‘overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht’ in artikel 23 van deze verordening gevolgen hebben voor de vaststelling van de rechtsgevolgen ervan, zoals blijkt uit het arrest van 10 maart 1992, Powell Duffryn (C-214/89, Jurispr. blz. I-1745, punten 11 e.v.).
Zie de punten 18 e.v. van de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in de zaak Handte, reeds aangehaald.
Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177, blz. 6). Deze verordening is volgens artikel 1, lid 2, punt e, ervan niet van toepassing op overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter.
Het recht van de lidstaat van het gerecht waaraan de zaak is voorgelegd, het recht van de lidstaat van het door het forumkeuzebeding aangewezen gerecht, het recht dat van toepassing is op de oorspronkelijke overeenkomst waarin dat beding is opgenomen, of het recht dat van toepassing is op de overeenkomst die is gesloten door de derde aan wie het beding wordt tegengeworpen (zoals de Spaanse regering voorstelt).
Zie naar analogie, met betrekking tot het Executieverdrag, arrest van 27 oktober 1998, Réunion européenne e.a. (C-51/97, Jurispr. blz. I-6511, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie het Commissievoorstel dat ten grondslag ligt aan verordening nr. 44/2001, waarin wordt verklaard dat: ‘[d]e in artikel 5, lid 1, bedoelde bijzondere bevoegdheid voor verbintenissen uit overeenkomst, is herschreven. De plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is of moet worden uitgevoerd, is voor twee gevallen afzonderlijk omschreven: voor de verkoop van goederen en voor de levering van diensten. Daardoor hoeft niet meer te worden verwezen naar de internationaal privaatrechtelijke regels van de staat van het gerecht waaraan de zaak is voorgelegd’ [COM (1999) 348 def., punt 4.2].
Arrest van 6 oktober 1976 (12/76, Jurispr. blz. 1473).
Reeds genoemde resolutie 2009/2140 (INI) (overweging O en punt 13).
Nu het begrip ‘partijen’ in de zin van deze bepaling niet wordt gedefinieerd, zou het a priori kunnen worden opgevat als betrekking hebbend op ofwel de partijen bij een forumkeuzeovereenkomst, ofwel de partijen in het bij een gerecht aangebrachte geding.
Dat wil zeggen dat het gerecht of de gerechten die zonder een dergelijk beding op grond van enige bepaling van verordening nr. 44/2001 bevoegd zouden zijn geweest, zich niet over de zaak mogen uitspreken tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
Het Hof heeft geoordeeld dat de vormvoorschriften van artikel 17 Executieverdrag het bestaan van de wilsovereenstemming met betrekking tot de keuze voor een gerecht moesten waarborgen. Zie arrest van 20 februari 1997, MSG (C-106/95, Jurispr. blz. I-911, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
In het reeds aangehaalde arrest Powell Duffryn heeft het Hof verklaard dat het in de statuten van een vennootschap opgenomen forumkeuzebeding aan alle aandeelhouders kon worden tegengeworpen. Daartoe heeft het overwogen dat die statuten moesten worden beschouwd als een overeenkomst en dat de aandeelhouder, door aandeelhouder van de vennootschap te worden, ermee had ingestemd dat alle bepalingen van die statuten voor hem golden, ook al was hij het met sommige van die bepalingen niet eens.
Het Hof heeft verklaard dat de derde-begunstigde van de tussen een verzekeraar en een verzekeringnemer gesloten verzekeringsovereenkomst zich kan beroepen op een in die overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding, al heeft hij dit niet zelf ondertekend (arrest van 14 juli 1983, Gerling Konzern Speziale Kreditversicherung e.a., 201/82, Jurispr. blz. 2503). Het heeft daarentegen uitgesloten dat een dergelijk beding wordt tegengeworpen aan de derde-begunstigde die er niet mee heeft ingestemd (arrest van 12 mei 2005, Société financière et industrielle du Peloux, C-112/03, Jurispr. blz. I-3707).
Zie de samenvatting in punt 23 van het arrest Tilly Russ, reeds aangehaald.
Artikel 13, punt 2, van verordening nr. 44/2001 staat met zoveel woorden toe dat een forumkeuzebeding niet alleen in het voordeel werkt van de verzekeringnemer of de verzekerde, maar ook van de begunstigde van de verzekering, ook al heeft deze de verzekeringsovereenkomst niet ondertekend.
Ik ben het ook niet eens met het door de Duitse regering verdedigde standpunt dat artikel 23, lid 4, van verordening nr. 44/2001 de werking van een forumkeuzebeding jegens de oprichter van een trust, een trustee of de begunstigde van een trust regelt, zonder daarbij onderscheid te maken al naargelang het al dan niet om de leden of de oorspronkelijke begunstigden van de trust gaat. Naar mijn mening geldt deze bepaling specifiek voor de trust en kan zij niet naar analogie worden toegepast op de betrekkingen tussen de fabrikant en de latere verkrijger.
Een dergelijk beding mag dus niet dermate ruim zijn geformuleerd, dat het zou gelden voor alle geschillen die uit welken hoofde dan ook tussen partijen kunnen rijzen.
Zie punt 17 van het reeds aangehaalde arrest Handte.
Zie onder meer, recentelijk, arrest van 19 juli 2012, Mahamdia (C-154/11, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 60 e.v.).
Zie het reeds aangehaalde arrest Castelletti (punten 46 e.v. en aldaar aangehaalde rechtspraak), waarin in herinnering wordt gebracht dat artikel 17 Executieverdrag (het equivalent van artikel 23 van verordening nr. 44/2001) geen rekening houdt met enige objectieve samenhang tussen de litigieuze rechtsbetrekking en het aangewezen gerecht.
Volgens dit punt moeten de ‘bevoegdheidsregels […] in hoge mate voorspelbaar zijn’.
Arrest van 23 april 2009, Falco Privatstiftung en Rabitsch (C-533/07, Jurispr. blz. I-3327, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie in dezelfde zin punt 1.1 van het reeds genoemde voorstel voor een verordening [COM (1999) 348 def.]), waarin ‘[r]echtszekerheid op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid’ in verband wordt gebracht met de ‘goede werking van de interne markt’.
Over het verband tussen de autonome definitie van een bevoegdheidsgrond en de doelstellingen van voorspelbaarheid en eenvormigheid van de regels inzake rechterlijke bevoegdheid, zie onder meer arrest van 11 maart 2010, Wood Floor Solutions Andreas Domberger (C-19/09, Jurispr. blz. I-2121, punt 23).
Dat wil zeggen op grond van de algemene bevoegdheidsregels van afdeling 1 van hoofdstuk II dan wel op grond van de bijzondere bevoegdheidsregels zoals die in de daaropvolgende afdelingen van dat hoofdstuk zijn geformuleerd.
Volgens punt 11 van de considerans van verordening nr. 44/2001 geldt ‘als beginsel […] dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt’ (cursivering van mij).
Zie, met betrekking tot artikel 17 Executieverdrag, arresten van 14 december 1976, Estasis Salotti di Colzani (24/76, Jurispr. blz. 1831, punt 7), en Galeries Segoura (25/76, Jurispr. blz. 1851, punt 6).
Arrest van 17 september 2009, Vorarlberger Gebietskrankenkasse (C-347/08, Jurispr. blz. I-8661, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Reeds aangehaalde arresten Tilly Russ (punten 24 e.v.), Castelletti (punten 41 e.v.) en Coreck (punten 23–27 en 30).
Zie de reeds aangehaalde arresten Estasis Salotti di Colzani en Galeries Segoura.
Hoewel de verwijzende rechter uitsluitend in de tweede prejudiciële vraag de eventuele werking van het forumkeuzebeding tegenover de gesubrogeerde verzekeraar — in dit geval een verzekeraar die is gesubrogeerd in de rechten van de derde en niet in die van de partij bij de oorspronkelijke overeenkomst — aan de orde stelt, had hij dit in feite op dezelfde wijze in de eerste vraag kunnen doen. Het lijkt mij duidelijk dat indien er overeenkomstig de toepasselijke rechtsregels subrogatie heeft plaatsgevonden, de verzekeraar die de latere verkrijger schadeloos heeft gesteld, in diens plaats is getreden met als gevolg dat hij in beginsel alle aan die latere verkrijger toekomende rechten tegen de eventueel voor de gedekte schade aansprakelijke persoon kan uitoefenen onder dezelfde voorwaarden, met name wat de regels inzake rechterlijke bevoegdheid betreft.
Ik merk op dat het Parlement in zijn reeds genoemde resolutie 2009/2140 (INI) specifiek de derdenwerking van forumkeuzebedingen in cognossementen noemt, en voorstelt daarvoor een materiële regel te formuleren, ongetwijfeld wegens het specifieke karakter ervan.
‘Heeft het forumkeuzebeding werking tegenover de latere verkrijger en diens gesubrogeerde verzekeraars, ook al […]?’ (cursivering van mij).
Zie met name de punten 16 e.v.
Dit begrip omvat namelijk elke vordering die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst. Zie naar analogie, met betrekking tot de vordering waarmee een ontvanger van goederen schade heeft gevorderd van degene die hij als de werkelijke vervoerder beschouwde, arrest Réunion européenne e.a., reeds aangehaald (punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Het bestaan van een dergelijke verbintenis heeft het Hof herhaaldelijk als criterium gehanteerd bij de autonome definitie van het begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’ in de zin van het Executieverdrag, en dus ook van verordening nr. 44/2001. Zie arrest van 20 januari 2005, Engler (C-27/02, Jurispr. blz. I-481, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).