HR, 09-04-2013, nr. 12/03671 H
ECLI:NL:HR:2013:BZ6610
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-04-2013
- Zaaknummer
12/03671 H
- LJN
BZ6610
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ6610, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑04‑2013; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Herziening. De HR wijst de aanvraag tot herziening af.
9 april 2013
Strafkamer
nr. S 12/03671 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 mei 2003, nummer 22/002742-02, ingediend door mr. J.W.H. Peters, advocaat te Amersfoort, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum] 1972.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Dordrecht van 7 juni 2002 - de aanvrager ter zake van 1 primair, 2 primair en 3 primair "medeplegen van moord, meermalen gepleegd" en 4. "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij de tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2. Het Hof heeft de aanvrager in de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht, veroordeeld voor (onder meer) het medeplegen van moord, meermalen gepleegd. In de kern wordt in de aanvraag aangevoerd dat het onderzoek destijds tot een vrijspraak zou hebben geleid dan wel tot de toepassing van een minder zware strafbepaling, indien het Hof kennis zou hebben gehad van het gegeven dat de aanvrager "geen wetenschap had en ook niet kon hebben van het voornemen om de slachtoffers te doden". Ter onderbouwing van dit gegeven zijn bij de aanvraag gevoegd twee verklaringen van de mededader [betrokkene 1], een verklaring van de mededader [betrokkene 2], twee verklaringen van [betrokkene 3], het slachtoffer dat de overval overleefde, en een verklaring van [betrokkene 4]. Het betreffen hier steeds verklaringen die in 2009 en 2011 zijn afgelegd ten overstaan van [betrokkene 5], verbonden aan een particulier onderzoeksbureau. Voorts is bij de aanvraag gevoegd een rapport met de resultaten van een eveneens door [betrokkene 5] in 2011 uitgevoerd onderzoek naar het telefoonverkeer rondom de datum van de moorden.
3.3. Het bewijsmateriaal waarover het Hof destijds beschikte, behelst onder meer de verklaring van [betrokkene 3], inhoudende dat de aanvrager een pistool tegen zijn hoofd heeft gezet en tegen mededader [betrokkene 1] fluisterde "we moeten ze afschieten". Voorts bevatten de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen diverse verklaringen van de mededaders - waaronder die van [betrokkene 1] - die inhouden dat er in het bijzijn van de aanvrager het voornemen is uitgesproken om de te beroven personen te doden, alsmede de verklaring van de aanvrager inhoudende dat hij het voor de overval benodigde wapen naar de plek van de overval heeft meegenomen.
3.4. Het aangevoerde kan niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Het door het Hof gebezigde bewijsmateriaal in aanmerking genomen, maken de overgelegde verklaringen onvoldoende aannemelijk dat de aanvrager geen wetenschap had en ook niet kon hebben van het voornemen om de te overvallen slachtoffers te doden. Meer in het bijzonder is in de aanvraag op geen enkele wijze onderbouwd en aannemelijk gemaakt waarom de mededader [betrokkene 1] thans terugkomt op zijn eerdere, voor de aanvrager wat betreft diens wetenschap omtrent het voornemen om de slachtoffers van het leven te beroven, belastende verklaringen en is voorts evenmin onderbouwd hoe deze verklaringen zich verhouden tot de door het Hof tot het bewijs gebezigde - voor de aanvrager eveneens belastende - verklaringen van [betrokkene 3]. Daarom kan evenmin acht worden geslagen op het feit dat [betrokkene 1] in zijn verklaring verwijst naar een getapt telefoongesprek tussen hem en een andere mededader.
3.5. Voor zover in de aanvraag voorts nog is aangevoerd dat, anders dan [betrokkene 3] verklaart, hij en de mededader [betrokkene 2] elkaar wel kenden, merkt de Hoge Raad op dat die enkele omstandigheid - ook indien zij op de waarheid zou berusten - eveneens onvoldoende is om voormeld ernstig vermoeden te wekken.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.P. Balkema als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2013.
Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.