type: JSBcoll:
Rb. Midden-Nederland, 20-07-2016, nr. C/16/400100 / HL ZA 15-268
ECLI:NL:RBMNE:2016:4645
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
20-07-2016
- Zaaknummer
C/16/400100 / HL ZA 15-268
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:4645, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 20‑07‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2016/2448
NTHR 2016, afl. 5, p. 274
UDH:FR/13622 met annotatie van mr. drs. S.J. Hoes-Weishut, mr. B.J. Boutellier, mr. J. Sluijter
Uitspraak 20‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Renteswap. Beroep op dwaling verjaard. Rabobank ook niet tekortgeschoten in nakoming van (precontractuele) zorg- en informatieplicht.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel rechthandelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/400100 / HL ZA 15-268
Vonnis van 20 juli 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.M.L.C. Huisman-de Jong te Zwolle,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A., zijnde de rechtsopvolger onder algemene titel van COÖPERATIEVE RABOBANK NOORDOOSTPOLDER-URK U.A.,
statutair gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Emmeloord,
gedaagde,
advocaat mr. M. Kolkman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 3 september 2015, met producties,
- -
de conclusie van antwoord, met producties,
- -
de conclusie van repliek, met productie,
- -
de conclusie van dupliek tevens akte opvolging als gevolg van de juridisch fusie van Rabobank, met producties,
- -
de akte van [eiser] ,
- -
de akte van [eiser] , met productie,
- -
de antwoordakte van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] , handelend onder de naam [naam bedrijf] , is een agrarisch ondernemer, die zich bezighoudt met de teelt en opslag van landbouwproducten. [eiser] bankiert sinds 2004 (op eigen naam) bij Rabobank. In dat jaar is de vader van [eiser] plotseling overleden. Tot dat moment dreef [eiser] de onderneming in maatschapsverband met zijn vader.
2.2.
In het voorjaar van 2007 heeft [eiser] Rabobank benaderd in verband met de financieringsmogelijkheden voor de aankoop van ruim 22 hectare landbouwgrond. Op 5 juni 2007 heeft daartoe een gesprek plaatsgevonden aan de hand van een door Rabobank opgestelde persoonlijke brochure (hierna: de brochure). In de brochure staat, voor zover hier relevant, vermeld:
‘U bent voornemens medio november 2007 een financiering op te nemen in verband met aankoop grond en wenst hiervoor een vaste rente te betalen. (…).
Uw rentepositie kunt u fixeren door een traditionele vastrentende lening op te nemen of juist door een variabelrentende lening middels een renteruil om te zetten naar een vaste rente. Een voordeel van een renteruil is dat deze separaat van de financiering wordt gesloten. Dat biedt u derhalve meer flexibiliteit.
Karakteristieken
Voordelen | Nadelen |
U heeft uw rentelasten vastgelegd en ondervindt geen nadeel meer van rentefluctuaties | U profiteert niet meer van rentedalingen |
De renteruil is eenvoudig verhandelbaar | Uit hoofde van de transactie gaat u een verplichting aan met de bank. Eventueel kunnen hiervoor zekerheden gevraagd worden |
Er wordt geen premie betaald | Bij aflossing van de onderliggende financiering resteert er een verplichting uit hoofde van de renteruil |
(…).
Een renteruil is een uiterst flexibel instrument en kan geheel naar uw wensen worden ingericht. Zo kan er gekozen worden voor een kortere looptijd en een andere hoofdsom. De renteruil kan overigens op elk moment terug worden verkocht aan de bank indien deze niet meer nodig blijkt te zijn. Op basis van de dan geldende marktomstandigheden zal worden vastgesteld welke premie u hiervoor terug krijgt danwel dient te betalen. Deze premie kan hoger zijn dan u initieel heeft betaald. (…)’.
2.3.
Op 7 juni 2007 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is [eiser] een Overeenkomst Financiële Derivaten (hierna: OFD) met Rabobank aangegaan. Een OFD is een mantelovereenkomst op basis waarvan een renteproduct kan worden afgesloten. Ook heeft [eiser] op die dag het Treasury Inventarisatie Formulier (hierna: TIF) ondertekend. In het TIF wordt het doel van het financiële instrument (de mate van afdekking van het renterisico) en de treasurybehoefte (productsoort) van de klant vastgelegd. Ook wordt in het TIF gewaarschuwd voor financiële risico’s die verbonden zijn met het aangaan van dit type transacties en dient de klant te bevestigen dat hij de verstrekte documentatie alsmede de transactie volledig begrijpt. In het TIF is ingevuld dat [eiser] het renterisico gedeeltelijk wenste af te dekken en geen tot weinig ervaring met treasuryproducten heeft.
2.4.
Met de OFD is aan [eiser] een aantal bijlagen verstrekt. In de Bijlage Informatie Financiële Derivaten (hierna: bijlage I) staat onder het kopje ‘Rente swap’, voor zover hier relevant, omschreven:
‘Door middel van een rente swap neemt u een renteprofiel met betrekking tot het zogenaamd nominaal bedrag op zich. Indien u de betaler van de vaste rente bent loopt u het risico dat de door de Bank verschuldigde variabele rente lager is dan de vaste rente die u moet betalen. (…). Indien dit risico zich manifesteert ontvangt u minder uit de rente swap dan u moet betalen. Dit risico loopt u op ieder van de dagen waarop onder de rente swap de variabele rente opnieuw wordt vastgesteld. (…). De hoogte van het nominaal bedrag waarop de rente swap betrekking heeft is eveneens van belang voor uw risico; hoe hoger het nominaal bedrag des te groter de omvang van uw mogelijke verlies.(…).’
Voorts is verstrekt de Bijlage verschaffing van dekking (hierna: bijlage II). In bijlage II staat, voor zover hier relevant, omschreven:
‘Aan een Transactie [renteswapovereenkomst, rb] die met u wordt afgesloten wordt door de Bank een waarde toegekend volgens de marked-to-market methodiek (de “MTM waarde”). (…).
De MTM waarde die een door u verrichte Transactie op een bepaald moment heeft is het bedrag dat, volgens de standaard berekeningsmethoden van de Bank, op dat moment bij beëindiging van de Transactie door u aan de Bank betaald moet worden of door u van de Bank ontvangen wordt om uw positie ten opzichte van de Bank uit hoofde van de desbetreffende Transactie te neutraliseren (…) uitgaande van de marktomstandigheden van dat moment. In die zin is de MTM waarde te beschouwen als de actuele marktwaarde van die Transactie. De MTM waarde van een Transactie kan voor u positief of negatief zijn.’
2.5.
Op 7 juni 2007 heeft Rabobank de bevestiging van de renteswapovereenkomst (hierna ook: de renteswap) aan [eiser] doen toekomen, welke bevestiging op 9 juni 2007 door [eiser] ondertekend is geretourneerd. Partijen hebben daarmee bevestigd dat zij een renteswapovereenkomst zijn aangegaan voor de duur van 15 jaar (ingaande per 1 december 2007), aangaande een nominaal bedrag van € 650.000,00. Uit de renteswapovereenkomst volgt dat [eiser] een vaste rente van 4,86 % over de nominale waarde dient te betalen.
2.6.
In verband met de aankoop van de landbouwgrond is in oktober 2007 een kredietovereenkomst tussen Rabobank en [eiser] tot stand gekomen, waarbij Rabobank een aflossingsvrije variabelrentende lening ten bedrage van € 575.000,00 met als rentegrondslag het driemaands Euribor-tarief aan [eiser] heeft verstrekt (hierna: de lening). Na verstrekking van de lening besloeg de financieringsportefeuille van [eiser] een zevental leningen met een hoofdsom van in totaal € 1.843.594,00.
2.7.
Op 29 november 2007 heeft [eiser] voor het eerst een rentevaststelling (kwartaaloverzicht) van Rabobank ontvangen. Uit de rentevaststelling blijkt op welke wijze de door [eiser] te betalen swaprente en de door hem van Rabobank te ontvangen variabele rente zich tot elkaar verhouden. Uit het eerste kwartaaloverzicht volgt dat [eiser] aan Rabobank een bedrag van € 138,02 diende te ‘betalen’.
2.8.
Voorts ontving [eiser] aan het begin van ieder kalenderjaar, voor het eerst per januari 2008, een zogenaamd ‘Positie Overzicht Derivaten’. Uit het eerste door [eiser] ontvangen overzicht volgt dat marktwaarde van de renteswap (MTM-waarde) op dat moment negatief was, te weten een bedrag van minus € 10.946,00.
2.9.
Vanwege een verslechterde rentabiliteit van zijn onderneming ziet [eiser] zich begin 2010 genoodzaakt om een deel van zijn grond te verkopen. De verkoop is het gevolg van de voorwaarden die Rabobank in 2009 aan een nieuwe financiering heeft gesteld. In een offerte van april 2009 wordt daarover, voor zover hier relevant, reeds opgemerkt:
‘Het rendement van uw bedrijf is de laatste jaren onvoldoende. Uitstel van aflossing wordt verleend op basis van de goede zekerheidspositie bij de bank. Komend jaar zullen de resultaten moeten verbeteren. Als dat niet gebeurd zullen er drastische veranderingen in uw bedrijfsopzet doorgevoerd moeten worden om de lasten naar beneden te brengen. Verkoop van grond is dan een optie.’
In de offerte van december 2009 heeft Rabobank de voorwaarde tot verkoop van de grond definitief bepaald:
‘Op basis van de huidige bedrijfsvoering is het financieringsmaximum bereikt. De financiering wordt verstrekt op basis van de goede zekerheidspositie van de bank. Verkoop van grond gelegen aan de [adres] en daarmee lastenverlichting ziet de bank als oplossing om het rendement van uw bedrijf positief te laten worden. Daarnaast zult u met een voorstel moeten komen hoe uw bedrijfsvoering rendabel gemaakt kan worden. U dient de grond binnen nu en twee jaar verkocht te hebben. De volledige verkoopopbrengst zal afgelost worden op de financiering bij onze bank.’
2.10.
Op 15 januari 2010 vindt de overdracht van de grond plaats. De totale verkoopopbrengst van de grond bedraagt € 1.411.740,00.
2.11.
Op 7 december 2009, voorafgaand aan de overdracht van de grond, heeft een gesprek tussen [eiser] en Rabobank plaatsgevonden in verband met het aanwenden van de verkoopopbrengst van de grond. Op dat moment bedroeg de marktwaarde van de renteswap een bedrag van bij benadering minus € 88.000,00. Er is toen besloten om de renteswapovereenkomst te handhaven en af te lossen op de niet door de renteswap gedekte – vastrentende - leningen. In een daags daarna opgesteld gespreksverslag is, voor zover hier relevant, opgetekend:
‘Klant wil swap handhaven. En liever geen boeterente betalen over aflossing andere leningen. (…).’
2.12.
Rabobank heeft de in verband met het vervroegd aflossen op de vastrentende leningen verschuldigde boeterente, een bedrag van € 32.301,00, niet bij [eiser] in rekening gebracht. Rabobank heeft [eiser] daarvan bij brief van 18 januari 2010 op de hoogte gebracht.
2.13.
Naast de (onder 2.6. genoemde) lening besloeg de financieringsportefeuille van [eiser] na de verkoop van de grond een vastrentende lening van € 200.000,00. Daarmee was het renterisico van [eiser] volledig afgedekt. Op 2 maart 2010 heeft daarover een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. In de naar aanleiding van dat gesprek opgemaakte notitie staat daarover vermeld:
‘Klant heeft eerder dit jaar grond verkocht. Hiermee is het gros van de leningen afgelost. Resterende leningen 2 stuks waarvan 1 middels bancair vast tot en de euribor lening is gefixeerd middels een swap tot 2020. In principe is de klant na deze transactie qua renterisico 100% gedekt. Klant is zich hier van bewust en wil echter gezien historische rentabiliteit geen risico lopen. Swap is derhalve passend voor dit bedrijf.’
2.14.
Per brief van 16 mei 2014 heeft [eiser] zich erop beroepen dat hij de renteswapovereenkomst onder invloed van dwaling is aangegaan.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert, dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. de renteswapovereenkomst vernietigt;
Subsidiair
II. Rabobank veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Primair en subsidiair
III. Rabobank veroordeelt tot betaling van € 2.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. Rabobank veroordeelt in de proceskosten van deze procedure, daaronder mede begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over alle kosten vanaf 15 dagen na de datum van het vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen, kort samengevat, ten grondslag dat hij de renteswap niet was aangegaan, indien hij door Rabobank goed was geïnformeerd over de wezenlijke kenmerken en risico’s van het financiële instrument, in het bijzonder het ontstaan van financiële verplichtingen bij het voortijdig beëindigen ervan in geval van bedrijfsbeëindiging. [eiser] stelt daarover te hebben gedwaald. Voorts is Rabobank tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele zorgplicht, althans heeft zij haar precontractuele zorgplicht jegens [eiser] geschonden. Rabobank heeft [eiser] voorafgaande aan het sluiten van de renteswapovereenkomst onvolledig en niet tijdig geïnformeerd en hem daarnaast een niet-passend financieel instrument geadviseerd. [eiser] stelt daartoe (i) dat de renteswap een groter gedeelte van het renterisico van zijn financieringsportefeuille afdekte dan uit de (aanvankelijke) financieringsdoelstelling zou moeten volgen, (ii) dat de looptijd van de renteswap zich niet verhoudt tot het totaal van zijn financieringsportefeuille en (iii) dat Rabobank had behoren te begrijpen dat het voor [eiser] belangrijk was dat hij de renteswap kosteloos zou kunnen beëindigen in geval van bedrijfsbeëindiging. Ook (iv) had Rabobank [eiser] in de gelegenheid moeten stellen – en daartoe behoren te adviseren - om de ten gevolge van de (gedeeltelijke) verkoop van zijn grond gegenereerde opbrengsten aan te wenden om de renteswap af te kopen.
3.3.
Rabobank voert gemotiveerd verweer. Zij heeft – meest verstrekkend – aangevoerd dat de primaire vordering van [eiser] uit hoofde van dwaling is verjaard. Ten aanzien van de subsidiaire vordering van [eiser] uit hoofde van zorgplichtschending heeft Rabobank, naast een inhoudelijke betwisting daarvan, aangevoerd dat deze vordering eveneens is verjaard dan wel dat [eiser] zijn recht om daar een beroep op te doen heeft verwerkt, nu hij te laat heeft geklaagd over de gestelde tekortkomingen in de dienstverlening van Rabobank als bedoeld in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De conclusie van Rabobank strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Dwaling
4.1.
De primaire grondslag van de vordering van [eiser] betreft een beroep op dwaling. [eiser] vordert vernietiging van de renteswapovereenkomst.
4.2.
Op grond van artikel 6:228 BW is een overeenkomst vernietigbaar als deze tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten, onder andere als de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Uitgangspunt bij die beoordeling is dat Rabobank die inlichtingen had behoren te verschaffen die zij, gelet op de aard van de overeenkomst, naar de in het verkeer geldende opvattingen in gevallen als de onderhavige behoorde te verstrekken om te voorkomen dat [eiser] omtrent de essentiële eigenschappen van de renteswapovereenkomst zou dwalen.
4.3.
[eiser] stelt dat hij heeft gedwaald, omdat hij zich bij het aangaan van de renteswapovereenkomst niet heeft gerealiseerd, dat het niet mogelijk is om de renteswap tussentijds kosteloos te beëindigen, ook niet in geval van bedrijfsbeëindiging. Volgens [eiser] heeft Rabobank daarmee – ten onrechte - de suggestie gewekt dat de renteswapovereenkomst een flexibel financieel instrument betreft. Voorts zou Rabobank hebben benadrukt dat de renteswap eenvoudig te verhandelen is. Deze eigenschap strookt echter niet met de financieringswensen van [eiser] , net als de mate waarin de renteswapovereenkomst voorzag in afdekking van het renterisico. Rabobank, zo stelt [eiser] , heeft ten slotte onvoldoende duidelijk gemaakt welk effect een dalende marktrente op de werking van de renteswapovereenkomst zou hebben en ook heeft zij de met het product verband houdende documentatie en voorwaarden in strijd met publiekrechtelijke bepalingen te laat aan hem verstrekt.
4.4.
Rabobank heeft tot haar verweer allereerst aangevoerd dat de vordering van [eiser] uit hoofde van dwaling is verjaard, nu [eiser] , kort gezegd, zich eerst op 16 mei 2014 schriftelijk op dwaling heeft beroepen, terwijl hij bij het aangaan van de renteswapovereenkomst reeds op de hoogte was (of op de hoogte had kunnen zijn) van de essentiële eigenschappen van de renteswap. Volgens Rabobank is [eiser] voorafgaande aan het sluiten van de renteswapovereenkomst adequaat voorgelicht over de karakteristieken van het financiële instrument. Daar komt bij dat op [eiser] een onderzoeksplicht rust en hij een eigen verantwoordelijkheid heeft om de onderliggende documentatie te bestuderen. Rabobank betoogt verder dat [eiser] in ieder geval per 29 november 2007 – de datum van de eerste rentevaststelling – ermee bekend was dat verrekening met de door [eiser] te betalen rente en de te ontvangen variabele rente tot een bijbetalingsverplichting kon leiden. Daarnaast was [eiser] vanaf januari 2008 – de datum van het eerste jaaroverzicht – in ieder geval bekend met de mogelijkheid van het ontstaan van een negatieve marktwaarde. [eiser] heeft zijn vordering tot vernietiging van de renteswapovereenkomst wegens dwaling derhalve buiten de daarvoor gestelde termijn ingediend, aldus Rabobank.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank betoogt [eiser] met zijn stellingen inzake het door Rabobank adviseren van een niet-passend product (mate van verhandelbaarheid, afdekking van het renterisico) en het te laat toelichten daarvan niet zozeer dat hij dwaalde omtrent de essentiële eigenschappen van de renteswap; hij stelt daarmee dat Rabobank niet overeenkomstig zijn financieringswensen heeft gehandeld en dat Rabobank de onderliggende documentatie in een eerder stadium aan hem had behoren te verstrekken. Deze stellingen houden veeleer een beroep op schending van de zorgplicht in dan dat zij een grondslag vormen voor een beroep op dwaling. Immers, zoals volgt uit hetgeen [eiser] in dat kader heeft aangevoerd, heeft de mate van verhandelbaarheid van het door hem afgesloten renteproduct geen rol van betekenis gespeeld bij zijn keuze voor het product. [eiser] stelt slechts dat Rabobank deze eigenschap ten onrechte aan het product heeft toegedicht. Nu [eiser] nooit de intentie heeft gehad om het product te verhandelen, kan hij over die eigenschap ook niet hebben gedwaald. Voor de mate van afdekking van het renterisico geldt, dat zulks niet als een eigenschap van de renteswap kwalificeert, maar het resultante is van de verhouding tussen de renteswap en het totaal van de variabelrentende leningen in de financieringsportefeuille van [eiser] . [eiser] stelt niet dat hij die verhouding niet kende, zodat hij daarover niet kan hebben gedwaald. Datzelfde geldt voor de stelling dat Rabobank de toepasselijke documentatie eerder aan [eiser] had behoren te verstrekken. Aldus geformuleerd, als algemeen verwijt, is die stelling niet als dwaling aan te merken, maar als een beroep op schending van de precontractuele zorgplicht. Voormelde stellingen behoeven in dit verband derhalve geen verdere bespreking.
4.6.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] stelt te hebben gedwaald over het aspect van (in)flexibiliteit, meer specifiek dat hij bij het voortijdig beëindigen van de renteswapovereenkomst, ook in geval van bedrijfsbeëindiging, mogelijk een bedrag aan Rabobank zou moeten betalen (de negatieve marktwaarde). Voorts stelt [eiser] te hebben gedwaald over het effect van een dalende marktrente op de werking van de renteswapovereenkomst.
4.7.
In het midden kan blijven of [eiser] , zoals Rabobank betoogt, al bij het aangaan van de renteswapovereenkomst in juni 2007 of kort daarna, bij het verstrekken van de eerste kwartaal- en jaaroverzichten, bekend was met de werking van de renteswap (waaronder het effect van een dalende marktrente) en het daaraan verbonden risico dat bij voortijdige beëindiging mogelijk een bedrag aan Rabobank verschuldigd zou zijn. Vast staat immers dat [eiser] ultimo 2009, bij de verkoop van een gedeelte van zijn grond, met deze risico’s bekend was. Blijkens het gespreksverslag dat is opgesteld naar aanleiding van het overleg tussen [eiser] en Rabobank op 7 december 2009 en waarvan de juistheid door [eiser] onvoldoende gemotiveerd is betwist, hebben partijen gesproken over het door [eiser] verschuldigd zijn van een bedrag van bij benadering € 88.000,00 in het geval van voortijdige beëindiging van de renteswapovereenkomst. Vervolgens heeft [eiser] ervoor gekozen om de renteswapovereenkomst niet te beëindigen, terwijl hij de transactie (de verkoop van zijn grond) blijkens zijn eigen stellingen kwalificeert als bedrijfsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank was [eiser] er op dat moment derhalve mee bekend dat hij bij voortijdige beëindiging van de renteswapovereenkomst, óók in het geval van bedrijfsbeëindiging, een vergoeding (ter grootte van de negatieve marktwaarde) aan Rabobank verschuldigd zou zijn. Dat [eiser] op dat moment tevens bekend was met het effect van een dalende marktrente op de werking van de renteswapovereenkomst behoeft, gelet op het voorgaande, geen nadere toelichting. Op de hiervoor genoemde datum heeft [eiser] de gestelde dwalingen dus in ieder geval ontdekt in de zin van artikel 3:52 lid 1 onderdeel c BW. Nu een vordering tot vernietiging van de renteswapovereenkomst wegens dwaling binnen drie jaar na het moment van ontdekking van de dwaling dient te zijn ingesteld, was deze vordering reeds vóór de schriftelijke klacht van 16 mei 2014 verjaard. [eiser] heeft niet gesteld dat hij verjaring op een eerder moment schriftelijk heeft gestuit. Dit betekent dat het beroep op verjaring slaagt.
Schending zorgplicht
4.8.
Aan zijn subsidiaire vordering legt [eiser] ten grondslag dat Rabobank tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende contractuele zorgplicht, althans dat Rabobank haar precontractuele zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden en daardoor onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [eiser] stelt dat Rabobank tevens heeft gehandeld in strijd met artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden (zorgplicht), richtlijn 2004/39/EG van 30 april 2004 (hierna: de MifID-richtlijn) en artikel 4:20 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). [eiser] verwijt Rabobank in dat verband dat:
i. Rabobank voorafgaande aan het sluiten van de renteswapovereenkomst niet (tijdig) heeft voldaan aan haar informatieplicht;
Rabobank geen passend financieel instrument heeft geadviseerd, nu de renteswap een groter gedeelte van het renterisico afdekte dan uit de aanvankelijk opgestelde financieringsdoelstelling zou moeten volgen, de looptijd van de renteswap zich niet verhoudt tot het totaal van zijn financieringsportefeuille en dat Rabobank bovendien had behoren te begrijpen dat het voor [eiser] belangrijk was dat hij de renteswap kosteloos zou kunnen beëindigen in geval van bedrijfsbeëindiging;
Rabobank hem ten tijde van de gedeeltelijke verkoop van zijn grond in de gelegenheid had moeten stellen om de daarmee gegenereerde opbrengsten aan te wenden om de renteswap af te kopen.
4.9.
Rabobank heeft gemotiveerd betwist dat zij jegens [eiser] enige (pre)contractuele zorgplicht heeft geschonden en heeft tot haar verweer allereerst aangevoerd dat het beroep van [eiser] op schending daarvan is verjaard, nu er een termijn van ten minste vijf jaren is verstreken tussen het moment dat [eiser] bekend is geworden met de door hem gestelde schade en het moment dat hij daarover schriftelijk bij Rabobank heeft geklaagd. Bovendien, zo betoogt Rabobank, heeft [eiser] zijn rechten verwerkt in de zin van artikel 6:89 BW. Volgens Rabobank zijn de klachten over vermeende zorgplichtschendingen bij het aangaan van de renteswapovereenkomst in 2007 en bij de verkoop van de grond in 2009/2010 te laat ingesteld, waardoor Rabobank in haar gerechtvaardigde belangen is geschonden. Rabobank stelt door het late klagen in haar bewijspositie te zijn geschaad en ook is haar de gelegenheid ontnomen om ter zake schadebeperkend op te treden.
4.10.
De rechtbank ziet aanleiding de inhoudelijke stellingen van [eiser] te beoordelen en niet de door Rabobank gevoerde verjarings- en klachtplichtverweren.
Omvang zorgplicht
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat Rabobank bij het aangaan van de renteswapovereenkomst in 2007 en bij de verkoop van de grond in 2009/2010 als adviseur van [eiser] is opgetreden en niet slechts als zijn contractspartij. Derhalve moet worden onderzocht of Rabobank jegens [eiser] de zorg in acht heeft genomen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur in de gegeven omstandigheden had mogen worden verwacht (artikel 7:401 BW). Daarbij moet worden uitgegaan van de ten tijde van het geven van dat advies bekende feiten en omstandigheden.
4.12.
Volgens vaste rechtspraak, rust op een bank, als bij uitstek deskundig te achten professionele financiële dienstverlener, die een particuliere persoon een (beleggings-)product adviseert, een bijzondere zorgplicht die mede ertoe strekt de cliënt te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Deze bijzondere zorgplicht volgt uit hetgeen waartoe de eisen van redelijkheid en billijkheid een financiële dienstverlener, in aanmerking genomen haar maatschappelijke functie en haar deskundigheid, verplichten. Die zorgplicht behelst onder meer dat Rabobank vooraf naar behoren onderzoek moet doen naar de financiële mogelijkheden, de deskundigheid en doelstellingen van de cliënt en dat zij hem dient te waarschuwen voor bijzondere risico’s die aan een voorgenomen of toegepaste constructie zijn verbonden, alsook voor het feit dat een door hem voorgenomen of toegepaste (beleggings-)strategie niet past bij zijn financiële mogelijkheden of doelstellingen, zijn risicobereidheid of zijn deskundigheid (vgl. Hoge Raad 3 februari 2012, ECLI:HR2012:BU4914). De omvang van deze bijzondere zorgplicht is steeds afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waaronder de mate van deskundigheid en relevante ervaring van de betreffende wederpartij, de complexiteit van het product en de daaraan verbonden risico’s. Anders dan Rabobank meent, is deze bijzondere zorgplicht niet alleen van toepassing in de verhouding tussen bank en particuliere cliënt, maar kan die zorgplicht ook jegens ondernemers gelden. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen immers mee dat een financiële dienstverlener, in aanmerking genomen haar maatschappelijk functie en haar deskundigheid, in de verhouding tot een ondeskundige wederpartij steeds dient te onderzoeken welke informatie en/of waarschuwingen zij aan een specifieke cliënt dient te verstrekken, teneinde hem in staat te stellen een voldoende geïnformeerde beslissing te nemen een bepaalde transactie of (combinatie van) product(en) al dan niet aan te gaan of af te nemen.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat deze bijzondere zorgplicht ook geldt in de relatie tussen Rabobank en [eiser] . Blijkens het voorafgaand aan het sluiten van de renteswapovereenkomst ingevulde TIF, heeft [eiser] immers geen tot weinig ervaring met het gebruik van het toepasselijke treasuryproduct (renteswap). Mede in aanmerking genomen de omvang en activiteiten van zijn onderneming, kwalificeert [eiser] dan ook als een ondeskundige wederpartij. Dat [eiser] , zoals Rabobank betoogt, in een eerdere functie als assistent-accountant ervaring zou hebben opgedaan met financiële zaken en vanuit zijn eigen ondernemerservaring bekend zou zijn met de verschillen tussen een vastrentende en een variabelrentende lening, zodat hij om die reden als voldoende deskundig zou moeten worden beschouwd, doet geenszins af aan de ondeskundigheid van [eiser] op het terrein van renteswaps.
4.14.
De vraag die thans voorligt, is of Rabobank haar precontractuele bijzondere zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Daarbij is mede van belang het antwoord op de vraag of een renteswapovereenkomst als een complex financieel product heeft te gelden.
Complex financieel product?
4.15.
Bij een renteswap ‘ruilt’ de klant ( [eiser] ) de variabele (Euribor-)rente op zijn lening tegen een vaste rente met de bank (Rabobank). De klant betaalt de vaste rente over het nominale bedrag van de renteswap en ontvangt daarvoor terug de variabele rente over dat bedrag. De klant is op die manier beschermd tegen een stijging van de Euribor-rente. De renteswap ontwikkelt zich negatief, indien de variabele rente daalt onder het niveau van de vaste rente.
Met Rabobank is de rechtbank van oordeel dat onderhavige renteswap – in haar meest eenvoudige verschijningsvorm - niet heeft te gelden als een complex financieel product dat voor een gemiddelde (kleinere) ondernemer niet eenvoudig is te doorgronden.
Voorafgaand verstrekte informatie (i)
4.16.
[eiser] stelt dat Rabobank hem onjuist heeft geïnformeerd bij het uiteenzetten van de werking van een renteswap, althans dat Rabobank niet volledig is geweest in haar informatievoorziening. Zo heeft Rabobank vooral de eigenschappen van een renteswap benadrukt die betrekking hebben op het vaste karakter van de rente, maar heeft zij onvoldoende duidelijk gemaakt welke nadelen aan een renteswapovereenkomst zijn verbonden. In de door Rabobank verstrekte informatie is dan ook niet uitgewerkt wat de gevolgen van een dalende rente kunnen zijn, terwijl die gevolgen, mede gelet op de hoofdsom van de renteswapovereenkomst, ingrijpend kunnen zijn. Volgens [eiser] bevat de aan hem verstrekte brochure vooral standaardteksten. [eiser] stelt ten slotte dat de tijd die is verstreken tussen het eerste gesprek op 5 juni 2007, het ontvangen en tekenen van de onderliggende documentatie op 7 juni 2007 en het tekenen van de renteswapovereenkomst op 9 juni 2007 te kort was om voldoende kennis te kunnen nemen van de werking van het derivaat. De van Rabobank ontvangen informatie was daarvoor te omvangrijk en te ingewikkeld. Volgens [eiser] is die gang van zaken in strijd met de regelgeving die voortvloeit uit de MifID-richtlijn en artikel 4:20 Wft, waarin is bepaald dat vermelde informatie geruime tijd voor het sluiten van een overeenkomst moet zijn verstrekt.
4.17.
Rabobank heeft daartegenover aangevoerd dat zij [eiser] voldoende heeft voorgelicht en daartoe gesteld dat haar medewerkers mevrouw [A] en de heer [B] voorafgaand aan de totstandkoming van de renteswapovereenkomst het doel, de werking, de risico’s en de voor- en nadelen van een renteswap aan de hand van de brochure met [eiser] hebben besproken. Deze brochure heeft [eiser] vervolgens overhandigd gekregen. Bij een volgend gesprek, op 7 juni 2007, zijn de risico’s van een renteswap opnieuw met [eiser] besproken en zijn hem controlevragen gesteld over de werking van een renteswap. Volgens Rabobank kon [eiser] de werking en risico’s van een renteswap op dat moment goed onder woorden brengen. Vervolgens is [eiser] een OFD met Rabobank aangegaan. Daarop zijn tevens van toepassing de Algemene Voorwaarden voor Financiële Derivaten, de Algemene Bankvoorwaarden, bijlage I en bijlage II. [eiser] heeft deze documenten op 7 juni 2007 in ontvangst genomen, waarna de renteswapovereenkomst twee dagen later door hem getekend.
Volgens Rabobank wordt in de door haar aan [eiser] verstrekte documentatie niet alleen gewezen op de werking en voordelen van een renteswap, maar worden ook uitdrukkelijk de risico’s en nadelen van een renteswap benoemd. Zo wordt in de brochure gewezen op de mogelijkheid van waardeschommelingen en wordt in bijlage I gewaarschuwd voor de consequenties van een dalende variabele rente. Voorts bespreekt bijlage II de mogelijkheid van het ontstaan van een negatieve marktwaarde. Rabobank is van mening dat zij [eiser] voldoende adequaat – zowel mondeling als schriftelijk - heeft geïnformeerd. Het adviestraject is bovendien niet in strijd met de door [eiser] genoemde publiekrechtelijke bepalingen. Die bepalingen – hoewel nog niet van kracht tijdens het sluiten van de renteswapovereenkomst - verplichten immers tot het tijdig verstrekken van informatie die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van het aangeboden product. Aan dat wettelijk voorschrift heeft zij voldaan, aldus Rabobank. Volgens Rabobank had het op de weg van [eiser] gelegen om zich nader te laten voorlichten, indien de verstrekte voorlichting hem niet voldoende duidelijk was.
4.18.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] zich niet rechtstreeks jegens Rabobank kan beroepen op een toezichtrechtelijke regel zoals neergelegd in de Wft. Wel werken deze regels door in de normen van het civiele recht. Een schending van een toezichtrechtelijke regel, geschreven ter bescherming van een ondernemer als [eiser] , kan een zorgplichtschending opleveren.
4.19.
Voorts geldt dat de MiFID-richtlijn, waarop [eiser] zich in het kader van deze procedure beroept, per 1 november 2007 in de Wft is geïmplementeerd en aldus na het sluiten van de renteswapovereenkomst op 9 juni 2007. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat die richtlijn in onderhavig geschil toepassing mist. De vraag of de destijds geldende publiekrechtelijke bepalingen voor effectendienstverlening de thans in artikel 4:20 Wft neergelegde zorgplicht reeds voorschreef, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden worden gelaten. Zij overweegt daartoe als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat voorafgaand aan het sluiten van de renteswapovereenkomst tweemaal is gesproken over de werking van een renteswap en dat [eiser] ter gelegenheid van die gesprekken tevens schriftelijk informatie van Rabobank heeft ontvangen, waaronder de brochure en de bijlagen I en II. Uit die documenten blijkt in heldere bewoordingen dat aan een renteswap ook risico’s zijn verbonden, zoals de mogelijkheid van waardeschommelingen en een dalende variabele rente. Deze risico’s zijn groter naarmate de nominale waarde van de renteswapovereenkomst hoger is (zie onder 2.2. en 2.4.). [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hem controlevragen zijn gesteld en dat hij de werking van de renteswap goed onder woorden kon brengen.
De rechtbank overweegt dat [eiser] derhalve schriftelijke kennis van de risico’s heeft kunnen nemen - voor zover die risico’s niet reeds mondeling aan hem waren toegelicht - en dat hij, voor zover de aan hem verstrekte informatie onvoldoende duidelijkheid had geboden, aanvullende vragen had kunnen stellen. [eiser] heeft dat niet gedaan, terwijl op hem een onderzoeksplicht rust. Van [eiser] mag worden verwacht dat hij kennis neemt van de met betrekking tot de renteswap verstrekte informatie en dat hij, indien hij die niet begrijpt of daarover aanvullende vragen heeft, zich tot Rabobank wendt om zich nader te laten informeren voordat hij besluit een renteswapovereenkomst af te sluiten. Het beroep van [eiser] aangaande het niet tijdig verstrekken van die informatie gaat dan ook niet op. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Rabobank [eiser] , gelet op de mate van zijn deskundigheid en de aard van het product, voldoende heeft geïnformeerd over de werking en risico’s van een renteswap, zodat zij jegens [eiser] geen precontractuele zorgplicht heeft geschonden.
Passend product? (ii)
4.20.
[eiser] stelt dat Rabobank hem geen passend financieel instrument heeft geadviseerd, nu de renteswap een groter dan ten doel gesteld gedeelte van zijn renterisico afdekte, de looptijd van de renteswap zich niet verhoudt tot het totaal van zijn financieringsportefeuille en Rabobank uit de door [eiser] verstrekte informatie had behoren te begrijpen dat de renteswap kosteloos beëindigd moest kunnen worden in geval van bedrijfsbeëindiging. Volgens [eiser] is Rabobank dan ook tekort geschoten in de nakoming van de op haar rustende contractuele zorgplicht. Op basis van de financiële resultaten uit voorgaande jaren – vóór 2007 – had Rabobank hem een vastrentende lening dan wel een renteswap met een kortere looptijd behoren te adviseren, aldus [eiser] .
4.21.
Rabobank betoogt dat een 15-jaars renteswap passend was bij de wens van [eiser] om zo goedkoop mogelijk langjarig rentezekerheid te hebben. Op het moment van sluiten van de renteswapovereenkomst was een 15-jaars renteswap immers voordeliger dan een 15-jaars vastrentende lening. Een (langjarige) renteswap was daarnaast ook een verantwoord financieel instrument, aangezien met de aankoop van 22 hectare landbouwgrond sprake was van een spronginvestering en [eiser] , hoewel de rentabiliteit van zijn onderneming voldoende was om de grondaankoop te kunnen financieren, op basis van de aangeleverde financiële cijfers niet in staat was om (forse) tussentijdse rentestijgingen uit eigen middelen op te vangen. Rabobank wijst er verder op dat na het verstrekken van de lening, conform de financieringsdoelstelling van [eiser] , wel degelijk sprake was van gedeeltelijke afdekking van het renterisico. Voor het antwoord op de vraag of daarvan sprake is, dient immers te worden gekeken naar de leningen uit de financieringsportefeuille van [eiser] waar zonder de renteswap een renterisico op wordt gelopen en de mate waarin die vervolgens door de renteswap worden afgedekt. De door [eiser] afgesloten renteswap heeft een hoofdsom van € 650.000,00, terwijl het totaal van de variabelrentende leningen op dat moment € 675.000,00 (€ 100.000,00 + € 575.000,00) bedroeg. Derhalve was er sprake van gedeeltelijke afdekking van het renterisico, aldus Rabobank. Ten slotte betwist Rabobank de stelling van [eiser] dat hij het scenario van bedrijfsbeëindiging voor het aangaan van de renteswapovereenkomst aan de orde heeft gesteld. Volgens Rabobank is door [eiser] destijds niet kenbaar gemaakt dat hij er nadrukkelijk rekening mee hield dat hij gedurende de looptijd van de renteswap zou komen te overlijden. Rabobank heeft daartoe nog aangevoerd dat zij daarop ook niet bedacht hoefde te zijn, nu uit de door [eiser] ter gelegenheid van de financieringsaanvraag opgestelde begroting juist volgt dat de verstrekking van de financiering voor de aankoop van de grond zou bijdragen aan verbetering van de bedrijfsresultaten en daarmee aan de continuïteit van de onderneming.
4.22.
De vraag die thans voor ligt is of Rabobank, gelet op de financieringsdoelstellingen -en wensen van [eiser] , als een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur heeft gehandeld door [eiser] de door hem afgesloten renteswap te adviseren.
Mate van afdekking renterisico
4.22.1.
Met het afsluiten van de renteswap was de som van het totaal aan variabelrentende leningen (€ 675.000,00) in de financieringsportefeuille van [eiser] groter dan de nominale waarde van de renteswap (€ 650.000,00). Hoewel de rechtbank met [eiser] van oordeel is dat in de hierboven vermelde verhouding feitelijk beschouwd het renterisico praktisch geheel was afgedekt zodat niet van een gedeeltelijke afdekking van het renterisico kan worden gesproken, levert die enkele omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank geen schending van de zorgplicht op.
Looptijd van de renteswap
4.22.2.
Uit de met [eiser] besproken en aan hem overhandigde brochure blijkt dat [eiser] , indien hij de aankoop van de landbouwgrond middels een renteswap wenste te financieren, de keuze had uit een renteswap met een looptijd van 5, 10 of 15 jaar. Tussen partijen is daarbij niet in geschil dat [eiser] aan Rabobank te kennen heeft gegeven dat hij zo voordelig mogelijk langjarige rentezekerheid wenste te hebben. Met Rabobank is de rechtbank dan ook van oordeel dat Rabobank, gelet op deze financieringswens van [eiser] , op goede gronden een renteswap met een looptijd van 15 jaar heeft kunnen adviseren. Dit financiële product was op dat moment immers voordeliger dan een 15-jaars vastrentende lening, terwijl het renteverschil met, bijvoorbeeld, een 10-jaars renteswap gering was. Voorts is niet in geschil dat de looptijd van de renteswap geen financieringsvoorwaarde aan de zijde van Rabobank betrof. De keuze voor een 15-jaars renteswap was op dat moment dus niet enkel in overeenstemming met de financieringswensen van [eiser] , het was ook een vrijwillige en, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, goed geïnformeerde keuze van [eiser] . De stelling van [eiser] dat Rabobank op basis van de financiële cijfers uit voorgaande jaren haar twijfels had moeten hebben bij de rentabiliteit van [eiser] en om die reden niet tot een 15-jaars renteswap, maar tot (maximaal) een 5-jaars renteswap dan wel een vastrentende lening had moeten adviseren, heeft [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Rabobank niet verder onderbouwd. Deze stelling zal daarom als onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd.
Scenario van bedrijfsbeëindiging
4.22.3.
[eiser] heeft zijn stelling ter zake het mogelijk vroegtijdig door hem komen te overlijden voor het eerst bij conclusie van repliek naar voren gebracht. Door Rabobank is gemotiveerd betwist dat [eiser] dit scenario voorafgaande aan het sluiten van de renteswapovereenkomst aan de orde heeft gesteld. De rechtbank overweegt dat Rabobank daarop, gelet op de strekking van de financieringswens, ook niet bedacht hoefde te zijn. Nu [eiser] zijn stelling niet nader heeft onderbouwd, zal de rechtbank daaraan voorbij gaan.
4.23.
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat Rabobank bij het sluiten van de renteswapovereenkomst in 2007 aan haar informatieplicht heeft voldaan en [eiser] , in aanmerking genomen zijn financieringsdoelstellingen –en wensen, geen ongeschikt financieel instrument heeft geadviseerd. Rabobank heeft in de relatie tot [eiser] aldus de zorg in acht heeft genomen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur in de gegeven omstandigheden had mogen worden verwacht. Het beroep van [eiser] op schending van de contractuele zorgplicht stuit daar dan ook op af.
Verkoop van grond (iii)
4.24.
[eiser] stelt ten slotte dat Rabobank de op haar rustende contractuele zorgplicht jegens hem heeft geschonden, nu Rabobank in december 2009 onjuist heeft geadviseerd omtrent het aanwenden van de verkoopopbrengst van de landbouwgrond. Volgens [eiser] was het voor zijn bedrijfsvoering op dat moment beter geweest om op de langlopende renteswap af te lossen. [eiser] betwist dat hij tijdens het gesprek van 7 december 2009 zou hebben verklaard de renteswap te willen behouden. Zijn voorkeur ging juist uit naar het afkopen van de renteswap, maar dat wilde Rabobank niet. Volgens [eiser] is zijn keuze door Rabobank gedicteerd.
4.25.
Rabobank betwist dat zij haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden evenals de stelling van [eiser] dat hij zou hebben aangegeven de verkoopopbrengst aan te willen wenden ter aflossing van de renteswap. Volgens Rabobank heeft [eiser] vanwege de hoogte van de negatieve marktwaarde van de renteswap juist nadrukkelijk te kennen gegeven de renteswap te willen handhaven. Rabobank verwijst in dat verband naar de gespreksverslagen van 8 december 2009 en 2 maart 2010. Rabobank betoogt verder dat zij in het kader van haar zorgplicht juist heeft gekeken naar het scenario dat voor [eiser] de minste kosten zou opleveren. Op dat moment waren de looptijden van de vastrentende leningen korter dan de looptijd van de renteswap, zodat de te betalen vergoedingsrente lager was dan de negatieve marktwaarde in geval van voortijdige beëindiging van de renteswap. Ook heeft de wens van [eiser] om langjarig rentezekerheid te behouden meegespeeld bij zijn keuze – en het advies van Rabobank daaromtrent – om af te lossen op de vastrentende leningen in plaats van op de renteswap, aldus Rabobank.
4.26.
De rechtbank overweegt als volgt. De stelling van [eiser] dat hij op de renteswap wenste af te lossen, is in strijd met de onvoldoende gemotiveerd door [eiser] bestreden gespreksverslagen van 8 december 2009 (‘Klant wil swap handhaven.’) en van 2 maart 2010 (‘Klant (…) wil gezien historische rentabiliteit geen risico lopen. Swap is derhalve passend product.’) en vindt ook overigens geen steun in de door [eiser] aangevoerde feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] derhalve onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij in december 2009 te kennen zou hebben gegeven de verkoopopbrengst van de landbouwgrond aan te willen wenden ter aflossing van de renteswap. Voorts is door Rabobank onbetwist aangevoerd dat [eiser] langdurige rentezekerheid wenste te hebben en dat hij bij aflossing van de renteswap een (fors) hogere vergoeding verschuldigd zou zijn geweest dan wanneer hij op de vastrentende leningen zou aflossen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat Rabobank op goede gronden tot aflossing op de (in looptijd kortere) vastrentende leningen heeft kunnen adviseren.
4.27.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Rabobank haar zorgplicht jegens [eiser] in 2009/2010 niet heeft geschonden. De vordering van [eiser] zal derhalve worden afgewezen.
4.28.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 1.909,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 3.039,00
De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna, in het dictum, begroot.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 3.039,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Rabobank volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑07‑2016