Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-02-2020, nr. 200.266.283
ECLI:NL:GHARL:2020:1456
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-02-2020
- Zaaknummer
200.266.283
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:1456, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑02‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:449, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 20‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing. Beperking contacten. Belang bij beoordeling verzoek na beëindiging gezag. 1:264 en 1:265f BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.283
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 466369)
beschikking van 20 februari 2020
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.A. de Kock te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling stichting
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
per adres van de GI.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 december 2018, 1 februari 2019 en 7 mei 2019 (welke laatste beschikking verder zal worden genoemd: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 augustus 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2020 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI is [vertegenwoordiger van de GI] (voogd vanaf juni 2019) verschenen.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.
3. De feiten
3.1
Deze zaak gaat over de navolgende kinderen van de vader:
- [kind 1] (verder: [kind 1] ), geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] , en
- [kind 2] (verder: [kind 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats] .
3.2
[kind 1] en [kind 2] zijn vanaf 8 juni 2017 uithuisgeplaatst.
3.3
Het gezag van de vader is door de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - beëindigd bij beschikking van 12 juni 2019. De GI is bij die beschikking benoemd tot voogd over [kind 1] en [kind 2] . De vader is van deze beschikking eveneens in hoger beroep gekomen (procedure bij dit hof onder zaaknummer 200.266.141).
3.4
De GI heeft op 13 augustus 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader inhoudende dat de GI in het kader van de uithuisplaatsing de volgende omgangsregeling tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] heeft vastgesteld:
(…)
een begeleide omgangsregeling van eenmaal per maand voor de duur van een uur op de volgende data:
- vrijdag 31 augustus 2018 van 14.00 - 15.00 uur op het kantoor van de Rading
- vrijdag 28 september 2018 van 14.00 - 15.00 uur op het kantoor van de Rading
- vrijdag 26 oktober 2018 van 14.00 - 15.00 uur op het kantoor van de Rading
- vrijdag 23 november 2018 van 14.00 - 15.00 uur op het kantoor van de Rading
- vrijdag 21 december 2018 van 14.00 - 15.00 uur op het kantoor van de Rading
Naast de professionele begeleiding van de pleegzorgwerker of de jeugdbeschermer zal op verzoek van [kind 1] en [kind 2] pleegmoeder of pleegvader aanwezig zijn bij de omgang voor emotionele ondersteuning.
(…)
4. De omvang van het geschil
4.1
De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking als minimale contactregeling tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] vastgesteld:
een begeleide omgangsregeling van eenmaal per maand voor de duur van een uur op het kantoor van De Rading .
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen alsmede:
I. zijn verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 13 augustus 2018
alsnog toe te wijzen;
II. een contactregeling te bepalen waarbij de vader [kind 1] en [kind 2] eenmaal per twee weken
ziet, waarbij het contact met regelmaat op een andere locatie dan het kantoor van de GI
plaatsvindt.
4.3
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2020 bij dit hof verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.
5. De motivering van de beslissing
het juridische kader
5.1
Ingevolge artikel 1:263 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijk aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dienen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige deze aanwijzingen op te volgen.
5.2
Ingevolge artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
5.3
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en zijn de artikelen 1:264 BW en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4
Blijkens artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is hoger beroep tegen een beschikking ingevolge artikel 1:265f BW mogelijk.
het oordeel van het hof
5.5
Het hof heeft op 6 februari 2020 het hoger beroep van de vader in de procedure over de beëindiging van zijn gezag (zaaknummer 200.266.141) eveneens mondeling behandeld. Het hof is in die procedure van oordeel dat de beschikking van de rechtbank van 12 juni 2019 waarbij het gezag van de vader en de moeder is beëindigd, moet worden bekrachtigd. Het hof geeft in die procedure eveneens een beschikking op 27 februari 2020. In verband met de bekrachtiging van die gezagsbeschikking heeft de vader vanaf 12 juni 2019 geen gezag meer over de kinderen en is vanaf die datum geen sprake meer van een uithuisplaatsing, maar heeft de GI de voogdij over de kinderen.
Het hof is van oordeel dat de vader belang heeft bij de beoordeling van zijn verzoek in hoger beroep, ook al is zijn gezag per 12 juni 2019 beëindigd. Het hof wijst daarbij op vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 14 oktober 2011, LJN BR51515). Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de vader een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de schriftelijke aanwijzing te laten toetsen en behoort aan hem niet zijn procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat het gezag inmiddels is beëindigd. Dit betekent alleen wel dat het hof gaat kijken naar de beslissing van de kinderrechter voor wat betreft de periode ten tijde van de bestreden beschikking tot de beëindiging van het gezag. De wijze waarop het contact met de vader op dit moment wordt vorm gegeven door de GI ligt in deze procedure dus niet ter beoordeling voor.
5.6
Het hof is van oordeel dat de door de kinderrechter in de bestreden beschikking van 7 mei 2019 vastgestelde minimale contactregeling, inhoudende eenmaal per maand begeleide omgang voor de duur van een uur op het kantoor van De Rading , op dat moment in het belang van de kinderen was. De kinderen hebben vanaf het eerste contact met de vader in december 2017 steeds veel spanningsklachten laten zien tijdens de omgang en ook na de omgang met de vader bij de pleegouders. Uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat de vader in het verleden onvoldoende in staat was om de omgangsmomenten op een ontspannen manier te laten verlopen en onvoldoende openstond voor adviezen en professionele ondersteuning bij de omgang. Aanvankelijk wilde de vader geen Video Interactie Begeleiding (VIB) om beter naar de signalen van de kinderen te leren kijken en te luisteren. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking als beoordeling meegenomen dat de vader ter zitting de instemmingsverklaring voor VIB heeft ondertekend en overwogen dat wanneer de GI op termijn mogelijkheden ziet om de omgang uit te breiden qua tijd, op een andere locatie te laten plaatsvinden of de begeleiding af te bouwen, die stappen kunnen worden gezet. Naar het oordeel van het hof is sprake van een weloverwogen beslissing en daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 mei 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en Phaff, bijgestaan door de griffier, en is op 20 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.