HR, 22-02-2011, nr. 09/04272 P
ECLI:NL:HR:2011:BP0453
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-02-2011
- Zaaknummer
09/04272 P
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BP0453
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP0453, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP0453
ECLI:NL:PHR:2011:BP0453, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP0453
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Draagkracht. De motivering van het Hof is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat de raadsman zich wat betreft de draagkracht heeft gerefereerd. Conclusie AG: anders.
22 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/04272 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 1 april 2009, nummer 21/002948-07, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van het door de betrokkene aan de Staat te betalen bedrag, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de aan de betrokkene opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.000,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2009 houdt het volgende in:
"Verdachte geeft op dat het ontnemingsbedrag niet klopt. Tevens geeft verdachte op dat zijn draagkracht onvoldoende is.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
(...)
• een door veroordeelde ter terechtzitting van het hof van 5 maart 2009 overgelegd stuk, betreffende de conclusie van Berkers, arbeidsdeskundige.
De raadsman van veroordeelde voert het woord -zakelijk weergegeven- als volgt:
Wat betreft de draagkracht van mijn cliënt refereer ik me aan het oordeel van uw hof. Wel wil ik opmerken dat mijn cliënt veel schulden heeft en bezig is deze schulden af te betalen. Wellicht komt mijn cliënt in aanmerking voor de Wajonguitkering. Dan heeft hij niet veel geld tot zijn beschikking om schulden af te betalen. (...)
Op de vraag van de jongste raadsheer antwoordt veroordeelde -zakelijk weergegeven- als volgt:
(...)
Ik lijd aan PDD NOS. Ik ben voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard. Hiertoe leg ik aan uw hof een stuk over waar dit uit blijkt."
2.2.2. Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken behoort onder meer de onder 2.2.1 genoemde "conclusie van Berkers", inhoudende, voor zover hier van belang:
"5. CONCLUSIE
- Cliënt is arbeidsongeschikt voor de vrije arbeidsmarkt. Er zijn misschien mogelijkheden na begeleiding.
- Cliënt is per einde wachttijd op theoretische gronden voor 80 - 100 % arbeidsongeschikt voor de WAJONG te beschouwen.
- Op grond van de ons ter beschikking staande gegevens dient Cliënt onder toepassing van art 50 Wajong beschouwd te worden als ware hij in: maart 2008:
65-80 %; april mei, juni en juli 2008 < 25%; augustus 2008: 35-45% en oktober <25% arbeidsongeschikt te beschouwen in de zin van de Wajong.
- Cliënt wordt verzocht per omgaande inkomensgegevens te verstrekken van december 2007 tot 23-03-2008 en over de periode na 02-11-2008 tot heden.
- Voor begeleiding naar mogelijkheden elders op de arbeidsmarkt wordt opdracht verstrekt voor het maken van een bemiddelingsplan.
(...)
Dhr. H.J.M. Berkers register arbeidsdeskundige."
2.2.3. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de verplichting tot betaling aan de Staat het volgende in:
"Gelet op de ter terechtzitting naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, in het bijzonder zijn draagkracht op dit moment, acht het hof gronden aanwezig om het door de veroordeelde te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte bedrag.
Het hof gaat er daar bij wel van uit dat redelijkerwijs te verwachten is dat de veroordeelde, gelet op zijn jonge leeftijd en het feit dat er geen stukken zijn overgelegd met betrekking tot de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van veroordeelde en een mogelijke Wajonguitkering, in de toekomst in staat zal zijn om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen.
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op € 7.000,-."
2.3. Het Hof heeft met zijn in het middel gewraakte overweging tot uitdrukking gebracht dat de zogenoemde "conclusie van Berkers" van onvoldoende gewicht is om op grond daarvan te oordelen dat de toen nog jonge betrokkene - hij was ten tijde van de bestreden uitspraak 27 jaren - zodanig arbeidsongeschikt is dat hij ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat die "conclusie" klaarblijkelijk een fotokopie is van de laatste ongedateerde bladzijde van een kennelijk vier pagina's tellend document waarvan de status niet door het Hof is vastgesteld, terwijl het hiervoor onder 2.2.1 weergegeven proces-verbaal niet inhoudt dat nog andere stukken zijn overgelegd met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene en diens mogelijke Wajonguitkering, en dat de raadsman van de betrokkene zich wat betreft diens draagkracht aan het oordeel van het Hof heeft gerefereerd.
2.4. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 februari 2011.
Conclusie 04‑01‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft het door de veroordeelde uit ‘Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 2), ‘Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (feit 7) en een tweetal ad informandum gevoegde feiten (Incidenten 5 en 6) verkregen voordeel vastgesteld op € 7.949,05 en aan de veroordeelde ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.000,--.
2.
Namens veroordeelde heeft mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel houdt in dat het Hof in zijn overwegingen over de verplichting tot betaling aan de Staat (p. 6 van het arrest) ten onrechte overweegt dat geen stukken zijn overgelegd met betrekking tot de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van veroordeelde.
4.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘De verplichting tot betaling aan de Staat
Gelet op de ter terechtzitting naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, in het bijzonder zijn draagkracht op dit moment, acht het hof gronden aanwezig om het door de veroordeelde te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte bedrag.
Het hof gaat er daar bij wel van uit dat redelijkerwijs te verwachten is dat de veroordeelde, gelet op zijn jonge leeftijd en het feit dat er geen stukken zijn overgelegd met betrekking tot de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van veroordeelde en een mogelijke Wajonguitkering, in de toekomst in staat zal zijn om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen.
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op € 7.000,-.’
5.
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2009 is door de veroordeelde ter zitting overgelegd een stuk betreffende de conclusie van Berkens, arbeidsdeskundige.
6.
Voornoemd stuk — hetwelk zich bij de op voet van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt — houdt in:
‘(…)
5. Conclusie
- —
Cliënt is arbeidsongeschikt voor de vrije arbeidsmarkt. Er zijn misschien mogelijkheden na begeleiding.
- —
Cliënt is per einde wachttijd op theoretische gronden voor 80 –100 % arbeidsongeschikt voor de WAJONG te beschouwen.
- —
Op grond van de ons te beschikking staande gegevens dient
Cliënt onder toepassing van art 50 Wajong beschouwd te worden als ware hij in: maart 2008: 65–80 %; april mei, juni en juli 2008 < 25%; augustus 2008: 35–45% en oktober <25% arbeidsongeschikt te beschouwen in de zin van de Wajong.
- —
Cliënt wordt verzocht per omgaande inkomens gegevens te verstrekken van december 2007 tot 23-03-2008 en over de periode na 02-11-2008 tot heden.
- —
Voor begeleiding naar mogelijkheden elders op de arbeidsmarkt wordt opdracht verstrekt voor het maken van een bemiddelingsplan.
6. Planning
Een advies conform de conclusies kan uitgaan en dossier kan verder administratief verwerkt worden.
Herbeoordeling op grond van te ontvangen loongegevens over de gevraagde periodes.
Dhr. H.J.M. Berkers register arbeidsdeskundige’
7.
Het Hof heeft zijn oordeel dat redelijkerwijs te verwachten is dat de veroordeelde in de toekomst in staat zal zijn om te voldoen aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.000,-- mede doen steunen op de omstandigheid dat geen stukken zijn overgelegd met betrekking tot de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van veroordeelde (en een mogelijke Wajong-uitkering). Dit oordeel is, gelet op het hiervoor onder 6 door de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep aan het Hof overgelegde stuk, niet begrijpelijk.
8.
Het middel slaagt.
9.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing ten aanzien van het door de veroordeelde aan de Staat te betalen bedrag, en in zoverre tot terugwijzing naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG