Einde inhoudsopgave
Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie
Bijlage
Geldend
Geldend vanaf 05-11-2019
- Redactionele toelichting
Met ingang van 01-01-2004 zijn de overeenkomstige bepalingen die in de betrekkingen tussen de EU-lidstaten van toepassing zijn op basis van art. 31 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ, vervangen door dat besluit.
- Bronpublicatie:
27-09-1996, Trb. 1996, 304 (uitgifte: 15-11-1996, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-11-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-10-2019, PbEU 2019, C 329 (uitgifte: 01-10-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Gemeenschappelijke verklaring in verband met het asielrecht
De Lid-Staten verklaren dat deze Overeenkomst geen afbreuk doet aan het asielrecht zoals dit door hun respectieve grondwetten wordt erkend, noch aan de toepassing door de Lid-Staten van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, aangevuld bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen van 28 september 1954 en het Protocol betreffende de status van vluchtelingen van 31 januari 1967.
Verklaring van Denemarken, Finland en Zweden in verband met artikel 7 van deze Overeenkomst
Denemarken, Finland en Zweden bevestigen dat zij zich — zoals zij reeds te kennen hebben gegeven tijdens de onderhandelingen over hun toetreding tot de Schengen-verdragen — ten aanzien van andere Lid-Staten die een gelijke behandeling waarborgen, niet zullen beroepen op hun verklaringen uit hoofde van artikel 6, lid 1, van het Europees Uitleveringsverdrag als grond om de uitlevering van op hun grondgebied verblijvende onderdanen van niet-Noordse Staten te weigeren.
Verklaring over het begrip ‘onderdanen’
De Raad neemt nota van de verbintenis van de Lid-Staten het Verdrag van de Raad van Europa inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 toe te passen ten aanzien van de onderdanen van elke Lid-Staat in de zin van artikel 3, lid 4, van dat Verdrag.
De verbintenis van de Lid-Staten, als bedoeld in de eerste alinea, wordt aangegaan zonder afbreuk te doen aan de toepassing van het bepaalde in artikel 7, lid 2, van deze Overeenkomst.
Verklaring van Griekenland betreffende artikel 5
Griekenland interpreteert artikel 5 in het licht van lid 3 van dit artikel. Aldus wordt de Helleense Grondwet gerespecteerd, die:
- —
uitlevering van een vreemdeling die vervolgd wordt wegens zijn inzet voor de vrijheid, uitdrukkelijk verbiedt, en
- —
onderscheid maakt tussen politieke en zogeheten gemengde delicten, voor welke delicten niet dezelfde regeling geldt als voor politieke delicten.
Verklaring van Portugal betreffende de uitlevering waarom wordt verzocht in verband met een strafbaar feit dat bestraft wordt met een straf of maatregel die levenslange vrijheidsbeneming meebrengt
Portugal, dat een voorbehoud heeft gemaakt bij het Europees Uitleveringsverdrag krachtens hetwelk het geen uitlevering toestaat van personen wier uitlevering wordt verzocht voor een strafbaar feit dat wordt bestraft met een straf of maatregel welke levenslange vrijheidsbeneming meebrengt, verklaart dat het, wanneer uitlevering wordt verzocht voor een strafbaar feit dat met een straf of maatregel welke levenslange vrijheidsbeneming meebrengt, de uitlevering met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van zijn grondwet, zoals geïnterpreteerd door zijn constitutionele hof, alleen zal toestaan indien hij de door de verzoekende Lid-Staat toegezegde waarborgen tot toepassing van naar zijn nationale recht of volgens zijn praktijk inzake de tenuitvoerlegging van straffen bestaande voorzieningen ten gunste van de betrokkene te waarborgen, voldoende acht.
Portugal bevestigt opnieuw de geldigheid van verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van bestaande internationale overeenkomsten waarbij hij partij is, in het bijzonder artikel 5 van het Verdrag tot toetreding van Portugal tot de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen.
Verklaring van de Raad betreffende de follow-up van de Overeenkomst
De Raad verklaart:
- a.
het wenselijk te achten dat op gezette tijden, op basis van door de Lid-Staten verstrekte informatie, een onderzoek wordt verricht naar:
- —
de toepassing van deze Overeenkomst;
- —
de werking van deze Overeenkomst wanneer zij in werking is getreden;
- —
de mogelijkheid voor de Lid-Staten om de in het kader van deze Overeenkomst gemaakte voorbehouden te wijzigen ten einde de uitleveringsvoorwaarden te versoepelen of in te trekken;
- —
de werking van de uitleveringsprocedure tussen de Lid-Staten in het algemeen;
- b.
dat hij een jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst de eventuele toekenning van een bevoegdheid aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zal onderzoeken.