ABRvS, 17-05-2013, nr. 201208121/1/V3
ECLI:NL:RVS:2013:CA0624
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-05-2013
- Zaaknummer
201208121/1/V3
- LJN
CA0624
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:CA0624, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑05‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JV 2013/257
Uitspraak 17‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 januari 2012 heeft de minister de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Partij(en)
201208121/1/V3.
Datum uitspraak: 17 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 3 augustus 2012 in zaak nr. 12/2739 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2012 heeft de minister de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 augustus 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het is gericht tegen het terugkeerbesluit, en ongegrond verklaard, voor zover het is gericht tegen het inreisverbod. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
- 1.
Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
- 2.
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het hogerberoepschrift, in aanvulling op artikel 6:5, onderdeel d, van de Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
- 2.1.
Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift over het terugkeerbesluit naar voren heeft gebracht, omschrijft geen onderdeel van de aangevallen uitspraak waarmee hij zich niet kan verenigen, noch de gronden waarop hij zich daarmee niet kan verenigen. Mitsdien is in zoverre geen sprake van een grief in de zin van voormeld artikel 85, tweede lid, van de Vw 2000.
- 3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, overwogen dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat de staatssecretaris jegens een vreemdeling die ongewenst is verklaard ook een inreisverbod uitvaardigt. Nu de vreemdeling zich niet heeft gehouden aan zijn vertrekplicht, die hem is opgelegd in het besluit van 16 oktober 2006 waarbij hij ongewenst is verklaard, moet de staatssecretaris ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 een inreisverbod jegens hem uitvaardigen, aldus de rechtbank. Nu niet is gebleken dat de vreemdeling niet verwijderbaar is, behoefde de staatssecretaris niet op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 van het uitvaardigen van een inreisverbod af te zien, aldus de rechtbank.
De vreemdeling heeft voormelde overweging in zijn grief bestreden.
- 3.1.
Niet in geschil is dat de vreemdeling bij besluit van 16 oktober 2006 ongewenst is verklaard en dat de ongewenstverklaring nadien niet is opgeheven.
- 3.2.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 3, vaardigt de staatssecretaris een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, kan de staatssecretaris onder de daarin genoemde omstandigheden een vreemdeling ongewenst verklaren, tenzij afdeling 3 van toepassing is.
- 3.3.
Bij de wet van 15 december 2011 tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Stb. 2011, 663; hierna: de implementatiewet) is artikel 67, eerste lid, van de Vw 2000 gewijzigd zoals onder 3.2. is vermeld.
In de Tweede Nota van Wijziging (Kamerstukken II, 2010/11, 32 420, nr. 9, blz. 6) bij de implementatiewet is vermeld:
"Teneinde eventuele samenloop van het inreisverbod met de ongewenstverklaring uit te sluiten is artikel 67, eerste lid, aldus gewijzigd dat, voor zover hier van belang, de Minister voor Immigratie en Asiel de vreemdeling ongewenst kan verklaren, tenzij afdeling 3 (inreisverbod) van toepassing is. Daarmee is veilig gesteld dat er, in geval er een Europees inreisverbod wordt of kan worden uitgevaardigd, namelijk in geval de vreemdeling tot de doelgroep van de richtlijn behoort, geen nationale ongewenstverklaring kan worden uitgevaardigd."
- 3.4.
Nu uit het voorgaande volgt dat een samenloop van het inreisverbod met de ongewenstverklaring moet worden uitgesloten, bestaat grond voor het oordeel dat de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 67, eerste lid, van de Vw 2000 zich ertegen verzetten dat de staatssecretaris jegens een vreemdeling die ongewenst is verklaard een inreisverbod uitvaardigt, zolang de ongewenstverklaring voortduurt.
- 3.5.
Gelet op het vorenstaande klaagt de vreemdeling in het licht van artikel 67, eerste lid, van de Vw 2000 terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat jegens hem geen inreisverbod kon worden uitgevaardigd.
De grief slaagt reeds daarom.
- 4.
Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarin het beroep gericht tegen het inreisverbod ongegrond is verklaard. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling, voor zover gericht tegen het inreisverbod van 21 januari 2012 alsnog gegrond verklaren en het inreisverbod vernietigen.
Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
- 5.
De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 3 augustus 2012 in zaak nr. 12/2739, voor zover daarin het beroep tegen het inreisverbod ongegrond is verklaard;
- III.
verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond, voor zover dit is gericht tegen het inreisverbod;
- IV.
vernietigt het tegen de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod van 21 januari 2012;
- V.
bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- VI.
veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2013
466-699.