Hof Den Haag, 31-03-2021, nr. 2200142020
ECLI:NL:GHDHA:2021:2857
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
31-03-2021
- Zaaknummer
2200142020
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:2857, Uitspraak, Hof Den Haag, 31‑03‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:838
Uitspraak 31‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:838.
Partij(en)
Rolnummer: 22-001420-20
Parketnummer: 10-750456-18
Datum uitspraak: 31 maart 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, Gevangenis Norgerhaven, te Veenhuizen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder
1. en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest. Omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep van de verdediging richt zich niet tegen de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde en evenmin tegen de bewezenverklaring door de rechtbank ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Het hoger beroep van het Openbaar Ministerie richt zich tegen de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde en de door de rechtbank opgelegde straf.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 april 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad, met een vuurwapen meerdere keren in de richting van die [aangever] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
op of omstreeks 4 december 2018 te Rotterdam, in elk geval in Nederland alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Glock 19 kaliber 9mm (wapenomschrijving 8)
en/of
- een onderdeel van een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een magazijnhouder (bestemd voor een vuurwapen zijnde een pistool van het merk Glock, kaliber .45 auto) in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet (wapenomschrijving 14)
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten,
- 14 kogelpatronen, kaliber 9mm (wapenomschrijving 11 en 13) en/of
- 39 kogelpatronen, kaliber 9mm (wapenomschrijving 9) en/of
- 1 kogelpatroon, kaliber .40 S&W (wapenomschrijving 9) en/of - 13 kogelpatronen, kaliber .45 auto (wapenomschrijving 17) en/of
- 62 kogelpatronen, kaliber 7.62x25mm Takarev (wapenomschrijving 19) en/of
- 2 kogelpatronen, kaliber 7.63x39mm (wapenomschrijving 19) en/of
- 219 kogelpatronen, kaliber 9mm (wapenomschrijving 20) en/of
- 1 kogelpatroon, kaliber 7.62x39mm (wapenomschrijving 20) en/of - 1 kogelpatroon, kaliber .45 auto (wapenomschrijving 20) voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 04 december te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (ter waarde van circa EUR 43.200,00) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof deels tot een andere bewezenverklaring komt. Het hof heeft wel onderdelen van het vonnis overgenomen in dit arrest.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 17 april 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad, met een vuurwapen meerdere keren in de richting van die [aangever] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
op of omstreeks 4 december 2018 te Rotterdam, in elk geval in Nederland alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Glock 19 kaliber 9mm (wapenomschrijving 8)
en/of
- een onderdeel van een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een magazijnhouder (bestemd voor een vuurwapen zijnde een pistool van het merk Glock, kaliber .45 auto) in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet (wapenomschrijving 14)
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten,
- 14 kogelpatronen, kaliber 9mm (wapenomschrijving 11 en 13) en/of
- 39 kogelpatronen, kaliber 9mm (wapenomschrijving 9) en/of
- 1 kogelpatroon, kaliber .40 S&W (wapenomschrijving 9) en/of - 13 kogelpatronen, kaliber .45 auto (wapenomschrijving 17) en/of
- 62 kogelpatronen, kaliber 7.62x25mm Takarev (wapenomschrijving 19) en/of
- 2 kogelpatronen, kaliber 7.63x39mm (wapenomschrijving 19) en/of - 219 kogelpatronen, kaliber 9mm (wapenomschrijving 20) en/of
- 1 kogelpatroon, kaliber 7.62x39mm (wapenomschrijving 20) en/of
- 1 kogelpatroon, kaliber .45 auto (wapenomschrijving 20)voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 04 december 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (ter waarde van circa EUR 43.200,00) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 1 tenlastegelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken, omdat het bewijs dat de verdachte hierbij betrokken was niet kan worden gegrond op de uit de server PGP-safe verkregen berichten. Behalve deze PGP-berichten bevat het dossier geen andere (betrouwbare) aanknopingspunten voor het bewijs dat de verdachte bij het schietincident is betrokken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de verdediging, voor zover hier van belang, het volgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren gebracht:
1. De wet biedt geen, althans onvoldoende, basis voor het onderzoek in de data van PGP Safe en het gebruik van de resultaten hiervan. Om die reden dienen de in het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer].AMB gerelateerde PGP berichten van het bewijs te worden uitgesloten. Indien de berichten van het bewijs worden uitgesloten, resteert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen;
2. Op grond van de stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de exclusieve gebruiker was van de PGP telefoon (hierna: de Blackberry) en het daaraan gekoppelde e-mailadres [e-mailadres1]. Uit getuigenverklaringen en de verklaringen van de verdachte volgt immers dat de Blackberry door meerdere personen werd gebruikt en over en weer werd uitgewisseld. Dit laatste kan op grond van de historische verkeersgegevens niet worden uitgesloten. Daar komt bij dat in het proces-verbaal van bevindingen met documentcode [nummer].AMB alleen berichten zijn gerelateerd van adressen uit de server PGP-safe, terwijl het e-mailadres [e-mailadres1] is gekoppeld aan de server PGP-class. Hierdoor wordt geen volledig beeld verkregen van de verzonden en ontvangen berichten van het e-mailadres [e-mailadres1] en dus evenmin van de gebruikers van dit e-mailadres. Dat de verdachte in de periode rondom het onderhavige schietincident de gebruiker van de Blackberry zou zijn geweest, vindt geen steun in de historische verkeersgegevens van de Blackberry. Die gegevens komen namelijk niet overeen met de historische verkeersgegevens van de telefoon met het nummer eindigend op –[nummer] die in de bewuste periode bij de verdachte in gebruik was. Op grond hiervan kan dus niet worden geconcludeerd dat de gebruiker van de Blackberry dezelfde persoon was als de gebruiker van de telefoon met het nummer eindigend op –[nummer]. Uit de verklaringen van [getuige1], [getuige2]en [getuige3] volgt bovendien dat de verdachte in de bewuste periode niet in het bezit was van de Blackberry.
Ten aanzien van de nadere onderbouwing van het standpunt van de verdediging verwijst het hof naar de door de raadsvrouw overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota.
Beoordeling
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. Het hof sluit zich dan ook aan bij de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne, met dien verstande dat het hof daarin aanvullingen en verbeteringen aanbrengt, zoals hierna weergegeven.
Overweging met betrekking tot het onder 1 weergegeven verweer.
De verdediging heeft betoogd dat de in het proces-verbaal met documentcode [nummer].AMB (blz. 260 tot en met 277 van het dossier) gerelateerde PGP berichten van het bewijs dienen te worden uitgesloten, omdat de wet geen althans onvoldoende basis biedt voor het onderzoek in de data van PGPSafe en het gebruik van de resultaten hiervan.
Naar het oordeel van het hof is het verweer onvoldoende onderbouwd. Om die reden gaat het hof hieraan voorbij.
Vastgestelde feiten en omstandigheden
Uit het dossier volgt dat aangever [aangever](verder aangever) in de vroege ochtend van 17 april 2016, omstreeks 06.23 uur, direct voor zijn woning aan de [straat] te Rotterdam is beschoten. De aangever en getuigen hebben verklaard twee mannen op een scooter te hebben gezien. Degene die achterop de scooter zat, had een vuurwapen waarmee hij op korte afstand meerdere keren op de aangever heeft geschoten. De aangever is vervolgens weggerend, waarna de schutter achter hem aan is gerend en nogmaals heeft geschoten. De aangever wist uiteindelijk te ontkomen. Hij heeft geen verwondingen opgelopen.
De aangever heeft verklaard eerder die nacht samen met onder meer zijn broer, een neef en de medeverdachte [medeverdachte] in Club Vie en daarna in Club De Luxe te Rotterdam te zijn geweest.
In een kozijn van de portiekdeur van de woning van de aangever is een kogel van het kaliber van ongeveer 9mm aangetroffen. De kogel is onderzocht door het NFI, dat heeft geconcludeerd dat deze kogel vermoedelijk is verschoten met een (semi)-automatisch pistool van het merk Glock, kaliber 9mm Parabellum, met een aangepaste loop.
Verdere overwegingen van het hof
Het hof moet de vraag beantwoorden of kan worden vastgesteld dat de verdachte als (mede)pleger betrokken is geweest bij het schieten op het slachtoffer. Het hof overweegt daarover als volgt.
Het dossier bevat geen getuigenverklaringen op basis waarvan de schutter en/of de bestuurder van de scooter kunnen worden geïdentificeerd. Ook de bewuste scooter kon niet worden getraceerd.
In een in het dossier genoemd opsporingsonderzoek van de Landelijke Eenheid van de politie (26Sassenheim) zijn in de loop van 2017 PGP-berichten beschikbaar gekomen die gelet op hun inhoud volgens de politie gerelateerd kunnen worden aan het onderhavige schietincident op 17 april 2016. In deze berichten komen drie relevante e-mailadressen naar voren:
[e-mailadres1];
[e-mailadres2];
[e-mailadres3.
De gebruikers van deze e-mailadressen zullen in dit arrest kortheidshalve “[e-mailadres1]”, “[e-mailadres2]” en “[e-mailadres3]” worden genoemd.
Het hof zal eerst beoordelen of de inhoud van deze PGP berichten betrekking heeft op het schietincident van
17 april 2016. Het hof zal daarna beoordelen of genoemde e-mailadressen, voor zover hier van belang, aan bepaalde personen kunnen worden gekoppeld.
Inhoud PGP-berichten
Op 16 april 2016 om 23.21 uur vroeg [e-mailadres1] aan [e-mailadres2] of hij die avond nog uit zou gaan. Toen [e-mailadres2] daar bevestigend op reageerde, vroeg [e-mailadres1] of hij zijn ogen wilde zijn en kon kijken of hij “die motherfucker” nog ergens zou zien.
[e-mailadres2] reageerde daarop met de mededeling: “ai is cool zeker ik ga hem straks appen”, waarna [e-mailadres1] antwoordde: “juist we staan klaar dan”. In de berichtenwisseling is te zien dat [e-mailadres3] op hetzelfde moment ook een bericht stuurde aan [e-mailadres2] met de vraag wat hij aan het doen was. Hierna stuurde [e-mailadres2] direct een bericht naar [e-mailadres1] met de tekst: “Hij mailt me toevallig uit zichzelf”. Hierop reageerde [e-mailadres1] met: “Ok alsteblieft gaat me hem maar breng em zelf niet osso. We got this ik ben al in de buurt”.
Op 17 april 2016 om 01.29 uur stuurde [e-mailadres2] het volgende bericht naar [e-mailadres1]: “We zijn al vie ze brada en ze niffo ook”. Gedurende de nacht hield [e-mailadres2] [e-mailadres1] op de hoogte van waar hij was, en dat “ze gingen afterren bij shara die tot 6 uur open is”. Het hof begrijpt dat hiermee wordt bedoeld club De Luxe, voorheen genaamd Sahara. Om 02.15 uur stuurde [e-mailadres1] een bericht naar [e-mailadres2] met als inhoud: “Ok we gaan daar staan rond 5 uur zo wie is de bob?”. [e-mailadres2] antwoordde daarop “hij zelf”. Om 03.10 uur stuurde [e-mailadres1] een bericht naar [e-mailadres2] met de vraag: “Hoe is het daar”. [e-mailadres2] reageerde daarop met: “Gezellig maar voor. Iemand heeft geen goede einde hahahahah”. Om 04.38 uur stuurde [e-mailadres2] een bericht naar [e-mailadres1] “Sahara nu”.
Om 05.37 uur stuurde [e-mailadres2] een bericht naar [e-mailadres1]: “Over 20 min vertrek iedereen naar osso”, waar als reactie op kwam: “Ok ben daar”. Om 05.53 uur stuurde [e-mailadres2] een bericht aan [e-mailadres1]: “Hij rijd nu weg naar osso ik ben weg”.
Om 06.24 uur stuurde [e-mailadres3] een bericht naar [e-mailadres2] met de mededeling dat op hem was geschoten. [e-mailadres2] stuurde een bericht terug dat hij niet kon reageren omdat zijn beeldscherm net kapot was gegaan. Om 06.28 uur reageerde [e-mailadres3] daarop met: “Ik ben beschote magazijn leeg op mij geen probleem”.
Om 06.39 uur stuurde [e-mailadres1] een bericht naar [e-mailadres2] met als inhoud: “Hij is geflamt alleen maar twee keer wapens jammde allebei man ben safe osso” en om 06.45 uur “hij is denk ik 2 keer geraakt denk dat ie gaat overleve man we’ll bovenlichaam”. Hierop reageerde [e-mailadres2]: “Hij mailt me net faka ik word beschoten”. [e-mailadres1] stuurde om 06.48 uur nog een bericht naar [e-mailadres2] “ongelooflijk die glock is troep man”.
Naar het oordeel van het hof kan uit deze berichtenwisseling niet anders worden geconcludeerd dan dat [e-mailadres1] betrokken was bij het schietincident in de ochtend van 17 april 2016 en dat [e-mailadres2] daarbij behulpzaam is geweest door inlichtingen te verschaffen over waar het slachtoffer [e-mailadres3] zich die bewuste avond bevond en wanneer het slachtoffer thuis zou komen. In zoverre is er geen verschil van inzicht tussen alle procesdeelnemers. De raadsvrouw heeft verklaard dat zij dit een begrijpelijke conclusie acht.
Identificatie van de PGP-gebruikers
De gebruikers van [e-mailadres2] en [e-mailadres3]
Uit onderzoek naar aanleiding van de aangetroffen e-mailberichten bleek de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres2] bij andere personen opgeslagen te staan als: [bijnaam], [bijnaam], [bijnaam], [bijnaam] en [bijnaam]. In de telefoon van de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres3] stond het e-mailadres [e-mailadres2] opgeslagen als ‘[bijnaam].
In de politiesystemen zijn van de medeverdachte [medeverdachte] de bijnamen ‘[bijnaam]’ en ‘[bijnaam]’ bekend. De medeverdachte heeft zelf verklaard dat hij weleens ‘[bijnaam]’ wordt genoemd. Op 16 april 2016 is door [e-mailadres2] een bericht verstuurd met de inhoud: “Ben over anderhalve week jarig dan wil ik jou erbij hebben he”. De medeverdachte [medeverdachte] is jarig op
27 april, dus anderhalve week na het versturen van het bericht.
De aangever heeft verklaard op de avond vóór het schietincident via een PGP-telefoon contact te hebben gehad met de medeverdachte [medeverdachte]. De aangever heeft de medeverdachte [medeverdachte] opgehaald en is onder andere met zijn broer, neef en de medeverdachte uitgegaan. Dit strookt met de PGP-berichten waaruit volgt dat [e-mailadres2] met de broer en de neef van [e-mailadres3] uit was. Ook komen de doorgegeven locaties overeen met de uitgaansgelegenheden die de aangever en de medeverdachte [medeverdachte] die nacht samen hebben bezocht. Verder heeft de aangever verklaard dat hij na de schietpartij een PGP-bericht heeft gestuurd naar ‘[bijnaam]’ met de mededeling dat er op hem geschoten was. ‘[bijnaam]’ heeft hem toen een bericht gestuurd dat zijn PGP het niet deed omdat zijn beeldscherm kapot was. Deze verklaring sluit aan bij de berichtenwisseling die heeft plaatsgevonden op 17 april 2016 tussen [e-mailadres3] en [e-mailadres2]. Ook heeft de aangever verklaard dat hij maar één persoon met de naam ‘[bijnaam]’ kent. Dat is de medeverdachte [medeverdachte], die ook zelf het gebruik door anderen van deze bijnaam heeft bevestigd. Het samenspel van de gebeurtenissen in de nacht van 16 op 17 april 2016 en de inhoud van de door [e-mailadres2] ontvangen berichten, laten geen andere conclusie toe dan dat de medeverdachte [medeverdachte] die nacht de gebruiker was van het e-mailadres [e-mailadres2] en dat de aangever de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres3] was.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het e-mailadres [e-mailadres2] moet worden toegeschreven aan de medeverdachte [medeverdachte] en het e-mailadres [e-mailadres3] aan de aangever [aangever].
De gebruiker van [e-mailadres1].
De politie heeft op 16 juni 2016 een telefoon bij de verdachte aangetroffen van het merk Blackberry, met Imeinummer [Imeinummer]. Na navraag bij Blackberry Netherlands B.V. bleek het e-mailadres [e-mailadres1] aan deze telefoon te zijn gekoppeld. De verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg van 19 mei 2020 bevestigd gebruik te hebben gemaakt van het e-mailadres [e-mailadres1]. Verder volgt uit het dossier dat de telefoon op 30 januari 2016 in gebruik is genomen. De verdachte zat toen weliswaar nog in detentie, maar tot aan 22 februari 2016 hebben er slechts zeer incidenteel registraties van telefoonverkeer met deze telefoon plaatsgevonden. Vervolgens is er vanaf 22 februari 2016, de dag dat de verdachte vrijkwam uit detentie, frequenter telefoonverkeer geregistreerd middels de Blackberry, waaraan het e-mailadres [e-mailadres1] was gekoppeld.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat er sterke aanwijzingen zijn dat de verdachte in de periode van 22 februari 2016 tot en met 16 juni 2016 gebruiker is geweest van het e-mailadres [e-mailadres1].
De exclusieve gebruiker van [e-mailadres1].
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet de exclusieve gebruiker van de PGP telefoon en het e-mailadres [e-mailadres1] was.
De verdachte en verschillende getuigen hebben immers verklaard dat de Blackberry door meerdere personen werd gebruikt en dat die onderling werd uitgewisseld. Er bestond een systeem aan de hand waarvan kon worden vastgesteld wie op een bepaald moment de gebruiker van de Blackberry was. Volgens de verdediging was de verdachte in de nacht van 16 op 17 april 2016 in ieder geval niet de gebruiker van de telefoon, maar maakte hij gebruik van een telefoon met een nummer eindigend op –[nummer].
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep geweigerd een verklaring over het door hem en anderen gebruikte systeem af te leggen.
Allereerst overweegt het hof dat het structureel met meerdere personen, die bovendien ook nog op verschillende adressen wonen, delen van een mobiele telefoon een ongebruikelijk fenomeen is. Dit geldt, naar het oordeel van het hof, te meer indien het, zoals in casu, gaat om een telefoon waarmee uitsluitend e-mailverkeer mogelijk is, waarbij niet aanstonds op grond van stemherkenning de identiteit van de gebruiker kan worden vastgesteld door de andere communicant. Desalniettemin zal het hof nog inhoudelijk op het gevoerde verweer ingaan.
Hoewel er getuigen zijn die het standpunt van de verdediging bevestigen, lopen die verklaringen over het genoemde systeem aan de hand waarvan men de gebruiker van de telefoon kon herkennen zodanig uiteen dat het hof die verklaringen als niet geloofwaardig terzijde schuift.
Zo heeft de getuige [getuige1] op 8 december 2020 bij de raadsheer-commissaris verklaard dat het systeem was: je zegt iets in het Nederlands en je krijgt iets in een andere taal terug. Iedereen had zijn eigen taal, zodat hij wist met wie hij te maken had. Ook werden er volgens zijn verklaring codes als ‘hoi’ en ‘goedemorgen’ gebruikt. [getuige2] daarentegen heeft verklaard dat hij, als iemand op een door hem verzonden bericht reageerde, vroeg: “Met wie spreek ik?”. Voorts heeft hij verklaard dat mensen hem aan zijn spelfouten herkenden, omdat hij dyslectisch is.
Daarbij komt dat de PGP-berichten in het dossier plompverloren worden aangevangen zonder enige vorm van identificatie. Nergens wordt duidelijk hoe men wist met welke persoon men te maken had. Dat geen berichten van de server van PGP-class zijn verkregen, waardoor geen volledig beeld zou zijn verkregen van de verzonden en ontvangen berichten van het e-mailadres [e-mailadres1] en dus evenmin van de gebruikers van dit e-mailadres, doet hieraan niet af. Als iemand anders het e-mailadres was gaan gebruiken en de nieuwe gebruiker dus zijn identiteit aan de gesprekspartner bekend had moeten maken, dan had dit ook uit de wel beschikbare PGP-berichten moeten blijken. Dat is echter niet het geval. Daarbij is van belang dat alle berichten van het e-mailadres [e-mailadres1] die in de data zijn aangetroffen en leesbaar waren, zijn weergegeven in het proces-verbaal met documentcode [nummer].AMB en dat in de aangetroffen verzonden berichten vanaf het e-mailadres [e-mailadres1] geen aanwijzingen zijn gevonden dat meerdere personen gebruikt maakten van dit e-mailadres.
Anders dan de verdediging heeft gesteld, is het ook op grond van de historische verkeersgegevens van de genoemde Blackberry niet aannemelijk dat deze in de vriendengroep van de verdachte onderling is uitgewisseld. In de periode van 24 februari 2016 tot en met 16 juni 2016 hebben in totaal 1362 registraties van telefoonverkeer plaatsgevonden. De meest aangestraalde zendmasten stonden op de locaties [adres] in Capelle aan den IJssel (293 keer), [adres] te Krimpen aan den IJssel (160 keer) en [adres] in Capelle aan den IJssel (37 keer). De zendmast op de [adres] in Krimpen aan den IJssel bleek hemelsbreed op ongeveer 1650 meter te zijn gelegen van voornoemde woning aan de [adres] in Capelle aan den IJssel en de zendmast op de [adres] bleek 326 in Capelle aan den IJssel bleek hemelsbreed op ongeveer 900 meter te zijn gelegen daarvan. Hoewel deze zendmasten verder van de [adres] verwijderd staan, vallen zij nog steeds binnen het gebied dat aangestraald kan worden vanaf de [adres] waar de verdachte op dat moment woonde.
De gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres1] in de nacht van 16 op 17 april 2016
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat uit de historische verkeersgegevens niet kan worden geconcludeerd dat de verdachte in de nacht van 16 op
17 april 2016 de gebruiker is geweest van de Blackberry en het e-mailadres [e-mailadres1] overweegt het hof als volgt.
Uit het proces-verbaal met documentcode [nummer].AMB volgt dat de Blackberry tussen 16 april 2016 te 18.18 uur en 17 april 2016 te 08.18 uur op verschillende tijdstippen de zendmast aan de [adres] te Rotterdam heeft aangestraald. Op 17 april 2016 te 10.18 uur heeft de Blackberry de zendmast aan de [adres] te Krimpen aan den IJssel aangestraald. Zoals hierboven al is vastgesteld, valt het adres aan de [adres] te Capelle aan den IJssel binnen het bereik van die zendmast.
Het hof betrekt daarbij het op 17 april 2016 om 6.39 uur via het e-mailbericht [e-mailadres1] verzonden bericht, dat de gebruiker van dat e-mailadres safe osso (het hof begrijpt: veilig thuis) was en het gegeven dat verplaatsingen van een PGP-telefoon niet altijd direct zichtbaar zijn in het zendmastgebruik. Voorts neemt het hof in aanmerking dat er geen aanwijzingen zijn dat anderen dan de verdachte dit e-mailadres hebben gebruikt.
Gelet op deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte (ook) in de nacht van 16 op
17 april 2016 de gebruiker van de Blackberry en het
e-mailadres [e-mailadres1] is geweest.
Dat de zendmastgegevens van de Blackberry niet overeenkomen met de zendmastgegevens van het telefoonnummer eindigend op –[nummer], doet hieraan niet af. Hoewel getuigen anders hebben verklaard, acht het hof het aannemelijk dat de telefoon eindigend op –[nummer] in de bewuste nacht thuis was, waar de verdachte toen niet was.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook op alle onderdelen verworpen.
Voorbedachte raad
Gelet op de inhoud van de PGP-berichten die op 16 en
17 april 2016 tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] via genoemde e-mailadressen zijn verstuurd, stelt het hof vast dat de verdachte het plan had om de aangever [aangever] van het leven te beroven. De verdachte heeft eerst contact met de medeverdachte opgenomen om een vuurwapen van het merk Glock te regelen. De verdachte heeft daarna op 16 april 2016 aan de medeverdachte [medeverdachte] gevraagd om hem op de hoogte te houden van de locatie van de aangever, zoals hij wist wanneer de aangever die nacht naar huis zou gaan. Daar heeft de verdachte hem met een tot nog toe onbekend gebleven ander opgewacht. De verdachte en/of de onbekend gebleven ander hebben de aangever vervolgens van zeer dichtbij op borsthoogte meermalen beschoten. Dit feit in combinatie met de inhoud van de berichten van voor en na de schietpartij, laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte het voornemen had om de aangever van het leven te beroven. Op grond van deze omstandigheden wordt vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Conclusie
het hof acht bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord.
Ten aanzien van feit 3
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 18.700,-.
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder de stukken in het dossier, hieromtrent het volgende vast:
- Op 4 december 2018 werd op de salontafel in de woonkamer van de woning waar de verdachte op dat moment verbleef een bedrag van in totaal € 43.200,- aangetroffen. Het bedrag bestond uit coupures van 787 x € 50,-, 1 x € 100,-, 187 x € 20,- en 1 x
€ 10,-.
- Van het aangetroffen geldbedrag was een bedrag van
€ 24.500,- van de vriendin van de verdachte. Genoemd bedrag betrof een schenking van haar ouders.
De verdachte heeft in 2012 een schadevergoeding van 26.235 euro van justitie gekregen.
De verdachte heeft verklaard het geld van de schadevergoeding na zijn detentie, die tot
22 februari 2016 duurde, contant te hebben ontvangen.
De verdachte was van 13 januari 2012 tot 22 februari 2016 gedetineerd.
Op de terechtzitting in eerste aanleg van
20 mei 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij met het geld een Mercedes heeft aangeschaft. Voorts heeft hij op de terechtzitting in hoger beroep verklaard vanaf 22 februari 2016 in auto’s te hebben gehandeld en dat hij daar het geld van de schadevergoeding voor heeft gebruikt.
Uit het dossier blijkt dat de Mercedes op 10 maart 2018 is aangeschaft voor een bedrag van 24.000 euro.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep ook verklaard geen boekhouding van zijn autohandel te hebben bijgehouden. Hij wil geen specifieke aantallen van verhandelde auto’s noemen;
Uit navraag bij het RDW, alsmede uit het financieel onderzoek, volgt dat de verdachte geen auto’s op zijn naam heeft gehad in de periode na het ontvangen van de schadevergoeding.
Een van de auto’s waarover verdachte wel heeft verklaard betreft de Mercedes die de verdachte vlak voor zijn aanhouding in het kader van de onderhavige zaak zou hebben doorverkocht aan [getuige4]. Laatstgenoemde zou de auto op 24 november 2018 hebben gekocht. Op 25 november 2018 zou [getuige4] voor die auto een bedrag van € 16.000,- in contanten en een Rolex ter waarde van € 15.000,- aan de verdachte hebben gegeven. Nadat de Mercedes eerst op naam van een nichtje van [getuige4] heeft gestaan, is de auto op 10 december 2018 op naam van [getuige4] gezet, meteen geschorst, en vervolgens op 20 februari 2019 weer van de hand gedaan.
Op 8 december 2020 is [getuige4] bij de raadsheer-commissaris gehoord. Hij heeft verklaard een bedrag van € 15.000,- in coupures van € 50,- aan de verdachte te hebben gegeven. [getuige4] heeft niet duidelijk kunnen maken waarom hij de Mercedes destijds – heel snel – heeft gekocht, noch heeft hij een aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat de Mercedes eerst op naam van zijn nichtje, die hieromtrent overigens niet heeft willen verklaren, is gezet. Ook heeft hij geen aannemelijke verklaring gegeven voor de schorsing van de Mercedes direct nadat deze op zijn naam was gesteld.
De verdachte en zijn vriendin hebben bij de politie niet verklaard over het bedrag dat de verdachte even daarvoor van [getuige4] zou hebben ontvangen voor de Mercedes.
Uit financieel onderzoek betreffende [getuige4] volgt dat in de periode van 12 februari 2019 tot 6 november 2020 het saldo van zijn spaarrekening met
€ 24.700,- was toegenomen zonder duidelijk aanwijsbare reden. Het is niet vast te stellen of [getuige4] 16.000 euro aan de verdachte heeft betaald.
- Uit financieel onderzoek volgt voorts dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de dag van zijn aanhouding (naast de eerder genoemde schadevergoeding) geen (legale) inkomsten had: geen fiscaal inkomen, geen uitkering, geen erfenis, geen schenking, geen toeslagen (met uitzondering van een zorgtoeslag van € 285,- in 2018).
Op grond van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden overweegt het hof als volgt. Dat de verdachte zijn deel van het geld dat op de salontafel lag heeft verdiend met de handel in auto’s acht het hof – bij de afwezigheid van een boekhouding en het uitblijven van een verklaring van de verdachte over het aantal auto’s dat hij heeft verhandeld – niet aannemelijk geworden. De in dit verband afgelegde verklaring van de getuige
[getuige4] met betrekking tot deze auto, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. Het heeft er alle schijn van dat die verklaring is geconstrueerd in een poging het op de salontafel aangetroffen geld een legale herkomst te geven.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte dan ook nagelaten ten aanzien van het geldbedrag van € 18.700,- een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven ter onderbouwing van zijn stelling dat het bedrag niet uit enig misdrijf afkomstig was, terwijl zulks in het licht van de vastgestelde feiten en omstandigheden wel op zijn weg ligt en van hem gevergd mag worden. Dit brengt mee dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van genoemd bedrag.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
medeplegen van poging tot moord;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en bijkomende straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een poging tot moord op het slachtoffer
[aangever]. De verdachte heeft de aanslag op het slachtoffer nauwgezet en planmatig voorbereid. Zo heeft hij een paar dagen voor de aanslag een Glock met een verlengde loop en een magazijn geregeld. Op de avond voor de aanslag heeft de verdachte aan de medeverdachte [mdeverdachte] gevraagd om naar het slachtoffer uit te kijken. De verdachte heeft zich onherkenbaar gemaakt en heeft tezamen met een onbekend gebleven ander het slachtoffer voor zijn huis opgewacht. De verdachte en/of deze onbekende ander hebben vervolgens vanaf een zeer korte afstand meermalen op het slachtoffer geschoten. Dat het plan van de verdachte is mislukt, is enkel te danken aan het feit dat het vuurwapen heeft gehaperd. Als dit niet het geval was geweest, had het slachtoffer geen enkele kans gehad en had hij zijn leven verloren.
De verdachte en zijn mededader hebben geen enkel respect gehad voor het leven van het slachtoffer. Na de aanslag betreurt de verdachte alleen maar dat het plan is mislukt en beklaagt hij zich over de kwaliteit van het vuurwapen. Het algemene beeld dat uit de berichten naar voren komt is dat de verdachte dit soort extreem geweld kennelijk beschouwt als een normaal en aanvaard onderdeel van de door hem gekozen levensstijl.
Daar komt bij dat het schietincident heeft plaatsgevonden in een woonwijk in de vroege ochtend toen de bewoners van die wijk aan het ontwaken waren. De verdachte heeft dus welbewust het risico genomen dat ook willekeurige derden door de door hem en/of zijn mededader verschoten kogels geraakt zouden kunnen worden. Dat dit risico niet denkbeeldig is, blijkt uit de omstandigheid dat er daadwerkelijk een kogel in het kozijn van een portiekdeur is aangetroffen.
Dergelijk vuurwapengeweld veroorzaakt niet alleen grote maatschappelijke onrust, maar vergt ook veel tijd en inzet van de politie bij de bestrijding ervan.
Ongeveer anderhalf jaar na het incident is bij de verdachte wederom een vuurwapen aangetroffen, almede munitie en een magazijnhouder bestemd voor een pistool van het merk Glock. Het vuurwapen lag in de woning van de verdachte waar op dat moment ook zijn jonge dochter woonachtig was. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij het vuurwapen nodig had om zichzelf te beschermen. Dat in dergelijke omstandigheden een vuurwapen met bijbehorende munitie wordt aangetroffen, versterkt de conclusie van het hof dat de verdachte in een milieu verkeert waar het bezit, en kennelijk ook het gebruik, van vuurwapens als normaal wordt gezien.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 18.700,-.
Dit alles brengt mee dat niet anders kan worden gereageerd dan met een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 maart 2021, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor wapenbezit.
Aangezien de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een psychologisch en psychiatrisch onderzoek, kon niet worden vastgesteld of bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er zijn geen aanwijzingen dat de weigering om aan het onderzoek mee te werken op pathologische gronden plaatsvond. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte geen sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Conclusie ten aanzien van de strafmaat
In de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en met name van de poging tot moord en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd ziet het hof aanleiding aan de verdachte een gevangenisstraf van langere duur dan door de rechtbank is bepaald, op te leggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 18.700,- verbeurd dient te worden verklaard. Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 24.500,- dient de teruggave aan de rechthebbende, te weten
[rechthebbende], te worden gelast, aldus de advocaat-generaal.
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat daaromtrent overeenkomstig het vonnis dient te worden beslist.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt aan de hand van de stukken vast dat de verdachte, behalve ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag, afstand van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft gedaan. Dit brengt mee dat omtrent de voorwerpen die niet het geldbedrag betreffen geen beslissing hoeft te worden genomen.
Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 18.700,- verbeurdverklaard dient te worden, nu dit bedrag aan de verdachte toebehoort en het een voorwerp betreft met betrekking waartoe het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 24.500,- zal het hof de teruggave aan de rechthebbende, te weten
[rechthebbende], gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 45, 47, 57, 63, 289 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaard verbeurd het aan de verdachte toebehorende geldbedrag van € 18.700,-.
Gelast de teruggave aan [rechthebbende] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een inbeslaggenomen geldbedrag van € 24.500,-.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 maart 2021.