Rb. Den Haag, 17-12-2013, nr. FA RK 13-1835, nr. FA RK 13-6582, nr. C/09/438629, nr. C/09/449389
ECLI:NL:RBDHA:2013:17879
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
17-12-2013
- Zaaknummer
FA RK 13-1835
FA RK 13-6582
C/09/438629
C/09/449389
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:17879, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 17‑12‑2013
Uitspraak 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Scheiding; vaststelling alimentatie voor samengesteld gezin met "vereenvoudigde" methode
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
6x
Rekestnummers: FA RK 13-1835 (scheiding) en FA RK 13-6582 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/438629 (scheiding) en C/09/449389 (verdeling)
Datum beschikking: 17 december 2013
Scheiding
Beschikking op het op 7 maart 2013 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te[woonplaats],
advocaat: mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te[woonplaats],
advocaat: mr. A. de Regt te ’s-Gravenhage.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- -
het verzoekschrift;
- -
het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief d.d. 30 juli 2013 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- de brief d.d. 1 augustus 2013 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- de brief d.d. 13 augustus 2013 van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief d.d. 21 oktober 2013 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- de brief d.d. 25 oktober 2013 van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief d.d. 1 november 2013 van de zijde van de vrouw, met bijlagen.
De minderjarige [de minderjarige] en de jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige] hebben in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.
Op 5 november 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, zijn advocaat en de vrouw, bijgestaan door mr. M.A. Sobral, kantoorgenote van de advocaat van de vrouw.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de man – zoals dat thans luidt – strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige] bij de vrouw;
- vaststelling van een regeling inzake de opvoeding en verzorging van de minderjarige (hierna: de zorgregeling);
- vaststelling van kinderalimentatie ten laste van de man van € 78,67 per maand ten behoeve van [de minderjarige], bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
- bepaling dat partijen maandelijks ieder € 110,34 in de kosten van studie en levensonderhoud van de jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige] dienen te voldoen, bij vooruitbetaling en met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
- bepaling dat de vrouw maandelijks een bedrag van € 703,76 aan de man dient te voldoen ten behoeve van de woonlasten van de echtelijke woning, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift en tot de datum waarop verkoop en transport van de woning hebben plaatsgevonden;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig de volgende nevenvoorzieningen verzocht:
- bepaling dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw wordt bepaald op een bedrag van € 3.985,-- netto per maand;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk].
- Uit dit huwelijk zijn geboren de jong-meerderjarige:
- [de jong-meerderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats];
en de thans nog minderjarige:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats].
- De minderjarige verblijft thans bij de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan, met dien verstande dat geen ondertekend ouderschapsplan in het geding is gebracht.
Gebleken is dat partijen hebben getracht in onderling overleg afspraken te maken, maar dat partijen hierin door hun verstoorde onderlinge communicatie niet zijn geslaagd. De rechtbank stelt dan ook vast dat de man redelijkerwijs niet in staat is om een ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal de man ontvangen in zijn verzoek en conform artikel 815, zesde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zelfstandig in de regelingen omtrent de minderjarige [de minderjarige] voorzien.
Echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
De hoofdverblijfplaats
De vrouw gaat akkoord met het verzoek van de man om te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw. Gelet hierop kan dit verzoek als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
De zorgregeling
De man heeft ter terechtzitting zijn verzoek aangepast in die zin dat hij thans verzoekt vaststelling van een zorgregeling op grond waarvan [de minderjarige] om de week in het weekend van vrijdag tot zondag bij de man verblijft, alsmede de helft van de vakanties.
Gebleken is dat [de minderjarige] het afgelopen jaar zijn vader op onregelmatige basis heeft gezien en dat hij ook de afgelopen herfstvakantie bij de man is geweest. Tussen partijen is niet in geschil dat het in het belang van [de minderjarige] is dat het contact met zijn vader verder, op een voor een ieder duidelijke wijze, op gang wordt gebracht.
Met partijen is gesproken over een regeling waarbij [de minderjarige] eenmaal per twee weken vanaf vrijdag uit school tot zondag bij de man verblijft, waarbij de man [de minderjarige] zondag bij de vrouw terugbrengt. De rechtbank acht deze regeling in het belang van de minderjarige, nu hij op deze wijze op structurele basis contact heeft met zijn vader. Niet in geschil is dat [de minderjarige] eveneens de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zal doorbrengen. De rechtbank overweegt nog dat de man heeft aangegeven flexibel te zijn en dat hij [de minderjarige] vrij zal laten om al op zaterdag terug naar de vrouw te gaan, wanneer hij dat wenst in verband met schoolactiviteiten en/of huiswerk. De rechtbank gaat er vanuit dat de man zijn toezegging hieromtrent gestand zal doen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de man heeft aangegeven dat de jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige] eveneens welkom is bij hem, maar dat partijen het erover eens zijn dat de invulling van dit contact – gelet op haar leeftijd – aan [de jong-meerderjarige] zal worden overgelaten.
De rechtbank zal overeenkomstig het voorgaande beslissen.
De kinderalimentatie en de alimentatie voor de jong-meerderjarige
Tussen partijen is niet in geschil dat zij naar verhouding van hun draagkracht onderhoudsplichtig zijn jegens [de minderjarige] en [de jong-meerderjarige]. Evenmin is in geschil dat de nieuwe partner van de man zwanger is en dat zij begin maart 2014 is uitgerekend. De rechtbank stelt vast dat de man ook onderhoudsplichtig is ten opzichte van zijn derde kind, vanaf het moment waarop dit geboren is. Gelet op het feit dat deze situatie zich reeds spoedig zal voordoen, zal de rechtbank ook de onderhoudsplicht van de man ten opzichte van zijn derde kind in haar beoordeling betrekken. De rechtbank overweegt als volgt.
De behoefte van [de minderjarige]
Partijen zijn het erover eens dat het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan in juli 2011 meer dan € 5.000,-- netto per maand bedroeg. De rechtbank stelt vast dat de thans jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige] in 2011 nog minderjarig was. De rechtbank berekent de behoefte van de minderjarige [de minderjarige] dan ook aan de hand van de tabel “kosten kinderen” behorende bij het zogenoemde Tremarapport van 2011 op basis van twee minderjarige kinderen. De rechtbank stelt de behoefte vast op een totaalbedrag van € 1.175,-- netto per maand. De helft van dit bedrag is de behoefte van [de minderjarige], te weten een bedrag van € 587,50 netto per maand, hetgeen thans geïndexeerd € 605,26 bedraagt. Op dit bedrag strekt het door de vrouw thans te ontvangen kindgebonden budget in mindering. Blijkens productie 3 bij de brief van de vrouw van 21 oktober 2013 bedraagt het door haar te ontvangen bedrag aan kindgebonden budget in 2013 € 297,--. De rechtbank stelt de behoefte van [de minderjarige] dan ook vast op een bedrag van (afgerond) € 580,-- netto per maand.
De behoefte van [de jong-meerderjarige]
Tussen partijen is niet langer in geschil dat voor de behoefte van de jong-meerderjarige kan worden aangesloten bij de normen van de studiefinanciering. De behoefte van [de jong-meerderjarige] is volgens deze normen door de man onweersproken gesteld op een bedrag van € 563,72. Hierop strekt in mindering een bedrag van € 90,83, nu de man onweersproken heeft gesteld dat [de jong-meerderjarige] nog geen lesgeld behoeft te voldoen en een bedrag van € 88,-- in verband met door haar ontvangen zorgtoeslag. De rechtbank stelt de behoefte van [de jong-meerderjarige] dan ook vast op een bedrag van (afgerond) € 465,-- netto per maand.
De behoefte van de (nog ongeboren) baby van de man
Vast staat dat de man en zijn nieuwe partner een baby verwachten. Partijen hebben zich niet uitgelaten over de behoefte van het derde kind van de man. De rechtbank gaat er om deze reden in redelijkheid vanuit dat deze behoefte gelijk is aan de behoefte van [de minderjarige], te weten € 580,-- netto per maand.
De rechtbank zal hieronder beoordelen in hoeverre de man en de vrouw in staat zijn om bij te dragen in de behoefte van [de minderjarige] en [de jong-meerderjarige].
Draagkracht man
Tussen partijen is het inkomen van de man in geschil. Vast is komen te staan dat de man op dit moment loon ontvangt uit [werkgever man]Op basis van de door de man als productie 9 overgelegde loonstaat is de rechtbank van oordeel dat de man in staat moet worden geacht jaarlijks een bedrag van € 42.200,-- bruto aan loon te genereren, te vermeerderen met vakantiegeld. Gelet op de door de man overgelegde jaarrekeningen van zijn onderneming stelt de rechtbank vast dat niet is gebleken dat de financiële positie van het bedrijf toelaat dat de man een hoger salaris geniet. De rechtbank volgt de vrouw dan ook niet in haar stelling dat er vanuit moet worden gegaan dat de man een jaarinkomen heeft zoals ten tijde van het huwelijk, volgens de vrouw een bedrag van € 87.000,-- bruto. De rechtbank zal dan ook uitgaan van voornoemd bruto inkomen van € 42.200,--, te vermeerderen met vakantiegeld. Indien en voor zover de vrouw tevens heeft betoogd dat er rekening dient te worden gehouden met de door de man gedane privé-onttrekkingen, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. Immers, tegenover de door de man gedane onttrekkingen staat een schuld van de man aan zijn onderneming. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de onttrekkingen aan te merken als inkomen aan de zijde van de man.
De rechtbank houdt rekening met de voor de man geldende fiscale heffingskortingen, te weten de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Met inachtneming van het voorgaande berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op een bedrag van € 2.577,-- per maand.
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)]. De rechtbank becijfert de draagkracht van de man op een bedrag van € 668,-- per maand. Nu de man aanspraak kan maken op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd, te weten met een bedrag van € 49,-- aan fiscaal voordeel. De totale draagkracht van de man bedraagt daarmee € 717,--.
De man heeft ten aanzien van zijn draagkracht gesteld dat rekening moet worden gehouden met de door hem – naast zijn huidige woonlasten – betaalde overbruggingshypotheek en premie levensverzekering ten aanzien van de echtelijke woning. Indien de man hiermee een beroep heeft willen doen op de zogenaamde aanvaardbaarheidstoets, is de rechtbank van oordeel dat de man dit beroep onvoldoende heeft onderbouwd. Immers, niet is vast komen te staan dat deze door de man betaalde lasten zodanig veel hoger zijn dan de forfaitair bepaalde kosten waarmee reeds rekening wordt gehouden, dat de man bij vaststelling van een bijdrage op basis van voornoemde formule niet meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud zou kunnen voorzien. Om die reden is niet gebleken dat onverkorte toepassing van de Tremanormen voor de man tot een onaanvaardbaar resultaat leidt.
De situatie tot de geboorte van de baby
De rechtbank stelt de draagkracht van de man gelet op voornoemde formule op een bedrag van € 717,-- per maand. Tot aan de geboorte van het derde kind van de man is deze draagkracht volledig beschikbaar voor [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige].
De situatie na de geboorte van de baby
De rechtbank stelt vast dat de beschikbare draagkracht van de man onvoldoende is om, na de geboorte van de baby, te voorzien in de volledige behoefte van [de jong-meerderjarige], [de minderjarige] en de baby. Om deze reden zal de rechtbank de beschikbare draagkracht verdelen naar rato van de behoefte van alle kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is. De rechtbank hanteert daarvoor de formule: behoefte [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige] gedeeld door totale behoefte [de jong-meerderjarige], [de minderjarige] en de baby, vermenigvuldigd met de draagkracht van de man. Hieruit volgt dat de man in deze situatie voor [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige] een bedrag van € 461,-- beschikbaar heeft.
Draagkracht van de vrouw
De vrouw heeft verklaard dat zij haar baan is verloren en dat zij thans als zzp-er werkzaam is. Ter terechtzitting heeft de vrouw haar nieuwe netto besteedbaar inkomen, inclusief fiscale voordelen, geschat op een bedrag van € 2.000,-- per maand, welke schatting door de man niet is weersproken. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid daarvan en zal aan de zijde van de vrouw rekening houden met een netto besteedbaar inkomen van € 2.000,-- per maand.
Het bedrag aan draagkracht van de vrouw wordt aan de hand voor de formule 70% x[€ 2.000,-- - (0,3 x € 2.000,-- + € 850)] berekend, hetgeen neerkomt op een draagkracht van€ 385,-- per maand.
De draagkrachtvergelijking voor de situatie tot de geboorte van de baby
De totale draagkracht van de vrouw is volgens de formule € 385,-- per maand. De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 717,-- per maand, inclusief fiscaal voordeel. De totale draagkracht van beide ouders bedraagt aldus € 1.102,--.
Nu de totale draagkracht van de ouders hoger is dan de optelsom van de behoefte van de beide kinderen, zal de rechtbank direct het aandeel van de beide ouders in die behoefte berekenen door middel van de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van het kind.
Voor [de jong-meerderjarige] betekent dit het navolgende:
het eigen aandeel van de man bedraagt: € 717,-- / € 1.102,-- x € 465,-- = € 303,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 385,-- / € 1.102,-- x € 465,-- = € 162,--
Totaal € 465,--
Voor [de minderjarige] betekent dit het navolgende:
het eigen aandeel van de man bedraagt: € 717,-- / € 1.102,-- x € 580,-- = € 377,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 385,-- / € 1.102,-- x € 580,-- = € 203,--
Totaal € 580,--
De onderhoudsplicht van de man jegens [de jong-meerderjarige] bedraagt aldus € 303,-- en die jegens [de minderjarige] € 377,--, in totaal derhalve € 680,--.
De draagkrachtvergelijking voor de situatie na de geboorte van de baby
Zoals hiervoor vastgesteld, is vanaf de geboorte van de baby van de totale draagkracht van de man een bedrag van € 461,-- per maand beschikbaar voor [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige]. De draagkracht van de vrouw blijft gelijk. De totale draagkracht van de ouders bedraagt daarmee € 846,--.
Omdat dit bedrag lager is dan de totale behoefte van de kinderen, zullen beide ouders hun volledige draagkracht moeten aanwenden voor de kinderen. Nu de behoefte van de kinderen van elkaar verschilt, zal worden beoordeeld welk bedrag van de draagkracht van ieder van de ouders beschikbaar is voor ieder kind. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: draagkracht ouder gedeeld door de behoefte van de beide kinderen vermenigvuldigd met de behoefte van het kind.
Voor [de jong-meerderjarige] betekent dit het navolgende:
het eigen aandeel van de man bedraagt € 461,-- / € 1.045,-- x € 465 = € 205,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt € 385,-- / € 1.045,-- x € 465,-- = € 171,--
Totaal beschikbaar voor [de jong-meerderjarige] € 376,--
Voor [de minderjarige] betekent dit het navolgende:
het eigen aandeel van de man bedraagt € 461,-- / € 1.045,-- x € 580,-- = € 256,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt € 385,-- / € 1.045,-- x € 580,-- = € 214,--
Totaal beschikbaar voor [de minderjarige] € 470,--
De onderhoudsplicht van de man jegens [de jong-meerderjarige] bedraagt aldus € 205,-- en die jegens [de minderjarige] € 256,--, in totaal derhalve € 461,--.
De zorgkorting in de situatie tot de geboorte van de baby
Met partijen gaat de rechtbank er vanuit dat de zorgkorting waarop de man aanspraak maakt, slechts strekt in mindering op zijn onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige]. Een en ander brengt met zich dat de rechtbank de hiervoor becijferde onderhoudsbijdragen voor [de jong-meerderjarige] als een vaststaand gegeven in aanmerking zal nemen.
Tot aan de geboorte van de baby is de totale draagkracht van partijen die beschikbaar is voor [de minderjarige] hoger dan diens behoefte. Om deze reden kan de man in deze situatie aanspraak maken op een zorgkorting. Tussen partijen is het percentage van deze zorgkorting in geschil. De rechtbank volgt in dit opzicht de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg. Nu de man gemiddeld een dag per week en de helft van de vakanties de zorg heeft voor de minderjarige [de minderjarige], geldt een percentage van 25%.
Gelet op de behoefte van [de minderjarige] van € 580,-- per maand, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 145,-- per maand. De rechtbank gaat er vanuit dat de man dit bedrag in natura voor [de minderjarige] voldoet. Een en ander brengt met zich dat de man tot het moment waarop zijn derde kind geboren wordt gehouden is een bedrag van € 377,-- minus € 145,-- = € 232,-- aan de vrouw te voldoen.
Met inachtneming van voornoemde kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] van € 232,--, de in natura te betalen kosten van [de minderjarige] van € 145,-- en de bijdrage voor [de jong-meerderjarige] van € 303,--, bedraagt de totale onderhoudsverplichting van de man – zoals reeds eerder vastgesteld – € 680,--.
De zorgkorting in de situatie na de geboorte van de baby
Na de geboorte van het derde kind van de man bedraagt de draagkracht van partijen die beschikbaar is voor [de minderjarige] € 470,--. Dit bedrag is lager dan de volledige behoefte van [de minderjarige]. Een en ander betekent dat de man zijn zorgkorting niet volledig kan verzilveren. Nu het tekort van € 110,-- minder dan twee keer zo groot is als de zorgkorting waarop de man recht heeft, dient het tekort aan draagkracht op grond van de aanbevelingen uit het Tremarapport aan beide ouders voor de helft te worden toegerekend. De man kan derhalve aanspraak maken op een zorgkorting van € 145,-- minus € 55,-- is € 90,--.
De aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] bedraagt alsdan op grond van de aanbevelingen van het Tremarapport € 256,-- minus € 90,-- is € 166,--.
Met inachtneming van voornoemde kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] van € 166,--, de in natura te betalen kosten van [de minderjarige] van € 90,-- en de bijdrage voor [de jong-meerderjarige] van
€ 205,--, bedraagt de totale onderhoudsverplichting van de man jegens de kinderen – zoals reeds eerder vastgesteld – € 461,--.
Conclusie
In het licht van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige] tot het moment waarop zijn derde kind geboren wordt € 232,-- bedraagt en daarna € 166,--. De door de man verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jong-meerderjarige] bedraagt tot het moment waarop zijn derde kind geboren wordt € 303,--, en vanaf dat moment € 205,--. De rechtbank acht deze bedragen redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat zij dienovereenkomstig zal beslissen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de man heeft verzocht te bepalen dat ook de vrouw maandelijks een bedrag aan [de jong-meerderjarige] verschuldigd is. Nu de door de man in het geding gebrachte machtiging van [de jong-meerderjarige] echter alleen strekt tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bedrag, zal de rechtbank de hiervoor vastgestelde onderhoudsbijdrage van de vrouw niet in het dictum opnemen. Een en ander neemt niet weg dat de rechtbank ervan uitgaat dat de vrouw haar onderhoudsverplichting jegens [de jong-meerderjarige] zal nakomen.
Ingangsdatum
De man verzoekt de alimentatie voor de minderjarige en jong-meerderjarige per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking te doen laten ingaan. De vrouw heeft ter terechtzitting verzocht de alimentatie vast te stellen met ingang van de datum van de beschikking. Nu de vast te stellen onderhoudsbijdragen bestemd zijn voor de kinderen van partijen en er geen voorlopige voorzieningen zijn getroffen, ziet de rechtbank aanleiding de alimentatie met ingang van de datum van de beschikking te laten ingaan.
De partneralimentatie
De rechtbank stelt – gelet op de vast te stellen kinderalimentatie – vast dat de man geen draagkracht heeft om een bedrag aan partneralimentatie te voldoen. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen. Om deze reden kan in het midden blijven of het ter terechtzitting gedane verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie in strijd is met een goede procesorde.
De echtelijke woning
De man heeft zich verweerd tegen het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, nu zij die woning feitelijk reeds bewoont en hij belang heeft bij een vlotte verkoop daarvan. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw en de minderjarige belang hebben bij duidelijkheid omtrent hun verblijf in deze woning en dat dit belang prevaleert boven het belang van de man om de woning zo spoedig mogelijk te verkopen. De rechtbank overweegt in dit verband dat partijen ter terechtzitting afspraken hebben gemaakt over de verkoop van de echtelijke woning, welke afspraken hierna in het kader van de verdeling uiteen worden gezet. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw omtrent het voortgezet gebruik van de echtelijke woning dan ook toewijzen.
De man heeft in eerste instantie verzocht te bepalen dat de vrouw maandelijks een bedrag van € 703,76 aan hem dient te voldoen ten behoeve van de woonlasten van de echtelijke woning. De rechtbank beschouwt dit verzoek van de man als ingetrokken, nu partijen ter terechtzitting afspraken hebben gemaakt over de woonlasten, inhoudende dat de vrouw de volledige hypotheeklast van de echtelijke woning voldoet en dat de man de premies van de overbruggingshypotheek en de levensverzekering van de echtelijke woning voldoet.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat zij voor de echtelijke woning te [adres], een verkoopopdracht zullen verstrekken aan Olsthoorn Makelaars te ‘s-Gravenhage. Voorts zijn partijen het erover eens dat de makelaar hen bindend zal adviseren over de vraag- en verkoopprijs. Bij het bepalen van de vraagprijs geldt tussen partijen als uitgangspunt dat zal worden gestreefd naar een verkoop van de woning per 1 juli, dan wel 1 augustus 2014.
Ter terechtzitting is vast komen te staan dat de door partijen opgevoerde schuld aan Visa Card, de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden en de aandelen Axilio B.V. op de peildatum, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift, niet meer bestonden. Tevens staat vast dat de inboedel tussen partijen reeds is verdeeld, zodat de rechtbank daarover niet meer hoeft te beslissen.
De rechtbank beslist conform de tussen partijen gemaakte afspraken.
Beslissing
De rechtbank:
*
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op[datum huwelijk] in de gemeente[plaats huwelijk];
*
bepaalt dat de minderjarige:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige] bij de man zal zijn:
- eenmaal per twee weken van vrijdag uit school tot zondag, waarbij de man de minderjarige bij de vrouw terugbrengt;
- de helft van de vakanties, in onderling overleg te bepalen;
en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man met ingang van heden, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vrouw, die de minderjarige verzorgt en opvoedt, (bij co-ouderschap eventueel: medeverzorgt en opvoedt)zal betalen een bedrag van € 232,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man met ingang van heden, voor de kosten van levensonderhoud en studie van de jong-meerderjarige, zal betalen een bedrag van € 303,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de jong-meerderjarige te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man met ingang van de dag waarop het door de man en zijn huidige partner te verwachten kind wordt geboren, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vrouw, die de minderjarige verzorgt en opvoedt, (bij co-ouderschap eventueel: medeverzorgt en opvoedt)zal betalen een bedrag van € 166,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man met ingang van de dag waarop het door de man en zijn huidige partner te verwachten kind wordt geboren, voor de kosten van levensonderhoud en studie van de jong-meerderjarige, zal betalen een bedrag van € 205,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de jong-meerderjarige te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bedrag aan partneralimentatie;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1.
aan de man worden toebedeeld (voor zover het schulden betreft wordt bepaald dat de man deze voor rekening zal nemen):
1.1
de helft van de over- dan wel onderwaarde van de echtelijke woning (verkoopprijs van de echtelijke woning minus de hypothecaire lening en de verkoopkosten plus de opbrengst uit de kapitaalpolissen);
1.2
de woning te[adres] en de hieraan gekoppelde hypothecaire lening;
1.3
de op naam van de man staande bankrekeningen, zonder nadere verrekening met de vrouw;
1.4
aandelen [werkgever man], zonder nadere verrekening met de vrouw;
1.5
de op naam van de man staande aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2010, 2011 en 2012;
1.6
het restant van de schuld aan de mediator;
2.
aan de vrouw worden toebedeeld (voor zover het schulden betreft wordt bepaald dat de vrouw deze voor rekening zal nemen):
2.1
de helft van de over- dan wel onderwaarde van de echtelijke woning (verkoopprijs van de echtelijke woning minus de hypothecaire lening en de verkoopkosten plus de opbrengst uit de kapitaalpolissen);
2.2
de op naam van de vrouw staande bankrekeningen, zonder nadere verrekening met de man;
2.3
de op naam van de vrouw staande aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2010, 2011 en 2012;
2.4
de schuld aan Wehkamp;
2.5
de schuld aan de belastingdienst ten aanzien van het kindgebonden budget;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Brandt, tevens kinderrechter, bijgestaan doormr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van17 december 2013.