Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/15.1
15.1 De rol van algemene nationaalrechtelijke leerstukken
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS376715:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Nu de Beneluxregeling deel uitmaakt van het nationale recht wordt algemeen aangenomen dat deze leerstukken ook toepassing kunnen vinden in vraagstukken die op de dwangsom betrekking hebben, zie Van Mierlo (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 611a Rv, aant. 13; Dirix 1999, p. 52; Valk 1993; Roelvink 1989, p. 466-467; Wagner (Gerechtelijke Wetboek), p. 105. Naar mijn mening ontstaat met de Beneluxregeling (art. 611c en 611d Rv) evenwel in een aantal gevallen een spanningsveld, zie hierna.
Zie omtrent de relatie tussen de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en de leerstukken misbruik van recht en rechtsverwerking bijvoorbeeld Tjittes 1992, p. 7-9, Tjittes 1999, p. 193-194.
BenGH 9 maart 1987, NJ 1987, 910(Trenning/Krabben), m.nt. Heemskerk.
Als gevolg van de hiervoor besproken vernietiging en terzijdestelling wordt de rechterlijke uitspraak waarin de hoofd- en dwangsomveroordeling zijn vastgelegd - al dan niet met terugwerkende kracht - aangetast: op die wijze vindt het definitief karakter van de dwangsomveroordeling in deze gevallen zijn begrenzing.
Het definitief karakter van de dwangsomveroordeling kan echter ook zonder aantasting van de rechterlijke uitspraak waarin zij is opgenomen, worden begrensd. In een aantal gevallen kan het zich voordoen dat - bij in stand blijven van de dwangsomveroordeling en de veroordeling waaraan deze is gekoppeld - toepassing van algemene leerstukken uit het nationaal recht aan het aannemen van een betalingsverplichting ter zake van verbeurde dwangsommen in de weg staat.
In dit hoofdstuk bespreek ik achtereenvolgens de rol die de leerstukken misbruik van recht en rechtsverwerking in dit verband kunnen spelen, alsmede in hoeverre daarnaast meer in het algemeen een zelfstandige toetsing kan plaatshebben aan de eisen van redelijkheid en billijkheid,1 waar het de vraag betreft of in een bepaald geval dwangsommen verschuldigd zijn.2
In de Nederlandse lagere jurisprudentie hebben de bedoelde leerstukken menigmaal als corrigerende factor gefungeerd om de al te strenge gevolgen van de dwangsom-veroordeling te verzachten. Het spreekt echter voor zich dat de toepassing van het nationaal recht in dwangsomvraagstukken niet zover mag gaan, dat daarmee de op het Beneluxrecht gebaseerde dwangsomregeling wordt doorkruist. In dit verband is in het bijzonder van belang dat het Benelux-Gerechtshof in het arrest Trenning/Krabben3 expliciet heeft bepaald dat de tekst van en de Toelichting op art. 4 van de Eenvormige Wet (art. 611d Rv) buiten twijfel stellen dat de rechter uitsluitend bevoegd is om een dwangsom op te heffen of te verminderen, in geval van onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
In hoeverre de hierboven genoemde leerstukken desondanks zonder de dwangsomregeling en in het bijzonder het limitatieve karakter van art. 611d Rv te doorkruisen een begrenzende functie kunnen vervullen, bespreek ik hierna.