Rb. Maastricht, 15-11-2011, nr. 03/850150-10
ECLI:NL:RBMAA:2011:BU4411
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
15-11-2011
- Magistraten
Mrs. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, A.J. Hazen, R.M.M. Kleijkers
- Zaaknummer
03/850150-10
- LJN
BU4411
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2011:BU4411, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 15‑11‑2011
Uitspraak 15‑11‑2011
Mrs. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, A.J. Hazen, R.M.M. Kleijkers
Partij(en)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 november 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte]
Raadsman is mr. J.L.E. Marchal, advocaat te Maastricht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 27 april 2011, 20 juli 2011 en 1 november 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander heeft geprobeerd om verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel samen met een ander op een openbare plek geweld tegen hen heeft gebruikt dan wel samen met een ander hen heeft bedreigd met zware mishandeling.
Feit 2: niet heeft voldaan aan een door ambtenaren in functie gegeven bevel.
3. De voorvragen
Ter zake van feit 2 heeft de raadsman primair betoogd dat de rechtbank niet bevoegd is om van dit feit kennis te nemen. De raadsman verwijst in dit verband naar de uitspraak van het Hof Leeuwarden d.d. 22 september 2008 (Verkeersrecht 2009, no. 89).
Subsidiair heeft de raadsman ter zake van feit 2 betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verbalisanten misbruik hebben gemaakt van hun bevoegdheden. De raadsman verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 21 november 2006 (NJ 2006, 653). Verbalisanten hebben een stopteken gegeven zonder dat zij de bedoeling hadden om te controleren op naleving van de voorschriften van de Wegenverkeerswet. Volgens de raadsman hebben de verbalisanten hiermee het bepaalde in artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering geschonden.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Bevoegdheid van de rechtbank
Uit de bewoordingen van het ten laste gelegde feit 2 concludeert de rechtbank dat dit feit kennelijk ziet op overtreding van een op grond van artikel 160, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) gegeven bevel. De rechtbank volgt het Hof Leeuwarden in haar uitspraak d.d. 22 september 2008 (Verkeersrecht 2009, no. 89), inhoudende dat overtreding van artikel 160, eerste lid, WVW niet kan worden vervolgd op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Artikel 177 WVW stelt immers het niet voldoen aan de vordering ex artikel 160, eerste lid, WVW strafbaar, welk strafbaar feit ingevolge artikel 178 WVW een overtreding is. Vervolging van overtreding van artikel 160, eerste lid, WVW op grond van artikel 184 Sr zou het wettelijk systeem van de Wegenverkeerswet 1994 doorkruisen. Op grond van artikel 382 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient een dergelijke overtreding voor de kantonrechter te worden vervolgd. Echter, op grond van het bepaalde in artikel 349, tweede lid, Sv kan een feit dat ingevolge artikel 382 Sv voor de kantonrechter moet worden vervolgd maar bij een andere kamer van de rechtbank aanhangig is gemaakt, op verzoek van de verdachte of ambtshalve worden verwezen naar de kantonrechter. Nu de verdediging geen verzoek heeft gedaan tot verwijzing naar de kantonrechter en de rechtbank geen aanleiding ziet om onderhavig feit ambtshalve naar de kantonrechter te verwijzen, maakt de rechtbank gebruik van de haar in artikel 382 Sv gegeven bevoegdheid om kennis te nemen van feit 2. Het primaire verweer van de raadsman faalt aldus.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft subsidiair betoogd, gelijk hierboven weergegeven, dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verbalisanten misbruik hebben gemaakt van hun bevoegdheden. De rechtbank overweegt in dit verband dat op grond van heersende jurisprudentie niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie conform artikel 359a Sv slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. De enkele stelling dat de politieambtenaren van hun controlebevoegdheid conform artikel 160 WVW misbruik hebben gemaakt, leidt, wat daarvan verder ook zij, niet tot de gevolgtrekking dat van zodanige inbreuk op beginselen van een goede procesorde sprake is, dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het subsidiaire verweer van de raadsman faalt eveneens.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ter zake van feit 1 verwijst de officier van justitie naar de aangiften van [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2], hun getuigenverklaringen ter terechtzitting alsook naar het door hen opgestelde proces-verbaal van bevindingen. Voorts verwijst de officier van justitie naar het feit dat er scherven op de grond lagen en er een scherf op de motorkap van de dienstwagen lag. Hieruit kan worden afgeleid dat er daadwerkelijk met voorwerpen is gegooid. Volgens de officier van justitie kan een poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, nu het niet onaannemelijk is dat men zwaar lichamelijk letsel oploopt indien men wordt geraakt door een zware glazen asbak die van grote afstand met kracht wordt geworpen.
Ter zake van feit 2 verwijst de officier van justitie naar de aangiften van beide verbalisanten, het door hen opgestelde proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte bij de politie. Hieruit volgt dat door verbalisanten in ieder geval een stopteken middels lichtsignalen is gegeven, dat door verdachte is genegeerd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
Ter zake van feit 1 heeft de raadsman primair geconcludeerd dat het proces-verbaal van bevindingen (opgesteld door [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2]) en de processen-verbaal van aangiften van [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Volgens de raadsman kan het relaas van verbalisanten op veel punten niet kloppen en is er sprake van een volslagen onrealistische overdrijving waardoor deze stukken niet dusdanig betrouwbaar zijn dat deze voor het bewijs gebruikt zouden kunnen worden. De raadsman is van mening dat verbalisanten misbruik maken van de positie die zij bekleden en van de wettelijke kracht van een proces-verbaal. Daarom dienen de processen-verbaal van het bewijs te worden uitgesloten.
Subsidiair stelt de raadsman zich ter zake feit 1 primair op het standpunt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte enig voorwerp in de richting van verbalisanten en de dienstauto heeft gegooid. Bovendien is er geen sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, nu de afstand vanwaar er voorwerpen zouden zijn gegooid te groot is om dergelijk letsel te kunnen veroorzaken.
Ter zake van feit 1 subsidiair stelt de raadsman dat de openlijke geweldpleging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu niet kan worden bewezen dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld dan wel dat er sprake is geweest van geweld in de zin van artikel 141 Sr. Ter zake van feit 1 meer subsidiair voert de raadsman aan dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Zoals hierboven onder 3 al besproken heeft de raadsman voor wat betreft feit 2 primair tot onbevoegdheid van de rechtbank geconcludeerd en subsidiair tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verbalisanten een stopteken hebben gegeven ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften. De raadsman wijst er op dat verbalisanten niet hebben gerelateerd dat zij een dergelijke controle wilden uitvoeren. Bovendien blijkt uit de processtukken niet dat nadien door verbalisanten een controle op grond van de Wegenverkeerswetvoorschriften heeft plaatsgevonden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In de nacht van 3 juli 2010 kregen verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] een melding dat aan de Veilingweg in Gronsveld goederen in een bus werden geladen. Het betrof een zwarte Mercedes bus, voorzien van het kenteken […-…-…], gesteld op naam van [naam getuige 1], wonende te [adres getuige 1] te Meerssen. Het was de verbalisanten ambtshalve bekend dat dit voertuig veelvuldig werd gebruikt door verdachte, wonende aan de [adres verdachte]te Meerssen, bijgenaamd [bijnaam verdachte]. Omstreeks 02.00 uur zagen verbalisanten de Mercedes bus voorbij het tankstation rijden waar zij post hadden gevat. Verbalisanten herkenden verdachte als de bestuurder van de bus. Verbalisanten reden achter de bus aan en gaven een stopteken middels de goedwerkende stoptransparant. Het voertuig voldeed niet aan dit stopteken. Vervolgens stelden verbalisanten de optische signalen in werking. Het voertuig bleef het stopteken negeren. Het voertuig stopte aan het einde van de [M-straat] bij de woonwagen van verdachte. Verbalisanten parkeerden hun dienstvoertuig 50 meter achter de bus van verdachte. Nadat de inzittenden van de bus waren uitgestapt, renden zij het perceel van verdachte op, dat wordt omgeven door een hek. Beide verbalisanten hebben aangifte gedaan tegen verdachte wegens openlijke geweldpleging, bedreiging en poging tot zware mishandeling door verdachte, doordat verdachte samen met een ander vervolgens voorwerpen naar verbalisanten en het dienstvoertuig heeft gegooid.
Ten aanzien van feit 1
Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft bij zijn aangifte verklaard hij zich ongeveer op 30 meter afstand van de personen bij het perceel aan de [adres getuige 1] bevond. Hij zag dat [bijnaam verdachte] een voorwerp van de grond opraapte en dit optilde. [bijnaam verdachte] maakte een krachtige gerichte gooibeweging richting het dienstvoertuig, alwaar beide verbalisanten zich bevonden. Verbalisant [naam verbalisant 2] hoorde glasgerinkel, maar zag het voorwerp niet op de grond terecht komen. Het voorwerp kwam links van hem terecht in de struiken. Vervolgens zag hij een persoon, in het wit gekleed met een donker petje, iets van de grond rapen. Deze persoon maakte een krachtige gerichte gooibeweging in zijn richting. Door de snelheid zag verbalisant [naam verbalisant 2] het voorwerp niet op zich afkomen, maar hij hoorde wel iets met een flinke snelheid langs zijn hoofd vliegen. Hij hoorde vervolgens een flinke slag op het asfalt. Het geluid klonk als een kei die op het asfalt kapot slaat. Later zag verbalisant [naam verbalisant 2] voor het dienstvoertuig grote zware blauwe scherven van een asbak liggen. Hij herkende de in wit geklede persoon als [naam zoon verdachte], de zoon van verdachte. Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat haar zoon [naam zoon verdachte] die avond een korte witte broek en een wit T-shirt droeg met een zwart petje.
Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij zag dat [bijnaam verdachte] iets van de grond opraapte en gericht in de richting van verbalisanten en hun dienstauto gooide. Ook [naam zoon verdachte] gooide iets naar hen. Beiden raakten geen doel. In de directe nabijheid hoorde verbalisant [naam verbalisant 1] iets op de grond kapot vallen.
Verbalisanten verklaren dat zij later vlak voor het dienstvoertuig enkele blauwe scherven zagen liggen. Gezien de vorm van de scherf vermoedden zij dat het een asbak betrof. Zij zagen dat op de motorkap van het dienstvoertuig eveneens een kleine scherf lag van dezelfde kleur.
Het verweer van de raadsman, inhoudende dat de aangiften van de verbalisanten en het door hen opgestelde proces-verbaal van bevindingen van het bewijs dienen te worden uitgesloten, treft geen doel. De rechtbank overweegt in dit verband dat naar haar oordeel er geen sprake is van misbruik door de verbalisanten als door de raadsman gesteld. De rechtbank vindt het niet onbegrijpelijk dat de inhoud van deze processen-verbaal op een aantal punten uiteenloopt gelet op de omstandigheden waaronder het incident zich heeft voorgedaan. Immers, het incident vond 's nachts plaats in een donkere omgeving met bosschages aan de straatkant. Het was een hectische situatie en verbalisanten voelden zich bedreigd door dit incident. Het feit dat de aangiftes van verbalisanten niet naadloos op elkaar aansluiten, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat de aangiften betrouwbaar zijn. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen reden om voornoemde stukken uit te sluiten van het bewijs.
Nu er niets aan in de weg staat om het proces-verbaal van bevindingen en de aangiften van [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] voor het bewijs te gebruiken, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat — gelet op de verklaringen van de verbalisanten over de rol van verdachte en zijn zoon, alsmede gelet op de aangetroffen scherven voor en op het dienstvoertuig van verbalisanten — verdachte en zijn zoon [naam zoon verdachte] ieder een voorwerp hebben gegooid in de richting van verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] en hun dienstvoertuig.
De vraag resteert of en zo ja, hoe de handelingen van verdachte door de rechtbank gekwalificeerd kunnen worden. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met een ander heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel aan verbalisanten toe te brengen. Immers, uit de processtukken is onvoldoende duidelijk gebleken vanaf welke afstand er door verdachte en zijn zoon voorwerpen zijn gegooid en met welke voorwerpen er precies is gegooid. Er kan derhalve niet geconcludeerd worden dat een voorwerp, indien het één van de verbalisanten zou hebben geraakt, zwaar lichamelijk letsel teweeg zou brengen.
Er zijn weliswaar scherven van mogelijk een asbak bij het dienstvoertuig aangetroffen, maar dit is te vaag om op grond daarvan poging zware mishandeling aan te nemen.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit acht de rechtbank echter wel wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte en zijn zoon [naam zoon verdachte] vanaf een perceel aan de openbare weg voorwerpen naar verbalisanten en hun dienstvoertuig hebben gegooid. De rechtbank overweegt dat het voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde niet nodig is dat verbalisanten of het dienstvoertuig daadwerkelijk zijn geraakt door de voorwerpen die werden gegooid om van geweld in de zin van artikel 141 Sr te kunnen spreken. Uit het feit dat er scherven vlak voor en op het dienstvoertuig zijn aangetroffen, volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat het geweld op verbalisanten en hun voertuig was gericht. Het verweer van de raadsman dat verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan de geweldpleging treft geen doel, gelet op de hiervoor aangehaalde inhoud van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2
Uit zowel het proces-verbaal van bevindingen als uit de processen-verbaal van aangifte volgt dat verbalisanten een stopteken hebben gegeven middels de goedwerkende stoptransparant aan de bus die verdachte bestuurde. Verbalisanten hebben vervolgens gerelateerd dat het voertuig niet aan het stopteken voldeed en dit stopteken bleef negeren totdat het stopte aan het einde van de [M-straat] te Meerssen.
Uit geen der bewijsmiddelen volgt evenwel op grond van welk wettelijk voorschrift de verbalisanten dit stopteken hebben gegeven. Zij hebben in ieder geval niet gerelateerd in hun proces-verbaal van bevindingen of bij hun aangiften verklaard dat zij het stopteken hebben gegeven ter uitoefening van hun controlebevoegdheden die hun ingevolge artikel 160 WVW zijn toegekend. Uit de processen-verbaal blijkt evenmin dat verbalisanten een dergelijke controle hebben uitgeoefend. De rechtbank concludeert dan ook dat niet wettig en overwegend bewezen kan worden verklaard dat verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften van verdachte hebben gevorderd dan wel hem hebben bevolen zijn voertuig te doen stilhouden. Verdachte dient derhalve van het onder feit 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 3 juli 2010 in de gemeente Meerssen met een ander, aan de openbare weg, de [M-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en [naam verbalisant 2] (hoofdagent van politie) en tegen een dienstvoertuig van de Politie Limburg Zuid, welk geweld bestond uit het gooien van voorwerpen, in de richting van die [naam verbalisant 1] en die [naam verbalisant 2] en dat dienstvoertuig.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafoplegging.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft op 3 juli 2010 samen met een ander geweld aan de openbare weg gepleegd tegen de politieagenten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2], alsook tegen hun dienstauto. Daarmee heeft verdachte weinig respect getoond voor de lichamelijke integriteit van deze politiemensen die hun werk deden en voor het bezit van een ander, en is hij er niet voor teruggeschrokken anderen mogelijkerwijs pijn te doen en letsel te bezorgen dan wel schade aan andermans goederen teweeg te brengen. Dit is een ernstig strafbaar feit.
Voor de bepaling van de strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Voor openlijke geweldpleging tegen personen, zonder lichamelijk letsel, is volgens deze oriëntatiepunten een werkstraf van 120 uren op zijn plaats. Nu het feit is begaan tegen twee politieagenten die hun werk deden kan volgens de oriëntatiepunten voornoemde straf worden verhoogd met 33% tot 100%. De rechtbank ziet aanleiding om tot verhoging over te gaan. Voorts houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met het feit dat hij gelet op zijn strafblad eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen ter zake van geweldsdelicten tegen personen.
De rechtbank houdt tevens rekening met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles overwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, naar rato van twee uur per dag, passend en geboden.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 250,00 ter zake van feit 1, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu de jurisprudentie waarnaar in het voegingsformulier wordt verwezen onvoldoende aansluit op de casuïstiek van onderhavige strafzaak.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [naam verbalisant 1] afwijzen, omdat niet is komen vast te staan dat er sprake is van immateriële schade, zoals dat in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek is beschreven, noch in de vorm van aantasting in de persoon van de benadeelde partijen door letsel, aantasting van eer en goede naam of anderszins. Het door de benadeelde partij gestelde psychisch onbehagen en de gevoelens van angst zijn onvoldoende om onder het bereik van voormelde wetsbepaling te vallen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- —
spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- —
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- —
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- —
verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- —
verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- —
veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 150 uren;
- —
beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;
- —
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- —
wijst af de vordering van de benadeelde partij [naam verbalisant 1], p/a Politie Limburg-Zuid te Maastricht;
- —
veroordeelt de benadeelde partij [naam verbalisant 1] in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. A.J. Hazen en mr. R.M.M. Kleijkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 november 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
- 1.
hij op of omstreeks 3 juli 2010 in de gemeente Meerssen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en/of [naam verbalisant 2] (hoofdagent van politie), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met zijn mededader(s), althans alleen, (met kracht) serviesgoed en/of een asbak, in elk geval een of meer voorwerpen, in de richting van die [naam verbalisant 1] en/of die [naam verbalisant 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 3 juli 2010 in de gemeente Meerssen met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [M-straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en/of [naam verbalisant 2] (hoofdagent van politie) en/of tegen een dienstvoertuig van de Politie Limburg Zuid, welk geweld bestond uit het (met kracht) gooien van serviesgoed en/of een asbak, in elk geval een of meer voorwerpen, in de richting van die [naam verbalisant 1] en/of die [naam verbalisant 2] en/of dat dienstvoertuig;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 3 juli 2010 in de gemeente Meerssen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [naam verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en/of [naam verbalisant 2] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend (met kracht) serviesgoed en/of een asbak, in elk geval een of meer voorwerpen, in de richting van die [naam verbalisant 1] en/of die [naam verbalisant 2] gegooid;
- 2.
hij op of omstreeks 3 juli 2010 in de gemeente Meerssen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig (een Mercedes met kenteken […-…-…]), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [K-straat], opzettelijk — toen één of meer zich in een politievoertuig bevindende politie-ambtenaren, en wel (een) opsporingsambtena(a)r(en) in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften van verdachte vorderde(n) of verdachte beval(en) het door verdachte, bestuurde motorrijtuig te doen stilhouden, welke vordering of welk bevel door die politie-ambtena(a)r(en), belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen van strafbare feiten, werd gedaan doordien deze van een aan dit politievoertuig aangebrachte transparant, waarin de woorden ‘stop’ of ‘stop politie’ in rode letters tegen donkere achtergrond verlicht werden, gebruik maakte(n) — niet heeft voldaan aan genoemde vordering of genoemd bevel gedaan door genoemde ambtena(a)r(en);
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 15 november 2011 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte]
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. J.L.E. Marchal, advocaat te Maastricht.