Vgl. onder meer HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9968, NJ 2012/466.
HR, 05-07-2016, nr. 15/03614
ECLI:NL:HR:2016:1398
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
15/03614
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1398, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2015:2625, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:588, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:588, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1398, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Doodslag en verbergen lijk echtgenote te Baarle-Nassau en/of Baarle-Hertog “Grensmoord”. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/03614
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 juli 2015, nummer 20/002625-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.
Conclusie 14‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Doodslag en verbergen lijk echtgenote te Baarle-Nassau en/of Baarle-Hertog “Grensmoord”. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/03614 Zitting: 14 juni 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 14 juli 2015 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. “doodslag” en 2. “een lijk verbergen met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Ook heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen goederen, één en ander zoals in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte een aantal door het hof als ongeloofwaardig geachte verklaringen van de verdachte als bewijsmiddel heeft gebruikt, terwijl de kennelijke leugenachtigheid van die verklaringen niet kan worden gebaseerd op andere wettige bewijsmiddelen, althans dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het gevoerde verweer dat ertoe strekt dat de verklaringen niet als kennelijk leugenachtig kunnen worden aangemerkt.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 18 december 2008 vond een onderzoek plaats in een pand dat zich ten dele op Belgisch (gemeente Baarle-Hertog) en ten dele op Nederlands grondgebied bevond (gemeente Baarle-Nassau). Vermoed werd dat zich in het op Nederlands grondgebied gelegen deel een stoffelijk overschot bevond. In de speelkamer van de dochter van de verdachte werd een bekisting verwijderd, waarin een grijze vuilcontainer stond die hoorde bij de woning van de verdachte. Het deksel van de container was met een siliconenlijm afgedicht. In de container werd het stoffelijk overschot aangetroffen van de vrouw van de verdachte, [betrokkene 1] , verpakt in een slaapzak met deels daaromheen een witte kledingzak van een bruidsmodezaak. Op het rechterbovenbeen van het slachtoffer was een wond zichtbaar (bewijsmiddelen 2 tot en met 4). Bij de sectie op het lichaam werd geen anatomische en geen toxicologische doodsoorzaak gevonden (bewijsmiddel 6). Het letsel aan het rechterbeen zou, indien bij leven opgelopen, het intreden van de dood kunnen verklaren, terwijl verwurging evenmin werd uitgesloten (bewijsmiddelen 6 tot en met 9). Het hof heeft, op hierna weer te geven gronden, geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die de met kit afgesloten afvalcontainer met daarin het lichaam van de overleden [betrokkene 1] in de door hem gebouwde kist heeft geplaatst dan wel de kist om de container heeft opgebouwd.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“1. hij in de periode van 13 april 2007 tot en met 6 juni 2007 te Baarle-Nassau en/of te Baarle-Hertog, opzettelijk [betrokkene 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet zodanig geweld op die [betrokkene 1] uitgeoefend dat zij is overleden;
2. hij in de periode van 13 april 2007 tot en met 18 februari 2008 te Baarle-Nassau en/of Baarle-Hertog het lijk van [betrokkene 1] heeft verborgen met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden van die [betrokkene 1] te verhelen, immers heeft hij, verdachte,
- het stoffelijk overschot van voornoemde [betrokkene 1] in een slaapzak en bruidszak verpakt en vervolgens
- het stoffelijk overschot van voornoemde [betrokkene 1] in een afvalcontainer gedeponeerd en vervolgens
- een houten kist/kubus om die afvalcontainer met daarin het stoffelijk overschot van die [betrokkene 1] heen gebouwd waardoor die afvalcontainer met daarin het stoffelijk overschot van die [betrokkene 1] aan het zicht werd onttrokken.”
6. Het hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op 46 bewijsmiddelen. Daartoe behoren de volgende verklaringen van de verdachte:
“42. De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Aan [betrokkene 2] merkte ik in april van hé, de d'r is iets hier en dus op een gegeven
moment zat ik met [betrokkene 2] op ‘n terrasje en zo ik zeg eh ik zeg d'r is iets aan jou.
Dus op een gegeven moment zitten wij op ‘n terrasje, hebben we ‘t daar zo op een gegeven moment over, dus ik zeg op een gegeven moment tegen elkaar ik zeg jij weet iets, jij weet iets wat ik niet weet. Nee, ja, allemaal d'r overheen praten maar op een gegeven moment ja ik zag dat gewoon aan haar dat dat wel was dus op een gegeven moment had ik het d’r uit gekregen toen had ze dan gezegd van dat [betrokkene 1] haar in vertrouwen had verteld van dat ze dan eh ja eigenlijk helemaal niet meer van mij hield eheh dat ze eigenlijk puur alleen hier was eh voor voor de eh paspoort nog en voor d'r voor d'r verblijf en eh [getuige 1] die wou heel graag dat was dan geen neef, had ze ook verklaard tegen die [betrokkene 2] , en daar was ze wel verliefd op en die [getuige 1] die wou gewoon heel graag dat ze mee ging naar Rusland alleen ze wou dat niet want eh [getuige 1] kon voor haar financieel niet in staan en bij mij was het zo alles wat ze vroeg dat kreeg ze.
Toen had ik dus gehoord van dat verhaal van [betrokkene 2] van dat dat was, dus toen heb ik dat aan haar voorgelegd op een gegeven moment, ik zeg ja hoe zit dat nou, ja [getuige 1] is ‘n neef en d'r is verders niks en zo. Ik zeg luister, ik zeg dit en dat en dat heb ik gehoord, ik zeg en dat heb ik gehoord van bepaalde mensen om mij heen, dus ik had niet gezegd van [betrokkene 2] zelf, want ja ik wou ‘n beetje die die bron beschermen, dus ik heb ook gezegd eh dat had ik dan tegen haar gelogen, van luister, ik ben getapt door de politie dat wist ze, ik zeg maar in die taps is dat verhaal ook naar voren gekomen, ik zeg dus die hebben mij daarmee geconfronteerd ik zeg hoe zit dit.
V: wanneer was dat?
[verdachte] : dat is die die die die die dertiende april geweest
V: tweeduizendzeven?
[verdachte] : ja
43. De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: Dan gaan we het over die dag effe hebben. Hè. Wat kan jij ons vertellen van die dag?
[verdachte] : Nou zoals ik zei.
V: Want dan hebben we het over?
[verdachte] : Die vrijdag dan.
V: Ja dat is, wat voor dag was dat?
[verdachte] : Ja de dertiende dan hè. Neem ik aan.
Volgens mij kwam ik rond een uur of acht of zo thuis. Daar staat me iets van bij.
We zijn toen op een gegeven moment begonnen daarover van die verhalen weer over die [getuige 1] en zo. Nou en toen op een gegeven moment hebben we die gesprekken gehad die ik dus de eerste dag ook allemaal verklaard heb.
V: En wat voor kleur had die euh
[verdachte] : Die kist? Die is dezelfde kleur gemaakt als de muur.
V: En wie heeft dat geverfd?
[verdachte] : Ik heb geverfd.
44. De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
V Met wie heeft ze de trouwjurk gekocht?
[verdachte] Met m’n moeder.
V Jouw moeder?
[verdachte] Die heeft hem volgens mij ook betaald dacht ik.
V Hoe zag [betrokkene 1] eruit?
V Wat voor een jurk?
[verdachte] In het wit. Lang.
V Strak of uh?
[verdachte] Volgens mij van boven strak en van onder wijd.
V Ja, me met zo'n uh
[verdachte] Zo'n hoepel erin of zoiets.
V Ja, zo'n hoepel erin.
[verdachte] Volgens mij wel.
[verdachte] Of in ieder geval iets versteviging in ieder geval.
V En toen? Jurk de kast in of hoe moe’k da zien?
[verdachte] Ja, de kast in en uh.
V Waar waar, hoe is die jurk bewaard?
[verdachte] Volgens mij zat die in een hoes.
[verdachte] En toen is ie de kast in gegaan en die heeft nog een tijdje, is ie nog naar m'n ouders toe gegaan. Heeft die ook nog een tijdje gehangen. En toen heb ik hem weer opgehaald daar een keer.
V En waar is hij terecht gekomen toen je hem bij je ouders ophaalde?
[verdachte] Toen hebben we hem in de kast gehangen.
V Welke woning
[verdachte] Toen woonden we volgens mij nog in . Hij is wel mee
verhuisd maar.
V Hij is mee verhuisd.
[verdachte] Waar die is? Volgens mij ligt die ergens als oud vuil in de kelder ofzo. Dak wel 's heb gezien.
V Hij is na de verhuizing in uh
V Van Mol naar Baarle
V Waarschijnlijk in de kelder beland. Dat denk je daar heb je hem een keer gezien.
[verdachte] Ja, of in de kast. Hij heeft een tijdje in de kast gehangen.
V En je hebt hem in de kelder gezien zei je.
[verdachte] Ja.
V Waar in de kelder lag ie?
[verdachte] Ja achterin volgens mij bij de andere spullen.
V Zat er nog iets om heen?
[verdachte] Ja volgens mij die hoes.
V En wat voor hoes was dat?
[verdachte] Ja een kledingzak.
V En de kleur van die jurk was?
[verdachte] Wit
V En die hoes die d'r omheen zat?
[verdachte] Volgens mij ook.
V Ook een witte hoes.
[verdachte] Ja.
45. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 juli 2013, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als volgt:
Ik heb [betrokkene 1] na 13 april 2007 niet meer gesproken.
46. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2015, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als volgt:
De kist in de speelkamer heb ik gebouwd.
Die kist is gebouwd. De kist was wit, exact dezelfde kleur als de muur.
Er moest een definitieve oplossing komen zodat de opvang van mijn dochter [betrokkene 6] geregeld was.”
7. Het hof heeft ten aanzien van het bewijs voorts het volgende overwogen:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(…)
D.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 1. en 2. ten laste gelegde, aangezien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld of er een delict is gepleegd en zo ja, welk. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat:
- verdachtes lezing - te weten: dat hij op 13 april 2007 ’s avonds [betrokkene 1] heeft geconfronteerd met informatie dat [getuige 1] haar minnaar was, waarna zij uit de woning is vertrokken met achterlating van persoonlijke spullen, en dat hij haar daarna nooit meer heeft gezien — niet als zijnde uiterst onwaarschijnlijk kan worden weerlegd;
- een doodsoorzaak betreffende [betrokkene 1] is kunnen worden vastgesteld, zodat het bewijs ervoor tekort schiet dat verdachte haar opzettelijk van het leven heeft beroofd;
- verdachte stelt dat een ander de afvalcontainer met daarin het lichaam van [betrokkene 1] in het meubel heeft gezet.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
E. Het deponeren van het lichaam in de afvalcontainer en het bouwen van de kist
E.1
De lezing van verdachte komt — kort weergegeven — op het volgende neer.
In januari, februari 2007 heeft verdachte samen met [getuige 1] de kist gebouwd met de bedoeling daar een media-toren van te maken. De kist is toen geverfd, maar niet helemaal afgewerkt. De rechter zijplaat is met enkele schroeven bevestigd en de afwerklatten zijn niet duurzaam aangebracht. Op enig moment is de rechter zijplaat door een ander verwijderd. Deze heeft de afvalcontainer met daarin het lichaam van [betrokkene 1] in de kist geplaatst en vervolgens de kist afgewerkt.
E.2.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt onder meer het volgende.
E.2.1
Blijkens het hiervoor opgenomen proces-verbaal onderzoek kist (zie bewijsmiddel 11) is de buitenzijde van de kist door de politie onderzocht voordat de kist ontmanteld werd. Daarbij werd geen schade of andere onregelmatigheden geconstateerd waaruit kon worden afgeleid dat de kist in een eerder stadium werd opengemaakt en weer dichtgemaakt.
E.2.2
Door de deskundigen Oudenhuijzen en De Jong van TNO zijn twee scenario’s getoetst te weten:
A. De kist is geconstrueerd, de vuilcontainer is ingebracht en vervolgens is de kist kort daarna afgesloten en afgewerkt. Dit wordt gezien als het ware één handeling.
B. De kist is geconstrueerd en geheel afgewerkt. Vervolgens, na enige tijd, wordt de rechter zijplaat verwijderd, de vuilcontainer wordt ingebracht waarna de kist wederom wordt afgewerkt. Dit wordt gezien als het ware twee handelingen.
De deskundigen kwamen op basis van hun bevindingen, zoals weergegeven in hun eerste rapport over de bouwvolgorde van de kist, tot de conclusie dat scenario A het meest waarschijnlijk is en dat scenario B hoogst onwaarschijnlijk is.
In hoger beroep hebben de deskundigen aanvullend onderzoek gedaan. Op basis van hun bevindingen concluderen de deskundigen in hun tweede rapport over de bouwvolgorde van de kist dat scenario A veel tot zeer veel waarschijnlijker blijft dan scenario B en dat scenario B niet geloofwaardig is.
Het hof volgt de conclusies van de deskundigen en maakt die tot de zijne.
E.2.3
Getuige [getuige 1] heeft ontkend dat hij de kist samen met verdachte heeft gemaakt, zoals door de verdachte is gesteld. Voorts heeft hij verklaard dat hij op 13 april 2007 voor het laatst in de woning van verdachte en [betrokkene 1] is geweest, dat de kamer waarin de kist is aangetroffen toen nog niet was ingericht als speelkamer en dat de kist toen nog niet in de kamer stond.
Deze verklaring vindt steun in de verklaring van [betrokkene 3] waaruit blijkt dat deze de witte kist nooit heeft gezien en dat de kamer nog niet was ingericht als speelkamer toen hij deze voor het laatst had gezien, te weten: ongeveer twee weken voor de verdwijning van [betrokkene 1] .
Voorts vindt de verklaring van [getuige 1] steun in de hiervoor weergegeven verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] met betrekking tot de inrichting van de woning zoals zij die op 25 januari 2007 hebben waargenomen.
E.3
Gelet op het hiervoor onder E.2 overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, hecht het hof geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij de kist in januari, februari 2007 tezamen met [getuige 1] heeft gebouwd.
Het hof gaat er van uit dat verdachte, zoals hij ook zelf heeft verklaard, de kist heeft gebouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat hij daarbij door een ander is geassisteerd.
E.4
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof voorts af dat:
- in de kist een afvalcontainer is aangetroffen die hoorde bij de woning van verdachte; in de afvalcontainer het lichaam van [betrokkene 1] werd aangetroffen in een slaapzak met deels daaromheen de hoes van haar trouwjurk;
- [betrokkene 1] reeds was overleden toen zij in de afvalcontainer werd gedeponeerd;
- boven het lichaam van het slachtoffer een laag papiersnippers lag, welke papiersnippers soortgelijk waren aan een in de woning aangetroffen zak met papiersnippers uit een papiervernietiger; de randen van de afvalcontainer waren dicht gekit met siliconenkit;
- verdachte op 17 september 2009 tegen een undercoveragent heeft gezegd dat de randen van de afvalcontainer waren dichtgekit, zulks terwijl hij tijdens zijn eerdere verhoren niet was geconfronteerd met de inhoud van de afvalcontainer en de wijze waarop de afvalcontainer was afgedicht en deze informatie ook niet was opgenomen in het aan zijn raadsman verstrekte dossier, zodat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het om daderinformatie gaat;
- in een bemonstering van een mogelijke afdruk in een kleine hoeveelheid purschuim op een houten balkje uit de kist celmateriaal is aangetroffen. De verkregen autosomale profielen bevatten alle kenmerken in het profiel van de verdachte [verdachte] . Dit kan betekenen dat zijn DNA deel uitmaakt van het celmateriaal in deze bemonstering.
De bevindingen uit het DNA-onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer onder meer de verdachte [verdachte] celmateriaal aan deze bemonstering heeft bijgedragen dan wanneer drie onbekende personen celmateriaal hebben bijgedragen;
- onwaarschijnlijk is dat het DNA van verdachte vooraf op het hout aanwezig is geweest en op die manier in het purschuim is terecht gekomen;
- in de woning van verdachte een aankoopbon d.d. 19 april 2007 is aangetroffen waaruit blijkt dat 8 kokers Fix-All Crystal transparant (bouwlijm) werden aangeschaft, terwijl in de kist een koker bouwlijm van het merk Fix-All Crystal, transparant van kleur, is aangetroffen en de afwerklatten zijn gemonteerd met deze lijm;
- de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] de kist op respectievelijk 5 en 6 juni 2007 hebben zien staan in de speelkamer.
E.5
Gelet op al het vorenstaande kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die in de periode van 13 april 2007 tot en met 6 juni 2007 de met kit afgesloten afvalcontainer met daarin het lichaam van de overleden [betrokkene 1] in de door hem gebouwde kist heeft geplaatst, dan wel die kist om de container heeft opgebouwd en vervolgens die kist heeft gesloten, waardoor die afvalcontainer aan het zicht werd onttrokken totdat deze werd ontdekt op 18 februari 2008.
Dat een ander persoon de afvalcontainer via de rechter zijwand in de kist heeft geplaatst acht het hof op grond van de conclusies van de deskundigen van TNO niet aannemelijk geworden.
Nu uit het onderzoek terechtzitting voorts niet aannemelijk is geworden dat iemand anders bij de dood van [betrokkene 1] betrokken is geweest, komt het hof ook tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die het lichaam van [betrokkene 1] nadat zij was overleden in een slaapzak en bruidszak heeft verpakt en het verpakte lichaam vervolgens in de afvalcontainer heeft geplaatst.
F. De oorzaak van het overlijden van [betrokkene 1]
Bij de sectie op het lichaam van [betrokkene 1] werd geen anatomische en geen toxicologische doodsoorzaak gevonden.
Het hof acht desalniettemin bewezen dat [betrokkene 1] is overleden als gevolg van opzettelijk op haar uitgeoefend geweld. Dat oordeel is in het bijzonder gebaseerd op de navolgende, uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, te weten dat:
- bij de sectie op het lichaam van [betrokkene 1] geen ziekelijke orgaanafwijkingen zijn geconstateerd;
- de medische voorgeschiedenis van [betrokkene 1] , welke zich in het dossier bevindt, geen aanleiding geeft om te concluderen dat er sprake is geweest van een bij haar bestaande ziekelijke afwijking;
- verwurging als doodsoorzaak niet is uitgesloten;
- de verwonding aan het bovenbeen van [betrokkene 1] , indien bij leven toegebracht, het intreden van de dood van [betrokkene 1] zou kunnen verklaren;
Het hof overweegt voorts als volgt.
Het is volstrekt onwaarschijnlijk dat iemand het lichaam van zijn echtgenote, nadat zij is overleden door een natuurlijke doodsoorzaak of een ongeval, verpakt in een slaapzak en een hoes van haar trouwjurk, het verpakte lichaam in een afvalcontainer deponeert, de afvalcontainer vrijwel luchtdicht afsluit en vervolgens de afvalcontainer verbergt in een kist in zijn woning.
Het feit dat niet is komen vast te staan welke geweldshandeling(en) exact op het lichaam van [betrokkene 1] is of zijn toegepast, brengt nog niet met zich dat sprake zou zijn van een natuurlijke doodsoorzaak of een ongeval.
G. Gebeurtenissen op 13 april 2007
G.1
De lezing van verdachte komt - kort weergegeven - op het volgende neer.
Verdachte is op 13 april 2007 ’s avonds thuis gekomen. Verdachte heeft met [betrokkene 1] gesproken over haar relatie met [getuige 1] . Verdachte en [betrokkene 1] hebben toen een woordenwisseling gehad over het feit dat [getuige 1] altijd in de woning van verdachte en [betrokkene 1] verbleef. [betrokkene 1] verkeerde op dat moment in dronken toestand. [betrokkene 1] is boos geworden en heeft de woning verlaten. Haar telefoon en haar verblijfskaart heeft [betrokkene 1] in de woning laten liggen. Nadien heeft verdachte haar niet meer gezien.
G.2
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt onder meer het volgende.
Op 12 april 2007 heeft [betrokkene 2] verdachte verteld dat [betrokkene 1] een relatie had met [getuige 1] , terwijl [betrokkene 1] tegen verdachte had gezegd dat hij haar neef was.
Op 13 april 2007 heeft [betrokkene 1] gewinkeld met [getuige 1] en is vervolgens met hem naar haar woning gereden. Om 16.59 uur heeft [betrokkene 1] een sms-bericht verzonden naar verdachte. Daarbij straalde de telefoon van verdachte de zendmast op de locatie 1 Parallelweg 1B te Baarle-Hertog aan, welke zendmast op ongeveer 1 kilometer van de woning van verdachte en [betrokkene 1] stond. Rond 18.00 uur heeft [betrokkene 1] [getuige 1] teruggebracht naar het asielzoekerscentrum.
Verdachte is naar eigen zeggen rond 20.00 uur thuis gekomen. Verdachtes telefoon straalt vanaf 20.57 uur tot en met 14 april 2007 om 04.51 uur voormelde zendmast op de locatie Parallelweg IB te Baarle-Hertog aan, terwijl de telefoon van [betrokkene 1] om 20.34 uur eveneens die zendmast aanstraalde.
Verdachte heeft in de woning [betrokkene 1] geconfronteerd met hetgeen hij van [betrokkene 2] had vernomen, te weten: dat [betrokkene 1] een relatie had met [getuige 1] . Verdachte en [betrokkene 1] hebben daarover een heftige ruzie gehad.
Tussen 22.31 uur en 23.32 uur stuurt verdachte sms-berichten naar [betrokkene 2] . Deze sms-berichten houden onder meer in dat [betrokkene 1] “half heeft toegegeven”. Voorts wordt in het sms-verkeer tussen verdachte en [betrokkene 2] afgesproken dat verdachte de volgende ochtend rond 05.00 uur zijn dochter [betrokkene 6] naar de woning van [betrokkene 2] en [betrokkene 7] zal brengen, omdat verdachte ergens naartoe moest. Tevens schreef verdachte dat hij een “def. oplossing” moest zoeken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij een definitieve oplossing moest zoeken voor de opvang van zijn dochter [betrokkene 6] .
Op 14 april 2007 omstreeks 05.00 uur heeft verdachte [betrokkene 6] naar de woning van [betrokkene 2] en [betrokkene 7] gebracht.
Na de avond van 13 april 2007 is niets meer van [betrokkene 1] vernomen. Verdachte heeft naar eigen zeggen [betrokkene 1] op 13 april 2007 voor het laatst gesproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is evenwel het volgende gebleken.
Verdachte heeft:
- op 15 april 2007 om 10.12 uur een sms-bericht verstuurd naar het telefoonnummer van [betrokkene 1] , welk sms-bericht vermoedelijk bestemd was voor haar zus [betrokkene 8] en inhield dat [betrokkene 1] spullen had gepakt, was weggegaan uit de woning en niemand wilde spreken;
- op 15 april 2007 om 11.02 uur en 11.22 uur sms-berichten verstuurd naar [betrokkene 2] , inhoudende dat [betrokkene 1] haar paspoort was komen ophalen, had gezegd naar Rusland te gaan en had gezegd dat zij voorgoed ging;
- op 15 april 2007 om 15.59 uur een sms-bericht verstuurd naar [betrokkene 7] inhoudende dat [betrokkene 1] de volgende dag zou vliegen;
- op 17 april 2007 tegen [getuige 1] gezegd dat [betrokkene 1] in Minsk was;
- op 24 april 2007 tegen zijn moeder gezegd dat [betrokkene 1] die dag had gebeld en had gezegd dat ze in Minsk zat en niet meer terug zou komen.
Voorts heeft verdachte:
- [betrokkene 8] verteld dat [betrokkene 1] haar paspoort, haar creditcard en wat kleding had meegenomen en niet meer naar [betrokkene 8] wilde luisteren;
- [getuige 3] verteld dat [betrokkene 1] naar Rusland was vertrokken;
- [betrokkene 9] verteld dat hij [betrokkene 1] had betrapt met een zogenaamde neef die een jeugdvriend bleek te zijn, dat hij [betrokkene 1] daarna de deur had gewezen, dat ze bezig waren met de scheiding en dat [betrokkene 1] vermoedelijk met haar jeugdvriend in Amsterdam zou zitten;
- [betrokkene 10] verteld dat [betrokkene 1] na haar verdwijning nog telefonisch contact had opgenomen en had gezegd dat wanneer hij haar € 35.000,- zou betalen, hij dan alles mocht houden, inclusief hun kind;
- [betrokkene 11] verteld dat [betrokkene 1] op een terras in Eindhoven voor de ogen van zijn dochter was doodgereden;
- [betrokkene 12] verteld dat [betrokkene 1] verongelukt was toen hij met zijn dochter op het terras zat
- [betrokkene 13] verteld dat [betrokkene 1] er vandoor was gegaan en dat hij [betrokkene 1] een geldbedrag had gegeven waarvoor zij afstand van hun kind had gedaan;
- [betrokkene 14] verteld dat hij [betrokkene 1] op het vliegtuig had gezet naar Wit-Rusland;
- [betrokkene 15] verteld dat hij zou gaan verhuizen naar Isla Margarita, dat hij een Wit-Russische vrouw had en dat zijn vrouw op dat moment in Wit-Rusland was om afscheid te nemen van haar familie.
G. 3
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof de verklaring van verdachte dat [betrokkene 1] op 13 april 2007 ’s avonds de woning heeft verlaten volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- De omstandigheid dat na 13 april 2007 niets meer van [betrokkene 1] is vernomen terwijl zij voor die datum veelvuldig contact had met [getuige 1] en met haar familie;
- de wisselende mededelingen van verdachte tegenover anderen omtrent de afwezigheid van [betrokkene 1] ;
- de omstandigheid dat verdachte, zoals hiervoor overwogen, degene is geweest die het lichaam van [betrokkene 1] na haar overlijden in de afvalcontainer heeft gedeponeerd.
H. Conclusie
H.1
Naar het oordeel van het hof kan het gelet op het hiervoor onder E., F. en G. overwogene niet anders zijn dan dat verdachte op 13 april 2007 tussen 20.00 uur en 22.30 uur tijdens een heftige ruzie en/of in de periode daarna opzettelijk zodanig geweld op [betrokkene 1] heeft uitgeoefend dat zij is overleden.
H.2
Daarbij betrekt het hof dat verdachte [betrokkene 1] in de maanden februari, maart en april 2007 naar het leven stond en meermalen haar keel heeft dichtgeknepen.
Zulks leidt het hof af uit:
- de omstandigheid dat [betrokkene 1] op 19 februari 2007 tegen een centralist van de Belgische politie en een politiepatrouille heeft verteld dat zij ruzie had met verdachte en tegen de centralist tevens heeft gezegd: “hij probeert mij dood doen, net!”
- de omstandigheid dat [betrokkene 1] in februari 2007 [betrokkene 4] in een sms-bericht heeft verzonden, inhoudende “ [verdachte] tried te kill me with handen.” en vervolgens [betrokkene 4] telefonisch heeft verteld dat verdachte haar keel had dicht geknepen;
- de verklaring van [betrokkene 16] dat [betrokkene 1] haar op 21 maart 2007 heeft verteld dat verdachte had getracht haar te wurgen;
- de verklaring van [betrokkene 17] dat zij op 22 maart 2007 bij [betrokkene 1] blauwe plekken in de halsstreek heeft gezien, waarna [betrokkene 1] haar had verteld dat verdachte haar keel had dichtgeknepen;
- de verklaring van [betrokkene 3] dat hij rode donkere plekken en krassen op de hals van [betrokkene 1] heeft gezien en dat [betrokkene 1] hem heeft verteld dat verdachte had gepoogd haar te verwurgen;
- de verklaring van [getuige 1] dat [betrokkene 1] had verteld dat zij een week voor 13 april 2007 ruzie had gehad met verdachte waarbij verdachte haar bij haar keel had gepakt en dat hij bij [betrokkene 1] een kleine blauwe plek aan de zijkant van haar hals had gezien;
- de verklaring van [betrokkene 18] dat [betrokkene 1] haar op 12 april 2007 heeft verteld dat verdachte op 11 april 2007 ’s avonds haar bij haar keel had gepakt en had geprobeerd haar te wurgen.
H.3
Gelet op vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 13 april 2007 tot en met 6 juni 2007 [betrokkene 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd en vervolgens in de periode van 13 april 2007 tot en met 18 februari 2008 haar lijk heeft verborgen met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden van [betrokkene 1] te verhelen.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer in al zijn onderdelen.”
8. De steller van het middel betoogt dat het hof diverse door de verdachte tegenover getuigen afgelegde verklaringen als kennelijk leugenachtig heeft bestempeld en de desbetreffende verklaringen op deze wijze tot het bewijs heeft gebezigd. Volgens de steller van het middel is de bewezenverklaring in dit opzicht onvoldoende met redenen omkleed, omdat het hof zijn oordeel ten aanzien van de leugenachtigheid niet op andere wettige bewijsmiddelen heeft gebaseerd dan op de verklaringen van de verdachte. Daartoe verwijst hij naar rechtspraak van de Hoge Raad, die kort samengevat inhoudt dat een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en afgelegd om de waarheid te bemantelen tot het bewijs mag worden gebezigd indien dat oordeel voldoende grondslag vindt in feiten en omstandigheden die zijn vervat in één of meer tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen, waartoe niet kunnen worden gerekend bewijsmiddelen inhoudende verklaringen van de verdachte zelf.1.
9. Van strijd met de genoemde rechtspraak is evenwel geen sprake. Het hof heeft in zijn bewijsmotivering tot uitdrukking gebracht dat het geen geloof heeft gehecht aan de onder 7 weergegeven verklaringen van de verdachte. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter in zijn bewijsmotivering feiten of omstandigheden - hier de inhoud van de voormelde verklaringen van de verdachte - weergeeft teneinde vervolgens tot uitdrukking te brengen dat daaraan moet worden voorbijgegaan.2.
10. Daarbij merk ik nog op dat het hof wel verschillende verklaringen van de verdachte tot het bewijs heeft gebezigd, zoals onder 6 weergegeven, maar dat uit de bewijsvoering volgt dat het wel geloof heeft gehecht aan de desbetreffende onderdelen van de verklaringen van de verdachte. Ook in dit opzicht is de bewijsmotivering voldoende met redenen omkleed. Tot een nadere motivering was het hof, mede in aanmerking genomen hetgeen de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, niet gehouden.
10. Het middel faalt.
10. Het tweede middel behelst de klacht dat de strafoplegging onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen omkleed.
10. In eerste aanleg heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte wegens (samengevat) doodslag (feit 1 primair), het verbergen van een lijk met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen (feit 2) en het in het bezit hebben van een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken (feit 3) te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren. De rechtbank heeft de verdachte wegens doodslag (feit 1 primair) en de onder 2 en 3 genoemde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren. In de strafmotivering heeft de rechtbank betrokken dat de verdachte op een “gruwelijke en respectloze” wijze is omgegaan met het lichaam van de overledene en dat de verdachte in de periode dat het stoffelijk overschot in de kist was verborgen de dochter van hem en de overledene heeft laten spelen in de omgeving van de kist, waarbij zij zelfs tekeningen en stickers op de kist heeft geplakt. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gelet op de strafverzwarende omstandigheden, vermeerderde de rechtbank de in beginsel passend geachte gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met drie jaren.
10. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal bij het hof gevorderd de verdachte te veroordelen wegens de feiten 1 primair, twee en drie tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren. Het hof heeft de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en wegens het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
10. Het hof heeft de door hem opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
“Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 13 april 2007 of in de periode daarna op zijn echtgenote [betrokkene 1] in hun echtelijke woning zodanig geweld toegepast dat [betrokkene 1] als gevolg daarvan is overleden. Verdachte heeft daarmee de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Hij heeft zijn zeer jonge dochter haar moeder ontnomen. Zij zal moeten opgroeien in de wetenschap dat haar vader haar moeder van het leven heeft beroofd.
Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag, een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door een dergelijk delict wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
Verdachte is vervolgens respectloos omgegaan met het lichaam van [betrokkene 1] . Hij heeft het lichaam met het hoofd naar beneden in een afvalcontainer gedeponeerd. Vervolgens heeft hij in de echtelijke woning op de speelkamer een houten kist om die afvalcontainer gebouwd, waardoor die afvalcontainer aan het zicht werd onttrokken. Gedurende de periode (van ongeveer 9 maanden) dat het lichaam in de kist verborgen was, heeft verdachte zijn dochter laten spelen in de omgeving van de kist.
Gedurende de periode dat [betrokkene 1] werd vermist, heeft verdachte de nabestaanden en anderen voorgelogen en hen op die wijze de hoop laten houden dat [betrokkene 1] nog in leven was. Door de nabestaanden op die wijze in het ongewisse te laten, heeft de verdachte het leed van de nabestaanden vergroot. Zijn gedrag getuigt van een groot gebrek aan piëteit tegenover het slachtoffer en haar nabestaanden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof allereerst gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van liet hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft wat betreft de duur van deze straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd.
Alles overwegende acht het hof oplegging van de gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend en geboden.”
16. Ingevolge art. 359, vijfde lid, Sv, in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv, dient het hof in het bijzonder de redenen op te geven die de straf hebben bepaald. De keuze van factoren die voor de strafoplegging van belang zijn te achten, is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.3.De feitenrechter heeft in dit verband een ruime mate van vrijheid.
17. In het licht van het voorafgaande, meen ik dat het middel tevergeefs is voorgesteld. Het hof was niet gehouden te motiveren waarom het de oplegging van een hogere straf dan door de rechtbank was opgelegd passend achtte. Hetzelfde geldt voor het feit dat het hof in materiële zin – in het licht van de vrijspraak voor het onder 3 ten laste gelegde – boven de door de advocaat-generaal gevorderde straf is uitgegaan. Het hof heeft in de strafmotivering in het bijzonder de redenen opgegeven die de straf hebben bepaald, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in de afweging zijn betrokken. Daartoe behoren de respectloze wijze waarop de verdachte met het lichaam van de overledene is omgegaan en de omstandigheid dat de verdachte de nabestaanden en anderen gedurende de periode dat de overledene werd vermist heeft voorgelogen en hen daarmee hoop heeft laten houden dat de betrokkene nog in leven was. Ook heeft het hof aansluiting gezocht bij straffen die het hof in vergelijkbare gevallen oplegt. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat en waarom naar zijn oordeel niet kan worden volstaan met een lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren. De enkele omstandigheid dat de rechtbank op onderdelen tot eenzelfde motivering van de – lagere - strafoplegging is gekomen, maakt niet dat de door het hof opgelegde strafmotivering verbazing wekt.4.Daarbij neem ik mede in aanmerking dat de strafoplegging in hoger beroep ruim onder het toepasselijke strafmaximum is gebleven.
18. Het middel faalt.
18. De middelen zijn tevergeefs voorgesteld en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG