Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/23.3.3.1
23.3.3.1 Lotsverbondenheid
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380404:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 26 maart 1999, NJ 1999, 447(ABAM/Xavier). Mijns inziens vermeldt de redactie van de NJ bij dit arrest ten onrechte dat het hier betrof een veroordeling tot betaling van een hoofdsom onder verbeurte van een dwangsom bij niet tijdige voldoening.
Met betrekking tot de inhoud van het proces-verbaal van beslaglegging.
Buiten het geval waarin de hoofdveroordeling tot betaling van geld verplicht zal niet een verhaalsbeslag gelegd worden, maar een beslag van andere soort. Is bijvoorbeeld ter executie van de hoofdveroordeling een beslag tot afgifte gelegd, dan kan dit beslag niet strekken tot verhaal van verbeurde dwangsommen (bijvoorbeeld in het geval waarin de afgifteverplichting terzijde is gesteld, en afgifte dus niet geëffectueerd kan worden, maar de dwangsomcrediteur zijn vordering ter zake van verbeurde dwangsommen wenst te verhalen). Tevoren moet uit het beslagexploot immers blijken dat het beslag mede tot verhaal van dwangsommen strekt.
Met betrekking tot het beslag dient in het kader van het accessoir karakter van de toekomstige dwangsomvordering ten slotte nog te worden onderzocht of, wanneer voor een bepaalde hoofdvordering beslag wordt gelegd, dit beslag tevens geacht moet worden te zijn gelegd ter verzekering van een op het moment van beslaglegging nog toekomstige dwangsomvordering die uit hetzelfde vonnis voortspruit. Overigens zal deze vraag niet veelvuldig spelen: de dwangsomvordering ziet in beginsel niet op een geldveroordeling.1 Omdat deze regel echter een beperkt aantal uitzonderingen kent, kan de casus zich desalniettemin voordoen.
In het arrest van de Hoge Raad ABAM/Xavier was dit het geval.2 In casu was executoriaal beslag gelegd op grond van een eerder betekend vonnis, waarin een verkoper was veroordeeld tot een aantal prestaties, waaronder de betaling van een geldsom, terwijl een aantal andere veroordelingen met een dwangsom was versterkt. Betekening van de grosse had plaats voor verbeurte van de dwangsommen; het bevel tot betaling dat tegelijk met de betekening werd gedaan, betrof uitsluitend de betaling van de in het vonnis genoemde geldsom, op eventueel in de toekomst verschuldigde dwangsommen is daarbij geen aanspraak gemaakt.
De dwangsomcrediteur betoogde in deze zaak dat het beslag mede was gelegd ter verzekering van verhaal van - inmiddels - verbeurde dwangsommen. De Hoge Raad overwoog dat het hof had onderzocht of het uitgebrachte beslagexploot mede beslag voor verbeurde dwangsommen inhield, en dat het het exploot aldus had uitgelegd dat het daarop geen betrekking had. Gezien dit uitgangspunt was volgens de Hoge Raad de opvatting niet verdedigbaar dat aan de formaliteiten die met name art. 504 lid 1 Rv3 voorschrijft, was voldaan, nu het betekende vonnis waarin onder meer veroordelingen op verbeurte van een dwangsom waren opgenomen, als titel was vermeld in het beslagexploot; en dat het hof daarom zonder meer had moeten aannemen dat het beslag ook de verbeurde dwangsommen betrof. Deze opvatting kon volgens de Hoge Raad reeds daarom niet als juist worden aanvaard, omdat werd miskend dat ook met betrekking tot verbeurde dwangsommen de tenuitvoerlegging moet aanvangen met een bevel tot betaling, welk bevel in casu niet was gedaan. Voorts werd miskend dat in het onderhavige geval niet beslissend was of aan alle formaliteiten was voldaan, maar dat onderzocht diende te worden of het beslag mede strekte tot het verhaal van dwangsommen.4
Het oordeel van de Hoge Raad stemde overeen met dat van A-G Bakels in zijn conclusie voorafgaand aan het arrest. Doorslaggevend vond ook hij dat de executie krachtens art. 502 Rv wordt ingeleid door een betalingsbevel, waarna de schuldenaar nog een termijn van twee dagen wordt gegund om de executie af te wenden. Bakels wijst er in zijn conclusie op dat de schuldeiser bij executie van de dwangsomvordering op dezelfde wijze te werk moet gaan als bij de executie van andere geldvorderingen. Ter executie van de verbeurde dwangsommen moest in casu dus een afzonderlijk bevel tot betaling hebben plaatsgehad en moest het beslagexploot voldoende duidelijk inhouden dat het beslag mede strekte tot verhaal van de dwangsomvordering.
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat het accessoir karakter van de toekomstige dwangsomvordering in het hier behandelde geval geen bijzondere gevolgen meebrengt. In casu stonden overigens de geldvordering waarvoor beslag was gelegd en de bedoelde dwangsomvordering niet als hoofdvordering en accessoire vordering in relatie tot elkaar: de dwangsom had immers in dit geval niet op de betaling van de geldveroordeling betrekking. Mocht de dwangsom - in een uitzonderingsgeval - wel op de geldveroordeling zien, dan lijkt mij dit overigens niet tot een ander oordeel te leiden. Ook dan zou immers een afzonderlijk voorafgaand betalingsbevel vereist zijn en zou als voorwaarde gelden dat het beslagexploot uitgelegd zou moeten kunnen worden als zou dit mede op de toekomstige dwangsomvordering betrekking hebben.