Hof Den Haag, 13-05-2015, nr. 200.165.863/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:2415
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
13-05-2015
- Zaaknummer
200.165.863/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:2415, Uitspraak, Hof Den Haag, 13‑05‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 254 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Moeder zonder gezag is toch ontvankelijk in haar hoger beroep met betrekking tot de ondertoezichtstelling van haar kind.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 mei 2015
Zaaknummer : 200.165.863/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 14-4078
Zaaknummer rechtbank : C/10/466364
1. [de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
2. [de voogdes] ,
hierna te noemen: de voogdes,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoeksters in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoeksters,
advocaat mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
thans de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
2. [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Verzoeksters zijn op 5 maart 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 januari 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. Het hof heeft op 2 april 2015 een ondertekend exemplaar van het appelschrift ontvangen.
Bij het hof is van de zijde van verzoeksters op 17 maart 2015 een brief van 16 maart 2015 met bijlage ingekomen.
De zaak is op 16 april 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
verzoeksters, bijgestaan door mr. S. de Goede te Rotterdam (woordvoerder) enmr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein;
- -
[vertegenwoordiger] namens de raad;
- -
[vertegenwoordiger] en [vertegenwoordiger] (gezinsvoogd) namens de gecertificeerde instelling.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] heeft geen gebruik gemaakt van de door het
hof geboden gelegenheid om zijn mening kenbaar te maken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is de minderjarige [de minderjarige] , geboren op 24 oktober 2000 te Rotterdam (hierna te noemen: de minderjarige) onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar met benoeming van de gecertificeerde instelling tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van een jaar.
2. Verzoeksters verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad af te wijzen.
3. De raad en de gecertificeerde instelling bestrijden het hoger beroep van verzoeksters.
4. Verzoeksters zijn van mening dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van de minderjarige niet aanwezig zijn. Volgens verzoeksters is de moeder bij machte om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en worden de belangen of de gezondheid van de minderjarige niet ernstig bedreigd, althans niet zodanig dat deze bedreiging niet door de hulpverlening in het vrijwillige kader kan worden weggenomen. Verzoeksters wijzen erop dat de doelstellingen uit het plan van aanpak inmiddels zijn gerealiseerd. De minderjarige volgt onderwijs aan het Schreuder College (cluster 4) te Rotterdam, hetgeen door de ouders – ondanks dat verzoeksters cluster 4 onderwijs niet passend achten voor de minderjarige – is bewerkstelligd. Verder staat de minderjarige nog onder behandeling bij het Molemann Instituut. Deze behandeling is al voor de ondertoezichtstelling van de minderjarige gestart. Voorts benadrukken verzoeksters dat de minderjarige slechts in één strafzaak is genoemd en hij juist het slachtoffer is van de situatie. De minderjarige en de overige leden uit het gezin van de moeder worden bedreigd en uitgescholden. Vanaf begin 2015 speelt deze problematiek ook bij de voogdes. Tot slot wijzen verzoeksters erop dat reclasseringstoezicht is uitgesproken, maar dat dat traject nog niet is opgestart. De minderjarige is bereid zijn medewerking aan dat traject te verlenen.
5. De raad heeft ter zitting verklaard dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Weliswaar is de minderjarige op 9 april 2015 op het Schreuder College gestart en is de behandeling bij het Molemann Instituut voortgezet, maar bestaan er over de minderjarige nog veel zorgen. De minderjarige is opgepakt in verband met diefstal in vereniging en hij wordt op school bedreigd en mishandeld. Verder hebben verzoeksters onvoldoende inzicht in de problematiek van de minderjarige en geven zij niet altijd volledige en juiste informatie, waardoor er geen correcte hulpvraag geformuleerd kan worden. Verzoeksters leggen de schuldvraag buiten zichzelf en hebben veel weerstand tegen de geboden hulpverlening. Ook in de komende periode moet nog een aantal doelen gerealiseerd worden. De ondertoezichtstelling kan ervoor zorgen dat die doelen worden verwezenlijkt, aldus de raad.
6. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting meegedeeld dat het lastig is om met verzoeksters samen te werken. Zij hebben de neiging zaken zonder enig overleg te regelen, terwijl de gezinsvoogd daar ook al mee bezig is. Momenteel is er geen ander alternatief dan het Schreuder College, zijnde cluster 4 onderwijs. Reguliere scholen kunnen de minderjarige op dit moment niet bieden wat hij nodig heeft. Verzoeksters waren het niet eens met de plaatsing van de minderjarige op het Schreuder College. Zij wilden hun toestemming niet geven, omdat het cluster 4 onderwijs betrof. De gezinsvoogd heeft toen een aanwijzing aan de voogdes gegeven. Omdat de leerplichtambtenaar een boete wilde opleggen, is de benodigde toestemming uiteindelijk wel verleend. Tot slot heeft de gecertificeerde instelling verklaard dat het reclasseringstoezicht en de ondertoezichtstelling naast elkaar lopen, maar dat de schoolgang van de minderjarige op dit moment het belangrijkste speerpunt is.
7. Ten aanzien van de door het hof ambtshalve te beoordelen ontvankelijkheid van de moeder in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Het hof stelt voorop dat de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met gezag belaste ouder(s) en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen (vgl. HR 12 september 2014, nr. 14/01665, ECLI:NL:HR:2014:2665). Dit brengt mee dat aan de ouder die niet belast is met het gezag, niet de bevoegdheid toekomt om hoger beroep in te stellen van een beslissing tot ondertoezichtstelling. Het hof is echter van oordeel dat de moeder kan worden ontvangen in haar hoger beroep. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de minderjarige samen met zijn broertjes en zusjes met zijn vader en moeder in gezinsverband samen leeft. De voogdes heeft de voogdij over de minderjarige, omdat de moeder minderjarig was toen zij van de minderjarige beviel. De moeder heeft na haar achttiende jaar geen verzoek ingediend om met het gezag belast te worden. De voogdes is nauw betrokken bij de opvoeding van de minderjarige, maar de feitelijke verzorging en opvoeding van de minderjarige vindt plaats door zijn ouders. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt naar het oordeel van het hof dat de maatregel van ondertoezichtstelling de ouder zonder gezag zodanig raakt, dat ontzegging van de moeder van de mogelijkheid van hoger beroep haar te zeer zou belemmeren in haar uit artikel 8 EVRM voortvloeiende recht op bescherming van haar “family life” en daarmee dus in strijd zou komen. Het hof acht de moeder dan ook ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
8. Ten aanzien van de ondertoezichtstelling overweegt het hof als volgt. Het wettelijk kader zoals dit gold tot 1 januari 2015 is nog van toepassing nu het inleidend verzoekschrift van de raad is ingediend voor die datum. Een ondertoezichtstelling kan slechts worden uitgesproken indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (oud), aanwezig zijn. Bij zijn beoordeling dient het hof derhalve te onderzoeken of de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen dan wel zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
9. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling thans nog aanwezig zijn. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat er – ondanks het feit dat de minderjarige inmiddels onderwijs volgt aan het Schreuder College en onder behandeling bij het Molemann Instituut staat – nog steeds zorgen bestaan over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van de minderjarige. Ook is sprake van gedragsproblematiek. De minderjarige heeft moeite met autoriteit en gezag, het reguleren van zijn emoties en laat zelfbepalend gedrag zien. Verzoeksters zijn weliswaar zeer betrokken op de minderjarige, maar kunnen hem op dit moment niet de benodigde structuur, duidelijkheid en begrenzing bieden. Het hof acht verzoeksters niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige in samenwerking met de hulpverlening binnen het vrijwillige kader af te wenden, omdat verzoeksters onvoldoende inzicht hebben in de problematiek van de minderjarige en handelen vanuit hun eigen perspectief. Hierdoor kan niet de juiste hulpverlening worden ingeschakeld. Ook weegt het hof mee dat verzoeksters slechts door tussenkomst van de gezinsvoogd en de leerplichtambtenaar hebben ingestemd met de plaatsing van de minderjarige op het Schreuder College. De begeleiding vanuit de Jeugdreclassering is naar het oordeel van het hof evenmin toereikend om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden, nu deze hulpverlening zich met name richt op het voorkomen van recidive en het stabiliseren van de situatie.
10. Uit het voorgaande volgt dat de minderjarige nog steeds zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Daarmee wordt nog altijd voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Obbink-Reijngoud, Warnaar en Willems, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2015.