Hof Amsterdam, 15-11-2016, nr. 23-005255-15
ECLI:NL:GHAMS:2016:4478
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
15-11-2016
- Zaaknummer
23-005255-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:4478, Uitspraak, Hof Amsterdam, 15‑11‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1873, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 15‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Inbraak apotheek. Bruikbaarheid verklaring medeverdachte. Alibi. Medeplegen
parketnummer: 23-005255-15
datum uitspraak: 15 november 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-702034-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 juni 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een apotheek (perceel [adres 2] ) heeft weggenomen een kluis, inhoudende 750 euro en/of een verzekeringskaart scooter, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] Apotheek, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak op en/of verbreking van één of meer deur(en) en/of ra(a)m(en) van voornoemde apotheek.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juni 2014 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een apotheek, perceel [adres 2] , heeft weggenomen een kluis, inhoudende 750 euro en een verzekeringskaart van een scooter, toebehorende aan [slachtoffer] Apotheek, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak op een raam van voornoemde apotheek.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Bewijsoverwegingen
Bruikbaarheid verklaring medeverdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie niet gebruikt mag worden voor het bewijs van het ten laste gelegde. Deze verklaring is immers doorslaggevend voor het bewijs, maar vindt onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Daarbij komt dat de verdediging zijn ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren omdat [medeverdachte] , als getuige gehoord op de terechtzitting zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zich telkens heeft beroepen op zijn verschoningsrecht en geen enkele vraag heeft beantwoord. De betrouwbaarheid van de getuige kan dus niet worden getoetst. Nu onvoldoende ander bewijs ontbreekt dient de verdachte daarom van het ten laste gelegde worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring, is niet onverenigbaar met art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM indien de verdediging in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. Het gebruik van die verklaring is ook niet ongeoorloofd indien genoemde gelegenheid heeft ontbroken, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
[medeverdachte] heeft op 2 juni 2014 tegenover de politie verklaard dat de verdachte in de nacht van 2 juni 2014 aan [medeverdachte] heeft gevraagd hem ergens heen te brengen. [medeverdachte] heeft met zijn auto de verdachte en een andere man opgehaald bij de afgesproken bushalte en hen van Almere naar de Molenweg in Amstelveen gebracht. In Amstelveen heeft [medeverdachte] op aanwijzingen van de verdachte zijn auto in de buurt van de Molenweg geparkeerd. De verdachte en de ander zijn toen uitgestapt en weggelopen. Ongeveer twintig minuten later kwamen zij beiden aanrennen door de straat waarheen ze ook vertrokken waren en schreeuwden dat [medeverdachte] moest gaan rijden. De verdachte en die ander hadden bloed aan hun handen. Daarna zag [medeverdachte] de politie, is hij een weg ingereden die doodliep, zijn zij uit de auto gegaan en het bos ingerend. Enige tijd later zijn [medeverdachte] en de verdachte aangehouden. Bovendien heeft [medeverdachte] verklaard dat de verdachte en de derde man aan hem hadden verteld dat ze een koevoet in de bosjes bij de parkeerplaats hadden neergelegd, waardoor hij wel kon raden dat ze gingen inbreken.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier in deze zaak voldoende steunbewijs voor de door de verdachte betwiste onderdelen in de verklaring van [medeverdachte] . Het hof neemt daarbij het volgende in ogenschouw:
- De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [medeverdachte] in de nacht van
2 juni 2014 heeft gevraagd hem vanuit Almere naar Amstelveen te brengen. Hij is in Amstelveen uit de auto gestapt en heeft [medeverdachte] gevraagd hem daarna weer op te halen. Na ongeveer tien minuten is hij opnieuw bij [medeverdachte] in de auto gestapt, die op hem stond te wachten en zijn zij weggereden. Kort daarna gaf [medeverdachte] plotseling veel gas, hij stopte aan het eind van een doodlopende weg. De verdachte en [medeverdachte] renden weg, aldus nog steeds de verdachte.
- In de auto waarin de verdachte en [medeverdachte] naar Amstelveen zijn gereden en waar zij vóór hun aanhouding zijn uitgestapt, bevond zich een Tomtom. Op die Tomtom was het adres [adres 3] te Amstelveen als laatste zoekadres ingevoerd. Het adres van de apotheek is [adres 2] in Amstelveen. De verdachte is in de buurt van de Molenweg te Amstelveen aangehouden.
- Op 2 juni 2014 omstreeks 2.30 uur is melding gedaan van een inbraak aan de Molenweg in Amstelveen. Omstreeks 2.50 uur stond de auto van [medeverdachte] op de parkeerplaats Oude Karselaan in Amstelveen en werd gezocht naar de mogelijke daders van de inbraak die het bos in waren gerend. De meldkamer werd verzocht verscheidene politie-eenheden te sturen. De verdachte en [medeverdachte] zijn later vlakbij elkaar aangehouden.
- Getuigen, die boven de apotheek wonen, hebben verklaard dat zij twee mensen van de apotheek zagen wegrennen van wie er één een kennelijk zwaar voorwerp droeg dat de vorm had van een doos.
- Naast het gat in een raam van de apotheek is een breekijzer op de grond aangetroffen.
Gelet op dit aanvullende en ondersteunende bewijs wordt het verweer verworpen. De verklaring van [medeverdachte] kan voor het bewijs worden gebruikt.
Alibi
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte aan [medeverdachte] heeft gevraagd om hem naar Amstelveen te brengen omdat de verdachte daar aan een illegaal pokertoernooi zou meedoen. Hij heeft op het adres waar het pokertoernooi plaatsvond even rondgekeken en besloten niet mee te doen, omdat de inzet te hoog was, waarna [medeverdachte] hem weer heeft opgehaald. De verdachte heeft niets te maken met de inbraak.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte heeft met betrekking tot het pokertoernooi dat hij zou hebben bezocht geen enkel concreet en toetsbaar gegeven genoemd. Hij heeft bovendien voor het eerst bij de rechtbank deze verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in Amstelveen die nacht en kon niet verklaren waarom hij juist van Almere naar Amstelveen was gegaan om te pokeren. In hoger beroep is de verdachte uitgebreid bevraagd over de details van het pokertoernooi; waar was dit toernooi, bij welke persoon; wie namen er aan deel en dergelijke. De verdachte heeft ervoor gekozen zich op het zwijgrecht te beroepen en heeft deze vragen dus niet beantwoord. Daarbij komt, zoals hiervoor al is vermeld, dat [medeverdachte] heeft verklaard dat ‘ze’ hem vertelden dat alvast een koevoet en een hamer in de bosjes waren klaargelegd (het hof begrijpt: in de buurt van waar zou worden ingebroken). Bovendien is daadwerkelijk een breekijzer aangetroffen vlakbij het gat dat door de inbrekers in een raam van de apotheek was gemaakt.
Mede gelet op al hetgeen hiervoor ten aanzien van het bewijs van het ten laste gelegde is overwogen, acht het hof het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Het hof acht het ten laste gelegde feit dan ook bewezen zoals dat hiervoor onder ‘bewezenverklaring’ is opgenomen.
Medeplegen
De raadsman heeft tenslotte aangevoerd dat op grond van de inhoud van het dossier niet valt uit te sluiten dat de verdachte de derde man was die aan de overkant van de straat stond toen de plegers van de inbraak van de apotheek daarna wegliepen met een voorwerp dat de vorm had van een doos. De rol van die derde man kan hoogstens worden aangemerkt als medeplichtige. Medeplichtigheid aan de diefstal in vereniging met braak is niet ten laste gelegd, zodat vrijspraak moet volgen, aldus de raadsman.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Op grond van de inhoud van het dossier in onderling verband en samenhang bezien, waarvan een gedeelte hierboven reeds is weergegeven, acht het hof bewezen dat de verdachte één van de twee inbrekers in de apotheek is geweest. Voor onderbouwing van de stelling dat hij de derde/medeplichtige zou zijn heeft de raadsman slechts opgeworpen dat bij de verdachte geen glasdeeltjes van de verbroken apotheekruit zijn aangetroffen, hetgeen in de rede had gelegen als hij met een ander daar zou hebben ingebroken. De verdachte is echter niet onmiddellijk na de inbraak aangehouden, hij is in de auto van [medeverdachte] weggereden en hij heeft gedurende enige tijd in bosrijk gebied gelopen; mogelijk is hij tevens in een sloot beland. Onder die omstandigheden valt geenszins uit te sluiten dat hij aanvankelijk wel een of meer glasdeeltjes van het apotheekraam op zijn kleding of schoeisel heeft gehad. De enkele afwezigheid daarvan is gezien de inhoud van de bewijsmiddelen niet redengevend voor de conclusie dat hij niet één van de inbrekers geweest kan zijn.
De verdediging heeft niet betwist dat elk van de twee inbrekers als medepleger kan worden aangemerkt. Het hof overweegt daarover nog het volgende:
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde, intellectuele en/of materiële, bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Het gaat er om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.1.
De verdachte heeft [medeverdachte] gevraagd hem en de mededader in Almere met diens auto op te pikken en naar Amstelveen te rijden. In die auto bevond zich een Tomtom, waar een naastgelegen adres van de apotheek was ingevoerd. De verdachte is met de mededader uit de auto gestapt. [medeverdachte] heeft op hen gewacht. De getuigen die boven de apotheek wonen hebben twee personen uit de richting van de apotheek zien komen, waarvan één een object met zich voerde dat op een doos leek. Uit de apotheek is een kluis weggenomen. De verdachte is daarna in de auto van [medeverdachte] gestapt. Het hof concludeert uit deze omstandigheden dat de verdachte en de medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt bij de inbraak, waarbij de rol van de verdachte essentieel was. Hij is aanwezig geweest op de belangrijke momenten van de inbraak en heeft, blijkens de verklaring van [medeverdachte] , zich eveneens met de voorbereiding bezig gehouden, bij voorbeeld door (met de mededader) een koevoet gereed te leggen in de buurt van de apotheek en door [medeverdachte] te vragen hem met een auto naar de straat van de inbraak te brengen en hem na afloop met de auto op te halen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van
het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderddertig uren, subsidiair vijfenzestig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft met een of meer anderen ingebroken in een apotheek en daar een in het beton verankerde kluis weggenomen. Naast materiële schade als gevolg van de braak en de verdwenen kluis leidt een dergelijk feit ook tot ergernis en onrust. Dit soort inbraken versterken ook gevoelens van onveiligheid bij omwonenden. Voor zaken als deze is het opleggen van een vrijheidsbenemende straf als uitganspunt aangewezen.
Daar komt nog bij dat de verdachte, zoals blijkt uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
24 oktober 2016, voor soortgelijke feiten al meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld.
Daarom doet het opleggen van een taakstraf, zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd, onvoldoende recht aan de ernst van het feit, in combinatie met speciale recidive. Het hof houdt er rekening mee dat het feit al enige tijd geleden is gepleegd en dat de verdachte in de tussenliggende periode tot een gevangenisstraf van zes maanden is veroordeeld voor andere strafbaar feiten. Het hof ziet daarin aanleiding om de op zichzelf in passende straf van tien weken gevangenisstraf met twee weken te verlagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.J.L. Mastboom, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2016.
Mr. Mastboom is buitenstaat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑11‑2016