Rb. Rotterdam, 05-08-2015, nr. 10/775007-13
ECLI:NL:RBROT:2015:6174
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
05-08-2015
- Zaaknummer
10/775007-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:6174, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 05‑08‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2015/211
Uitspraak 05‑08‑2015
Inhoudsindicatie
De rechtbank in Rotterdam legt geen straf op aan de 2 agenten die betrokken waren bij het dodelijke schietincident in de Fazantstraat in april 2013. De agenten hebben geschoten omdat zij vreesden voor een dreigende situatie, waarbij onschuldige burgers het slachtoffer zouden kunnen worden. Ondanks dat er achteraf van een dergelijke situatie geen sprake bleek te zijn, was de vrees ervoor volgens de rechtbank gerechtvaardigd. De man luisterde niet naar vermaningen om te stoppen en bleef ook na waarschuwingsschoten met een wapen in de hand doorrennen. Omdat de man wegrende, was er voor de agenten geen ander middel (bij voorbeeld wapenstok of pepperspray) om hem tegen te houden. De officier van justitie eiste ontslag van rechtsvervolging omdat er sprake zou zijn geweest van noodweer. Van een noodweersituatie, dus een concrete dreigende situatie, bleek achteraf geen sprake volgens de rechtbank. Voor een gerechtvaardigde vrees voor zo’n situatie wel. In juridische termen noemt men dit putatief noodweer. De rechtbank realiseert zich dat haar oordeel dat het schieten van de betrokken politieagenten onder de omstandigheden gerechtvaardigd was en hen hiervan geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, voor de nabestaanden teleurstellend is. Uit de op de terechtzitting voorgelezen verklaringen van de nabestaanden is gebleken hoe ingrijpend hun leven nadien is veranderd en hoe schrijnend hun verdriet is.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: [10/775007-13]
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
NN01,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
domicilie kiezende te: Oostmaaslaan 71 te 3063 AM Rotterdam.
Raadsvrouw mr. V.A.M.G. van de Bilt, advocaat te Rotterdam.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2015.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. G.C. Bos heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde;
- ontslag van alle rechtsvervolging vanwege een gerechtvaardigd beroep op noodweer;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij].
4. De verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor:
- ( primair) ontslag van alle rechtsvervolging vanwege een beroep op noodweer wat betreft het onder primair en subsidiair ten laste gelegde;
- ( subsidiair) ontslag van alle rechtsvervolging vanwege een beroep op putatief noodweer wat betreft het onder primair ten laste gelegde en vrijspraak vanwege een beroep op afwezigheid van alle schuld wat betreft het onder subsidiair ten laste gelegde;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij].
5. Waardering van het bewijs
5.1
De feiten
De rechtbank gaat op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 7 april 2013 rond 18.00 uur hebben medewerkers van Stadstoezicht aan [slachtoffer] (verder te noemen: [slachtoffer]) een bekeuring aangezegd omdat hij zijn honden niet aangelijnd had op de Lepelaarsingel in Rotterdam. [slachtoffer] zei tegen de stadswachten dat hij geen legitimatiebewijs bij zich had. Hem werd daarop gezegd dat hij werd aangehouden. [slachtoffer] wilde weglopen. De stadswachten probeerden dat te verhinderen. Er ontstond een schermutseling waarbij [slachtoffer] één van de stadswachten een aantal keren hard duwde en probeerde te slaan waardoor deze op straat viel. Haar collega vroeg intussen via haar portofoon om spoedassistentie van de politie. Een buurtbewoner die tussenbeide kwam, sloeg [slachtoffer] in het gezicht waardoor [slachtoffer] op straat viel. [slachtoffer] schreeuwde naar deze buurman (het kwam er op neer dat hij de man te grazen zou nemen) en [slachtoffer] liep weg in de richting van zijn woning.
Volgens de stadswachten en deze buurtbewoner was [slachtoffer] heel boos en agressief en niet voor rede vatbaar.
De verdachte NN01 (verder te noemen: NN01), die in burger dienst deed op zijn fiets, was de eerste politieagent die na de spoedoproep ter plaatse kwam. Terwijl hij in gesprek was met de stadswachten, werd hij door één van hen gewaarschuwd dat [slachtoffer] achter hem kwam aanlopen uit de richting van zijn woning. De stadswachten zagen dat [slachtoffer] een soort bijl in zijn hand had en daarmee op hen afkwam. NN01 zag [slachtoffer] aan komen rennen met een lange staaf met een scherpe punt in zijn hand, ‘een soort van hakbijl’. [slachtoffer] maakte met zijn armen zwaaiende bewegingen. NN01 heeft daarop (om 18:14:11 uur) aan de meldkamer doorgegeven: “Wapen getrokken, man met wapen Fazantstraat”. De politiewagens die onderweg waren voor de spoedassistentie, kregen het bericht dat er een wapen was getrokken, dat de vesten moesten worden aangetrokken en dat de BTGV (Benaderingstechniek Gevaarlijke Verdachten) moest worden toegepast.
[slachtoffer] rende intussen op een groep mensen af die op de hoek van de straat stond. NN01 rende met getrokken wapen achter [slachtoffer] aan, onderwijl roepend dat hij van de politie was, dat [slachtoffer] was aangehouden en dat hij zijn wapen moest laten vallen. Diverse buurtbewoners zagen [slachtoffer] op zich afkomen met een voorwerp in zijn rechterhand dat wordt omschreven als een bijl of een tomahawk. Volgens één van hen had [slachtoffer] in zijn andere hand een mes. Omstanders zagen dat [slachtoffer] erg boos en agressief was. Het leek alsof hij dronken was en naar iemand op zoek. NN01 is voor de groep mensen gaan staan. [slachtoffer] stond voor hem met zijn wapen omhoog in de hand en maakte daarmee even later zwaaiende bewegingen.
Even later arriveerde een politiebusje op de andere hoek van de straat. In dat busje zaten de medeverdachte NN02 (verder te noemen: NN02) als bijrijder en haar collega NN03 als bestuurder. NN02 zag [slachtoffer] staan ‘met iets zwarts in zijn hand’. [slachtoffer] rende van NN01 en de omstanders vandaan in de richting van het politiebusje. NN01 rende achter hem aan. NN03 meende te zien dat [slachtoffer] een geweer in zijn handen had en waarschuwde NN02 dat ze dekking moesten zoeken. NN03 loste een waarschuwingsschot. [slachtoffer] rende na enkele meters via een poortje de aaneengesloten - door merendeels lage hekjes/heggetjes gescheiden - tuinen in die zijn gelegen tussen de portiekwoningen aan de Fazantstraat en de Korhaanstraat. [slachtoffer] had daarbij nog steeds zijn wapen in de hand. NN01 rende achter hem aan en ging even later ook de tuinen in, gevolgd door NN02, NN03 en een andere collega. NN01 en NN02 zagen geen andere mensen in de tuinen. Zij zagen dat [slachtoffer] bleef rennen en over afscheidingen heen de naast elkaar liggende tuinen doorrende. Naar [slachtoffer] is een aantal malen geroepen “politie”, dat hij moest stoppen en moest blijven staan en dat hij zijn wapen moest laten vallen. Ook NN02 loste een waarschuwingsschot. [slachtoffer] reageerde niet en bleef verder rennen.
Vervolgens is er door NN01 en NN02 een aantal keren gericht op [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] viel neer. Hij bleek gewond.
Om 18:14:34 uur werd aan de meldkamer om een ambulance gevraagd. Kort daarna is [slachtoffer] ter plekke aan zijn verwondingen overleden.
Vastgesteld is dat NN01 in elk geval drie maal in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten. Twee schoten daarvan hebben [slachtoffer] getroffen: één in de rug en één in zijn rechter arm. Het schot in de rug heeft tot de dood van [slachtoffer] geleid.
NN02 heeft twee maal in de richting van [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] is door de schoten van NN02 niet geraakt.
Nabij het hoofd van [slachtoffer] heeft de politie een langwerpig, houten voorwerp aangetroffen, gelijkend op een bijl. In een van de tuinen waar [slachtoffer] doorheen is gerend, lag bij het hekje tussen twee tuinen - op ongeveer acht meter van het lichaam van [slachtoffer] - een mes. Op dit mes is het DNA van [slachtoffer] aangetroffen.
[slachtoffer] had alcohol gedronken, zo is uit postmortaal toxicologisch onderzoek gebleken. Bij de gemeten concentratie alcohol kunnen onder andere gedrags- en stemmingsveranderingen optreden.
5.2
Het onder primair tenlastegelegde (doodslag)
5.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat NN01 niet het opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Zij stelt dat het bewijs voor directe opzet ontbreekt, maar dat dit niet geldt voor het voorwaardelijk opzet. Het afvuren van een vuurwapen in de richting van de lopende [slachtoffer], zou zonder meer de aanmerkelijke kans met zich brengen dat deze het leven verliest. Tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde zou dan ook kunnen worden geconcludeerd.
5.2.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan uit het strafdossier niet afleiden dat NN01, [slachtoffer] heeft willen dood schieten. Van doelopzet is dan ook geen sprake.
Dan moet de vraag worden beantwoord of NN01 bewust - door de gerichte schoten op de rug en een arm - de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door die schoten zodanig zou kunnen worden getroffen dat hij daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. NN01 heeft verklaard dat - na zijn eerste schot op de benen van [slachtoffer] - opnieuw op de benen schieten geen optie meer was en hij daarna op de rug en de rechterarm heeft gericht en geschoten. NN01 heeft met zijn vuurwapen op [slachtoffer] geschoten, terwijl [slachtoffer] door de tuinen aan het rennen was. De rechtbank neemt aan dat NN01 vanwege zijn opleiding, de IBT-trainingen en ervaring zich bewust was van de risico’s van het gebruik van een vuurwapen. Uit diverse verklaringen blijkt dat het ging om rommelige/ruige tuinen met gaten en oneffenheden, waarbij het zicht enigszins beperkt werd door lage hekjes/heggetjes. Onder die omstandigheden heeft de verdachte met het afvuren van drie schoten bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] aanvaard. De rechtbank acht daarom de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen De rechtbank is van oordeel dat NN01 daarbij alleen heeft gehandeld en spreekt hem derhalve vrij van het medeplegen van doodslag.
5.3
De bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat NN01 het onder primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
op of omstreeks 7 april 2013 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen
één of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. NN01 moet daarvan worden vrijgesproken.
6. Strafbaarheid feit
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat aan NN01 een beroep op noodweer toekomt. Er is sprake geweest van een dreigend gevaar voor aanranding van andermans lijf. Zij stelt daartoe dat [slachtoffer] opgefokt was en schijnbaar doelgericht onderweg naar een slachtoffer. Hij had zich daarbij voorzien van een mes en een voorwerp dat als een wapen werd gezien en dat objectief gezien als wapen kon dienen. [slachtoffer] reageerde nergens op, rende weg en rende door ook toen de politieagenten waarschuwingsschoten losten. Hij gedroeg zich als doof en blind voor alle pogingen hem van zijn voornemen af te brengen. Gezien de doelgerichtheid waarmee [slachtoffer] rende, konden de politieagenten vrezen dat [slachtoffer] op weg was naar een beoogd doelwit. De beslissing van beide politieagenten om te schieten, is een logische en in het vervolg liggend van de andere handelingen geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging meent dat aan NN01 een beroep op noodweer toekomt. De toestand waarin [slachtoffer] verkeerde in combinatie met het wapen en de overige omstandigheden ter plaatse heeft NN01 opgevat als een onmiddellijk dreigend gevaar voor de wederrechtelijke aanranding van andermans lijf en NN01 mocht dat, naar de uiterlijke verschijningsvorm beschouwd, ook zo doen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient vastgesteld te worden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van - in dit geval - een derde. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan ook sprake zijn indien er een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding bestaat. Daarbij geldt dat uit objectieve omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat iemand - in dit geval [slachtoffer] - daadwerkelijk op het punt stond om tot de aanval jegens een derde over te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat daar in het onderhavige geval geen sprake van is geweest.
Geen van de betrokken politieagenten die ten tijde van het schieten in de tuinen aanwezig waren, verklaart dat er mensen in de tuinen aanwezig waren. Zij hebben dat niet gezien omdat zij volledig op [slachtoffer] gefocust waren dan wel daadwerkelijk niemand gezien hebben. Van gevaarzetting voor de politieagenten zelf was voorts geen sprake, nu [slachtoffer] van hen aan het wegrennen was. Van enige concrete dreigende actie jegens derden is niet gebleken op het moment dat NN01 gericht op [slachtoffer] heeft geschoten. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Het bewezen feit levert op:
DOODSLAG.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
7. Strafbaarheid verdachte
7.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat voor het geval de rechtbank zou oordelen dat aan NN01 geen beroep op noodweer toekomt NN01 niet veroordeeld kan worden omdat hij verschoonbaar heeft gedwaald omtrent de aanwezigheid van een noodweersituatie (putatief noodweer).
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Van putatief noodweer is sprake wanner men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Er moet dan geoordeeld worden dat er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een verdachte redelijkerwijze aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij of een ander dreigde te worden aangevallen. Anders gezegd: NN01 dacht - en mocht denken - dat hij of een ander werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen, maar dit bleek niet het geval. Een beroep op putatief noodweer dient met een objectieve ex tunc toets te worden beoordeeld: Zou de gemiddelde rechtsgenoot geplaatst in de situatie van NN01 ook in de veronderstelling hebben verkeerd dat [slachtoffer] dreigde iemand aan te vallen?
Voor het antwoord op de vraag of het door de verdediging gedane beroep op putatief noodweer slaagt dient de rechtbank eerst te onderzoeken of er sprake is geweest van een verschoonbare dwaling ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie door NN01. Vastgesteld moet kunnen worden dat NN01 in redelijkheid kon en mocht menen dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor de wederrechtelijke aanranding van derden, in dit geval één of meer bij toeval in de tuinen aanwezige personen.
Op grond van de zogenaamde Garantenstellung mogen aan politieagenten op grond van hun beroep, opleiding en training andere eisen worden gesteld dan aan een burger. Enerzijds mag van hen worden gevergd dat zij beschikken over zelfbeheersing en tactisch inzicht en ook in stressvolle confrontaties met verdachten niet te snel naar hun dienstwapen zullen grijpen, maar afgewogen beslissingen nemen. Anderzijds moet worden opgemerkt dat, juist bij gevaar van geweld, optreden van de sterke arm geboden is, zelfs als dat tot een gewelddadig treffen leidt. Beide elementen spelen een rol.
[slachtoffer] zwaaide met een ter terechtzitting getoonde, gemodificeerde houten wandelstok die aan de onderkant voorzien was van een stalen punt en aan de bovenkant van een verdikking in de vorm van een bijl met aan de ene kant een scherpe zijde en aan de andere kant de vorm van een roofvogel. De rechtbank oordeelt dat op het moment dat [slachtoffer] het voorwerp in zijn handen had, de gelijkenis met een wapen zoals een (hak)bijl of een zogenaamde “tomahawk” zeer wel denkbaar is geweest.
De verwarde [slachtoffer] rende - enigszins onvast - door de tuinen met een slagwapen en maakte daarmee ongecontroleerde zwaaiende bewegingen, waarbij NN01 reeds eerder had opgemerkt dat [slachtoffer] in een soort panische toestand verkeerde. [slachtoffer] reageerde in het geheel niet op (herhaalde) aanroepen, bevelen en zelfs niet op (meerdere) waarschuwingsschoten.
Vorenstaande omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, waarbij de optelsom van gebeurtenissen evolueerde naar een mogelijke situatie van onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van derden, leidt tot het oordeel van de rechtbank dat NN01 redelijkerwijs kon en mocht menen dat [slachtoffer] tegengehouden moest worden.
Andere mogelijkheden die NN01 had kunnen volgen, acht de rechtbank niet opportuun. Omdat [slachtoffer] wegrende was er geen reële mogelijkheid voor NN01 en zijn collega’s om hem aan te houden met gebruikmaking van een ander middel, zoals wapenstok of pepperspray of met fysiek geweld. Voor het wachten op een arrestatieteam was de situatie te acuut. [slachtoffer] rende in tuinen waar zich, gelet op het tijdstip (circa 18.15 uur) en het weer, bewoners konden bevinden. Alle pogingen om hem te stoppen hadden tot niets geleid. Bovendien is gebleken dat [slachtoffer] naast de tomahawk ook een groot zilverkleurig vleesmes bij zich had, dat op korte afstand van zijn lichaam is gevonden. Dit gegeven onderstreept - zij het achteraf - dat acuut ingrijpen van de politie geboden was.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep op putatief noodweer
slaagt, zodat NN01niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank realiseert zich dat haar oordeel dat het schieten van de betrokken politieagenten onder de hiervoor genoemde omstandigheden gerechtvaardigd was en hen hiervan geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, voor de nabestaanden teleurstellend is. Uit de op de terechtzitting voorgelezen verklaringen van de nabestaanden is gebleken hoe ingrijpend hun leven nadien is veranderd en hoe schrijnend hun verdriet is. Dat [slachtoffer] is overleden moet zeer worden betreurd.
8. Het onder subsidiair tenlastegelegde (dood door schuld)
De rechtbank zal, zoals hiervoor is overwogen, NN01 ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van de onder primair bewezenverklaarde doodslag.
Nu dit aldus niet tot een veroordeling leidt, schrijft het wettelijk systeem voor dat het subsidiair tenlastegelegde moet worden onderzocht teneinde te beoordelen of dit tot een veroordeling kan leiden.
8.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit vanwege een beroep op afwezigheid van alle schuld.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, acht de rechtbank dood door schuld niet bewezen. In de hiervoor ten aanzien van het primair tenlastegelegde genoemde overwegingen dat sprake is geweest van putatief noodweer ligt namelijk besloten dat niet kan worden bewezen dat het aan verdachtes schuld (ten laste gelegd als ‘roekeloos’, (zeer/aanmerkelijk) ‘onvoorzichtig en/ of onoplettend’) te wijten is dat het slachtoffer is overleden. Derhalve spreekt de rechtbank NN01 vanwege de afwezigheid van alle schuld vrij van het subsidiair tenlastegelegde.
9. Vordering benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], gemachtigde mr. D.N. de Jonge. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 3.322,91 aan materiële schade (uitvaartkosten).
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan NN01 geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door NN01 ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat NN01 het onder primair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart NN01 voor het onder primair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat NN01 ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart niet bewezen, dat NN01 het onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij], p/a gemachtigde: mr. D.N. de Jonge, Van der Helstplein 3 te 1072 PH Amsterdam, niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door NN01 ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A. Kalk, voorzitter,
mr. A.J.M. van Breevoort en mr. G.M. Munnichs, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 augustus 2015.
Bijlage I bij vonnis van 5 augustus 2015: NN01
Tekst tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij,
op of omstreeks 7 april 2013 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen
één of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij,
op of omstreeks 7 april 2013 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend
op een rennende [slachtoffer] met een vuurwapen één of meer kogel(s) heeft afgevuurd
op en/of in de richting van die [slachtoffer],
waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld en/of de schuld van zijn
mededaderes) te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten:
een inschot in de rechterarm/romp en/of een doorschot door de romp (van
rugzijde naar buikzijde) met ernstig inwendig letsel aan de linkerlong, heeft
bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Bijlage II bij vonnis van 5 augustus 2015: NN01
Bewijsmiddelen