Rb. Utrecht, 19-12-2012, nr. 324902 / HA ZA 12-807
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7457
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
19-12-2012
- Zaaknummer
324902 / HA ZA 12-807
- LJN
BY7457
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal publiekrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7457, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 19‑12‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
JBPr 2013/35 met annotatie van mr. J. Fleming
Uitspraak 19‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Toelaatbaarheid stukken die in buitenlandse taal zijn opgesteld. Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo, omdat letter of intent een overeenkomst sui generis is.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 324902 / HA ZA 12-807
Vonnis in incident van 19 december 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FROG AGV SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats], Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. S.W. van Dijk te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna Frog en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- -
de incidentele conclusie van antwoord
- -
het pleidooi in het incident
- -
de akte na pleidooi van Frog
- -
de antwoordakte van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
Bezwaar tegen het ontbreken van een vertaling
2.1.
Frog heeft bezwaar gemaakt tegen het opnemen (zonder vertaling) van in de Duitse taal gestelde citaten in de incidentele conclusie van [gedaagde]. Zij is de Duitse taal onvoldoende machtig om de juridische implicaties van de citaten voor de onderhavige procedure te beoordelen, aldus Frog.
2.2.
Volgens [gedaagde] moet Frog er in een zaak met een internationaal karakter rekening mee houden dat ook in een andere taal gestelde commentaren en rechtspraak worden aangehaald. Bovendien maakt Frog ook gebruik van citaten uit stukken die in de Engelse taal zijn opgesteld zonder daarvoor een vertaling aan te leveren en zijn alle producties van Frog in de Engelse of Duitse taal gesteld. Indien de rechtbank dat wenst, is [gedaagde] bereid om beëdigde vertalingen van de betreffende citaten en ook van de producties aan te leveren.
2.3.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat geen bepaling die voorschrijft in welke taal voor de Nederlandse rechter moet worden geprocedeerd. De in artikel 6 EVRM neergelegde beginselen van een eerlijk proces en openbare behandeling brengen evenwel mee dat dit in een procedure voor de Nederlandse rechter de Nederlandse taal (en in Friesland: ook de Friese taal (zie de Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer)) moet zijn. Dat sluit niet uit dat er in een procedure gebruik wordt gemaakt van producties of andere stukken (citaten uit buitenlandse literatuur of jurisprudentie) die in een andere taal zijn opgesteld. Van dergelijke stukken moet een partij uit zichzelf een vertaling aanleveren, indien te verwachten is dat de wederpartij (en de rechter) die stukken zonder vertaling niet begrijpt en op waarde kan schatten.
2.4.
De rechtbank constateert dat [gedaagde] in haar incidentele conclusie citaten heeft opgenomen in de Duitse taal uit Duitse literatuur met betrekking tot het Europese civiele procesrecht, en dat zij daarbij geen vertaling heeft opgenomen. [gedaagde] mocht er naar het oordeel van de rechtbank niet vanuit gaan dat Frog (en de rechtbank) de betreffende citaten die juridische termen bevatten in de Duitse taal, zou begrijpen en op waarde zou kunnen schatten. [gedaagde] had derhalve uit zichzelf een vertaling van die citaten moeten aanleveren. Zo niet reeds bij incidentele conclusie dan in ieder geval naar aanleiding van het door Frog - voorafgaand aan het pleidooi - gemaakte bezwaar. In het kader van dit incident is geen ruimte om alsnog de gelegenheid te bieden om een vertaling van de betreffende citaten in het geding te brengen. De rechtbank zal het bezwaar van Frog dan ook honoreren en de betreffende passages in de incidentele conclusie van [gedaagde] buiten beschouwing laten.
Bezwaar tegen het innemen van nieuwe stellingen op de pleidooizitting
2.5.
Frog heeft bezwaar gemaakt tegen het feit dat [gedaagde] pas ter gelegenheid van het pleidooi is ingegaan op Frogs stelling dat haar vordering is gebaseerd op de door partijen ondertekende ‘letter of intent’ en de daaruit voortvloeiende resterende verplichtingen. Volgens Frog moet dit verweer dan ook als tardief worden gepasseerd.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is Frog niet in haar verdediging benadeeld doordat [gedaagde] pas ter gelegenheid van pleidooi op die stelling is ingegaan. Het betreft slechts een geringe toevoeging aan de reeds door [gedaagde] gevoerde verweren en Frog is op de pleidooizitting voldoende in de gelegenheid geweest om op dit aanvullende verweer te reageren. De rechtbank wijst het bezwaar op dit punt dan ook af.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter
2.7.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Volgens [gedaagde] heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht om van de tegen haar ingestelde vorderingen kennis te nemen, aangezien zij in Duitsland gevestigd is.
2.8.
Frog voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.9.
Frog heeft aangevoerd dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van het geschil tegen [gedaagde] kennis te nemen berust op artikel 23 dan wel artikel 5 sub 1 van Verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo).
Artikel 23 EEX-Vo
2.10.
Op grond van artikel 23 EEX-Vo is een gerecht exclusief bevoegd om van een geschil kennis te nemen, indien partijen dit gerecht daartoe hebben aangewezen. Een dergelijke aanwijzing moet blijken uit:
- a)
een schriftelijke overeenkomst of een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst of;
- b)
een overeenkomst in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijze die tussen partijen gebruikelijk is geworden of;
- c)
een overeenkomst in een vorm die overeenstemt met de gewoonte in, kort gezegd, de betrokken handelsbranche.
Ad a)
2.11.
Aan de eis van een “schriftelijke overeenkomst” is volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie pas voldaan, indien de forumkeuzeclausule het voorwerp heeft uitgemaakt van een wilsovereenstemming tussen partijen die duidelijk en nauwkeurig tot uiting komt. Indien de betreffende clausule onderdeel uitmaakt van algemene voorwaarden die op de achterzijde van een ondertekend contract zijn afgedrukt, is alleen aan dit vereiste voldaan, indien in de tekst van het contract uitdrukkelijk wordt verwezen naar de algemene voorwaarden (vgl. Hof van Justitie 14 december 1976, LJN AD4017).
2.12.
Ter onderbouwing van het bestaan van een rechtsgeldige forumkeuze voor de Nederlandse rechter verwijst Frog naar artikel 20 van haar algemene inkoopvoorwaarden, die zij in haar ‘purchase order’ van 20 juli 2011 van toepassing heeft verklaard en die zij (op dezelfde datum) per e-mail (productie 3 bij dagvaarding) aan [gedaagde] heeft gezonden. Deze bepaling maakt (in combinatie met artikel 1 van die voorwaarden) de rechtbank Utrecht bevoegd ten aanzien van alle geschillen die betrekking hebben op alle rechtsverhoudingen die ontstaan met Frog als (potentiële) koper van goederen of diensten of als de (potentiële) partij die derden uitnodigt tot het doen van biedingen.
2.13.
Aanvankelijk heeft [gedaagde] de ontvangst van de inkoopvoorwaarden betwist, maar na pleidooi heeft zij in haar antwoordakte alsnog erkend deze voorwaarden te hebben ontvangen. Zij stelt zich evenwel op het standpunt dat terzake geen wilsovereenstemming tot stand gekomen is.
2.14.
De rechtbank constateert dat de betreffende purchase order niet door [gedaagde] is ondertekend, zodat uit de verwijzing in dat contract naar de algemene inkoopvoorwaarden geen wilsovereenstemming terzake kan worden afgeleid. Daarbij komt dat [gedaagde] op 21 juli 2011 een offerte aan Frog heeft gezonden waarin zij uitdrukkelijk haar eigen verkoopvoorwaarden van toepassing verklaart (productie 10 bij haar incidentele conclusie). Hetzelfde had [gedaagde] overigens ook al gedaan in haar offerte van 20 juni 2011 (productie 5 bij haar incidentele conclusie), derhalve voorafgaande aan de e-mail van 20 juli 2011 van Frog. Hieruit heeft Frog moeten afleiden dat [gedaagde] een andere bedoeling heeft gehad met betrekking tot de toepassing van algemene voorwaarden op de te sluiten overeenkomst. Zij heeft het uitblijven van een uitdrukkelijke reactie van [gedaagde] op de ontvangst van de algemene inkoopvoorwaarden van Frog derhalve niet aldus mogen begrijpen dat [gedaagde] (stilzwijgend) de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Frog aanvaardde. In ieder geval is niet voldaan aan het vereiste dat wilsovereenstemming tussen partijen terzake ‘duidelijk en nauwkeurig’ tot uiting is gekomen. Dit betekent dat artikel 20 van de algemene inkoopvoorwaarden van Frog geen grondslag kan bieden voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
2.15.
Frog heeft zich niet beroepen op het bestaan van een schriftelijke vastlegging van een mondelinge overeenstemming, zodat de rechtbank dat buiten beschouwing zal laten.
Ad b)
2.16.
Partijen hebben niet eerder zaken met elkaar gedaan, zodat dit onderdeel van artikel 23 EEX-Vo toepassing mist.
Ad c)
2.17.
Volgens Frog is er in de branche waarin partijen actief zijn, sprake van een gewoonte waarin professionele partijen verwijzen naar de in- of verkoopvoorwaarden van één van hen en dat een partij die de voorwaarden van de wederpartij wil afwijzen, dit (expliciet) moet doen.
2.18.
Afgezien van het antwoord op de vraag of er inderdaad sprake is van een dergelijke gewoonte in de betreffende branche, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] met het toepasselijk verklaren van haar eigen algemene verkoopvoorwaarden voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij de toepasselijkheid van de algemene inkoopvoorwaarden van Frog afwijst, zodat ook een eventuele gewoonte in de branche geen grondslag kan vormen voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
Conclusie
2.19.
Het voorgaande betekent dat de forumkeuzeclausule waarop Frog zich beroept, niet voldoet aan de vereisten van artikel 23 EEX-Vo om de Nederlandse rechter bevoegd te maken om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Artikel 5 lid 1 EEX-Vo
2.20.
Op grond van artikel 5 sub 1 onder a EEX-Vo kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat in een andere lidstaat worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
2.21.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat tussen partijen een koopovereenkomst dan wel een overeenkomst tot levering van diensten (ontwikkelingsovereenkomst) tot stand gekomen is, zodat op grond van artikel 5 sub 1 onder b EEX-Vo de Duitse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil, nu de zaken of diensten op grond van de overeenkomst in Duitsland geleverd hadden moeten worden.
2.22.
Frog baseert haar vorderingen op het bestaan van een verbintenis aan de zijde van [gedaagde] tot het afgeven van de door haar verstrekte informatie en het vergoeden van schade die zij heeft geleden door niet-nakoming door [gedaagde] van haar verplichting om een offerte uit te brengen die uitgaat van levering uiterlijk in week 37 van 2011. Zij baseert deze verbintenissen, zo begrijpt rechtbank, op de (nawerking van de) tussen partijen tot stand gekomen letter of intent. Volgens haar is er uiteindelijk geen koopovereenkomst (of een overeenkomst tot het leveren van diensten) tot stand gekomen.
2.23.
Gelet op deze grondslag van de vordering moet beoordeeld worden hoe de letter of intent moet worden gekwalificeerd: als een koopovereenkomst, een overeenkomst tot het leveren van diensten of als een andersoortige overeenkomst.
2.24.
De letter of intent is blijkens het gebruik van termen als ‘purchase order’, ‘supply’ en ‘delivery’ duidelijk gericht op de koop van zaken en niet op het leveren van diensten, zodat deze reeds op die grond niet als een overeenkomst tot het verstrekken van diensten kan worden gekwalificeerd.
2.25.
Van een koopovereenkomst is evenmin sprake. De kern van de letter of intent wordt gevormd door de afspraak dat [gedaagde] binnen bepaalde kaders een nieuwe offerte aan Frog zal uitbrengen. Deze kaders zijn niet zo nauw beschreven dat geoordeeld moet worden dat sprake is van overeenstemming over alle essentialia van een koopovereenkomst.
2.26.
De onderhavige letter of intent moet - naar voorlopig oordeel van de rechtbank - gekwalificeerd worden als een overeenkomst sui generis strekkende tot het bieden van een kader voor verdere onderhandelingen en het maken van afspraken over de voor die onderhandelingen relevante onderwerpen (zoals het teruggeven van verstrekte informatie en het geheimhouden daarvan). Een dergelijke overeenkomst valt niet onder artikel 5 sub 1 onder b, maar onder artikel 5 sub 1 onder a EEX-Vo. Zowel de verbintenis tot het teruggeven van informatie als de verbintenis tot schadevergoeding moet in Nederland worden uitgevoerd, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo bevoegd is om van de op deze grondslag ingestelde vorderingen kennis te nemen.
2.27.
De rechtbank wijst de incidentele vordering dan ook af.
2.28.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3.
De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van Frog tot op heden begroot op € 452,00,
- 3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
- 3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 30 januari 2013 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Frieling, bijgestaan door mr. W.A. Visser als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.