ABRvS, 17-06-2009, nr. 200805991/1/V6
ECLI:NL:RVS:2009:BI8480
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-06-2009
- Zaaknummer
200805991/1/V6
- LJN
BI8480
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BI8480, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑06‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 maart 2007 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [appellant], een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Partij(en)
200805991/1/V6.
Datum uitspraak: 17 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 juli 2008 in zaak nr. 07/2353 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2007 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [appellant], een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 25 juli 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 juli 2008, verzonden op 4 juli 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door K.W. Seegers, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.S. van Muiswinkel, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit.
2.2.
Het op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) opgemaakte boeterapport van 27 november 2006 (hierna: het boeterapport), houdt in dat tijdens een controle op 3 september 2006 in de onderneming van [appellant] aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de onderneming), twee vreemdelingen, genaamd [vreemdeling A] en [vreemdeling B] (en hierna tezamen: de vreemdelingen), zijn aangetroffen, terwijl zij arbeid verrichtten bestaande uit het bereiden van kip tandoori en het met een mixer door saus gaan. Voor het door de vreemdelingen verrichten van werkzaamheden waren geen tewerkstellingsvergunningen afgegeven.
2.3.
[appellant] betoogt dat de rechtbank weliswaar terecht heeft overwogen dat de minister de inhoud van de door de vreemdelingen afgelegde verklaringen niet aan de boeteoplegging ten grondslag heeft kunnen leggen omdat zij zonder tolk in het Nederlands en het Engels zijn gehoord, maar ten onrechte heeft overwogen dat de minister op grond van de overige gedingstukken terecht heeft aangenomen dat de vreemdelingen arbeid in de zin van de Wav hebben verricht. Met de overweging dat de verklaringen niet aan de boeteoplegging ten grondslag konden worden gelegd, diende volgens [appellant] het gehele boeterapport als niet geloofwaardig te worden aangemerkt.
Voorts betoogt [appellant] dat, anders dan waarvan de rechtbank uitgaat, de vreemdelingen geen arbeid in de zin van de Wav hebben verricht omdat niet vaststaat dat zij op het moment van de controle bezig waren met het bereiden van bestellingen en omdat op dat moment nog geen bestellingen waren binnengekomen.
2.3.1.
Anders dan [appellant] betoogt, leidt de omstandigheid dat, naar in rechte vaststaat, de inhoud van de door de vreemdelingen afgelegde verklaringen niet aan de boeteoplegging ten grondslag kon worden gelegd, niet tot het oordeel dat het gehele boeterapport als niet geloofwaardig of onjuist terzijde dient te worden geschoven. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 oktober 2008 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/pdf/200802975_1.pdf">200802975/1a>), dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport. Dit is slechts anders, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. In het boeterapport zijn, naast de als bijlage bij het boeterapport gevoegde verklaringen van de vreemdelingen, feitelijke waarnemingen van de inspecteurs opgenomen. De omstandigheid dat de vreemdelingen zonder bijstand van een tolk zijn gehoord, heeft slechts tot gevolg dat hun verklaringen in dit geval niet aan de boeteoplegging ten grondslag konden worden gelegd en biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat voormelde waarnemingen onjuist zijn.
Het betoog faalt.
2.3.2.
Blijkens het boeterapport heeft [vreemdeling B] ten tijde van de controle de deur geopend met een vleesvork in zijn hand, die hij vervolgens in een spoelbak legde. De handen van [vreemdeling B] waren geelachtig/oranje gekleurd. In de aangrenzende keukenruimte bevonden zich een ketel met daarin een saus van dezelfde kleur en een grote bak met gekookte rijst. De handen van [vreemdeling A] waren ook geelachtig/oranje gekleurd. [vreemdeling A] wees op een bakje met kip tandoori dat hij had klaargemaakt. In een aanvullende rapportage van de betrokken inspecteurs naar aanleiding van het tegen het besluit van 8 maart 2007 gemaakte bezwaar, is vermeld dat de inhoud van het bakje aanzienlijk meer was dan voor het gebruik van één persoon.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bestaat onder deze omstandigheden geen grond voor het oordeel dat de vreemdelingen geen arbeid in de zin van de Wav hebben verricht maar voor zichzelf een maaltijd hebben bereid. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de ten tijde van de controle aanwezige [bedrijfsleider] in zijn in een ambtsedig opgemaakt rapport neergelegde verklaring van 24 oktober 2006 niet heeft verklaard dat de vreemdelingen een maaltijd voor zichzelf hadden bereid, maar heeft verklaard dat de handen van [vreemdeling A] mogelijk waren verkleurd doordat hij een blik met kleurstoffen had gepakt, het bereiden van voedsel tot de kernactiviteiten van een restaurant behoort en de onderneming op het moment van de controle op het punt stond haar deuren voor het publiek te openen.
Dat niet vaststaat dat de vreemdelingen ten tijde van de controle een maaltijd voor een concrete bestelling aan het bereiden waren, leidt - wat hier ook van zij - niet tot de conclusie dat geen arbeid in de zin van de Wav werd verricht. Het bereiden van een grote hoeveelheid saus en rijst geschiedt ter voorbereiding van mogelijke bestellingen en behoort tot de normale bedrijfsvoering van een restaurantkeuken. Ook in dat geval zijn de handelingen ten behoeve van de onderneming verricht en moeten zij als arbeid in de zin van de Wav worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009
32-510.