NJB 2014/1963:Kredietovereenkomst. Opzegging. Een kredietovereenkomst omvat een rekening-courantkrediet en twee rentevaste leningen. De bank zegt de overeenkomst op en maakt aanspraak op boeterente wegens de vervroegde aflossing van de twee leningen. Het hof acht de beëindiging van het rekening-courantkrediet rechtsgeldig, maar de beëindiging van de leningen en de aanspraak op de boeterente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en daarom niet rechtsgeldig. HR: 1. Beoordelingsmaatstaf. Indien een kredietverlener gebruik maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de kredietovereenkomst, moet de rechtsgeldigheid daarvan beoordeeld worden aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van art. 6:248 lid 2 BW. Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre gebruikmaking van de bevoegdheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat onderscheid wordt gemaakt naar gelang het de beëindiging van het ene dan wel het andere onderdeel van de kredietovereenkomst betreft, mede in het licht van de uiteenlopende daaraan verbonden gevolgen en de overige omstandigheden van het geval