Zie o.m. rov. 2.1-2.4 van het arrest in kort geding van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6594 (hierna ook: het bestreden arrest).
HR, 20-11-2020, nr. 19/04606
ECLI:NL:HR:2020:1854
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-11-2020
- Zaaknummer
19/04606
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1854, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑11‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2019:6594, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:930, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2020:930, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑10‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1854, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Kort geding. Vordering tot schorsing tenuitvoerlegging vonnis in de hoofdzaak. Samenhang met HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 en HR 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1139.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/04606
Datum 20 november 2020
ARREST
In de zaak van
[de man],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: de man,
advocaat: J. den Hoed,
tegen
[de vrouw],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: N.C. van Steijn.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/17/166031 / KG ZA 19-79 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2019;
het arrest in de zaak 200.256.822/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 augustus 2019.
De man heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De vrouw heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- -
verwerpt het beroep;
- -
veroordeelt de man in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de man deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 20 november 2020.
Conclusie 09‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Kort geding. Vordering tot schorsing tenuitvoerlegging vonnis in de hoofdzaak. Samenhang met HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 en HR 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1139.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04606
Zitting 9 oktober 2020
CONCLUSIE
E.M. Wesseling-van Gent
In de zaak
[de man]
(de man)
tegen
[de vrouw]
(de vrouw)
De man vordert schorsing van de executie van een vonnis waarin hij onder meer is veroordeeld tot ontruiming van een hotel-restaurant totdat in twee eerdere cassatieberoepen uitspraak is gedaan. In cassatie is thans uitsluitend nog de vraag aan de orde of de man nog belang heeft bij het onderhavige cassatieberoep nu de Hoge Raad inmiddels op de twee eerdere cassatieberoepen heeft beslist.
1. Feiten en procesverloop
De feiten1.
1.1
De man en de vrouw zijn getrouwd geweest en zijn sinds hun echtscheiding verwikkeld geraakt in een groot aantal, zich al jaren voortslepende, procedures.
1.2
Het conflict heeft zich toegespitst op de vraag wie gerechtigd is tot de koop en exploitatie van hotel-restaurant “[A]” op [vestigingsplaats] (ook wel [B] en inmiddels Hotel [C] geheten). Beide partijen beweren het pand waarin [A] is gevestigd, te hebben gekocht. De vrouw beroept zich daarnaast ook op een afspraak met de man die erop neerkomt dat hij afziet van zijn gepretendeerde oudste recht op koop.
1.3
Eén van de procedures die hierover tussen partijen is gevoerd, heeft geleid tot een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 augustus 2017 (hierna ook: het vonnis in de hoofdzaak).2.De man is toen onder meer veroordeeld tot ontruiming van [A].
1.4
In het hoger beroep van dit vonnis in de hoofdzaak heeft de man aangevoerd dat hij niet aan de onderling gemaakte afspraken kan worden gehouden en dat hij zich tegenover de vrouw dus (nog steeds) op zijn oudste kooprecht kan beroepen. In het arrest van 11 december 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hem daarin niet gevolgd, en is het vonnis in de hoofdzaak bekrachtigd (behoudens voor zover het de proceskostenveroordeling betreft).3.
1.5
De man is tegen het arrest in de hoofdzaak in cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de man bij arrest van 26 juni 2020 verworpen met toepassing van art. 81 RO.4.
1.6
In de tussentijd heeft de man in kort geding, voor zover thans van belang, de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis in de hoofdzaak gevorderd. De voorzieningenrechter heeft bij kortgedingvonnis van 18 oktober 2017 deze vordering toegewezen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft genoemd vonnis bij arrest van 8 mei 2018 vernietigd en de vordering van de man alsnog afgewezen.5.
Ook tegen dit arrest heeft de man cassatieberoep ingesteld.
1.7
De Hoge Raad heeft dit cassatieberoep bij arrest van 20 december 2019 verworpen wegens gebrek aan belang, omdat ten tijde van de uitspraak van de Hoge Raad reeds op het hoger beroep van het vonnis in de hoofdzaak was beslist.6.
1.8
Op 6 maart 2013 zijn de eigenaren van [A], [de erven], in een bodemgeschil veroordeeld tot levering van [A] aan de vrouw. Dat vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. Doordat de man ook aanspraak maakte op levering, en zijn intrek had genomen in [A], is het nog (ten tijde van de vaststelling van de feiten van het hof) niet tot levering aan de vrouw gekomen. De man heeft, na daartoe in kort geding te zijn veroordeeld, op 25 maart 2019 [A] verlaten. Hij woont nu bij zijn dochter in [woonplaats]. De vrouw heeft de exploitatie van [A] voortgezet.
1.9
Op 5 juni 2019 zijn [de erven] in kort geding veroordeeld om [A] en de inventaris aan de vrouw te leveren. Dat vonnis is op 23 juli 2019 door het hof bekrachtigd.
Het procesverloop7.
1.10
Bij dit geding inleidende dagvaarding van 20 maart 2019 heeft de man de vrouw in kort geding gedagvaard voor de rechtbank Noord-Nederland. De man heeft daarbij, voor zover thans van belang, gevorderd8.:
1. schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Noord- Nederland, van 23 augustus 2017 c.q. de vrouw te veroordelen de executie van dit vonnis te staken en gestaakt te houden zolang in de cassatieprocedure, die is gericht tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 mei 20189., in welk arrest het vonnis van de voorzieningenrechter te Leeuwarden van 18 oktober 2017 tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van voornoemd vonnis is vernietigd, geen eindbeslissing is gewezen;
2. de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, van 23 augustus 2017 te schorsen c.q. de vrouw te veroordelen de executie van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, zolang in de cassatieprocedure, die is gericht tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 december 2018, in welk arrest voornoemd vonnis is bekrachtigd, geen eindbeslissing is gewezen;
3. De vrouw te veroordelen om alles na te laten wat tot levering van [A] aan haar leidt of zou kunnen leiden, dit op straffe van een dwangsom van
€ 500.000,- wanneer zij niet aan het hiervoor gevorderde voldoet.
1.11
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen bij vonnis van 22 maart 2019 afgewezen.
1.12
De man is, onder aanvoering van zeven grieven, van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Hij heeft daarbij vernietiging van het vonnis waarvan beroep gevorderd en alsnog toewijzing van zijn vorderingen.10.
1.13
Het hof heeft bij arrest van 13 augustus 2019, verkort weergegeven, het vonnis van de voorzieningenrechter Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 maart 2019 bekrachtigd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
1.14
De man heeft tegen dit arrest tijdig11.cassatieberoep ingesteld.
De vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
Vervolgens hebben partijen hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna de man heeft gerepliceerd en de vrouw heeft gedupliceerd.12.
2. Beoordeling van het belang bij het cassatieberoep
2.1
De op 8 oktober 2019 ingediende procesinleiding bevat vijf onderdelen, waarin diverse klachten zijn gericht tegen (voornamelijk) de rov. 4.2 – 4.4 van het bestreden arrest.13.
2.2
De vrouw heeft in haar schriftelijke toelichting van 17 april 2020 aangevoerd dat de man geen belang heeft bij het onderhavige cassatieberoep omdat (i) [A] is ontruimd en op 21 oktober 2019 is geleverd en (ii) de Hoge Raad inmiddels heeft beslist in de cassatieprocedure tegen het arrest in kort geding van 8 mei 2018 en dat in de cassatieprocedure tegen het arrest in de bodemzaak van 11 december 2018 zal zijn beslist voordat in de onderhavige zaak wordt beslist.
2.3
Het hof heeft – in cassatie niet bestreden – in rov. 3.1 van het bestreden arrest overwogen dat de man in hoger beroep heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen.
De vorderingen van de man zijn hierboven onder 1.10 weergegeven.
2.4
De vorderingen onder 1. en 2. zijn beide in tijd bepaald, namelijk totdat in de cassatieprocedure die is gericht tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden van 8 mei 2018 (vordering 1) respectievelijk tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 december 2018 (vordering 2) door de Hoge Raad arrest is gewezen.
De vordering onder 3. bouwt voort op de toewijzing van vorderingen onder 1. en 2. en is hiervan afhankelijk gemaakt.
2.5
Inmiddels heeft de Hoge Raad in beide cassatieberoepen uitspraak gedaan en deze beroepen verworpen (zie hiervoor onder 1.5 en 1.7).
Dit brengt mee dat het onderhavige cassatieberoep bij gebrek aan belang dient te worden verworpen.14.De stelling van de vrouw dat [A] inmiddels is ontruimd en aan haar is geleverd waardoor het belang bij dit cassatieberoep ontbreekt, behoeft daarom geen bespreking meer.
2.6
De man heeft in zijn repliek nog betoogd dat hij wel belang heeft bij zijn cassatieberoep onder verwijzing naar een vermeende onrechtmatigheid van de vrouw ten tijde van de executie van het vonnis in de hoofdzaak en het eventueel daaruit voortvloeiende recht van de man op schadevergoeding.15.Het betoog stuit echter af op zowel het gevorderde, te weten de schorsing van de executie, als de geformuleerde duur van het gevorderde.
2.7
Ik zie evenmin aanleiding tot bespreking van het cassatiemiddel ten overvloede.16.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑10‑2020
Rechtbank Noord-Nederland van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:3267.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 december 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10783. Zie voor het tussenarrest van 14 augustus 2018: ECLI:NL:GHARL:2018:7328.
HR 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1139 en zie in dit verband mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2020:234) voorafgaand aan dit arrest.
Hof Arnhem-Leeuwarden 8 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4315.
HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026; Ars Aequi april 2020, p. 384, m.nt. A.W. Jongbloed; JBPR 2020/21, m.nt. S.M.A.M. van Venhuizen, rov. 4.2.
Voor zover thans van belang. Zie rov. 1 van het bestreden arrest. Zie voor het procesverloop in eerste aanleg rov. 1 van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2019.
Zie het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2019, rov. 3.1.
De rechtbank vermeldt bij vergissing als datum: 18 mei 2018.
Zie rov. 3.1 van het bestreden arrest.
Het cassatieberoep is op 8 oktober 2019 ingediend in het digitale portaal van de Hoge Raad. In de onderhavige zaak geldt ingevolge art. 402 lid 2 Rv in verbinding met art. 339 lid 2 Rv een termijn van beroep in cassatie van acht weken.
De s.t. van de vrouw bevat twee producties: een afschrift van een akte van levering (productie 1) en kadastrale informatie (productie 2) met betrekking tot “[A]”.
Alleen onderdeel V richt zich met een motiveringsklacht tegen de rov. 4.2 t/m 4.8.
Vgl. het onder 1.7 genoemde arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, waarin vergelijkbare vorderingen aan orde waren, namelijk (i) een vordering die in duur was beperkt, in het bijzonder zolang in hoger beroep van het vonnis in de hoofdzaak niet was beslist, en (ii) een hierop voortbouwende vordering. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de man wegens gebrek aan belang, omdat inmiddels op het hoger beroep van het vonnis in de hoofdzaak was beslist (rov. 4.1 en 4.2).
Zie de repliek onder 2-5.
Zie in dit verband HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, rov. 5.1 e.v. waarin uitgebreid is ingegaan op de vraag aan de hand van welke maatstaf een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging in kort geding (art. 438 lid 2 Rv), respectievelijk een vordering of verzoek in een incident op de voet van art. 351 Rv of art. 360 lid 2 Rv moet worden beoordeeld.