Hof Amsterdam, 06-10-2021, nr. 23-001235-18
ECLI:NL:GHAMS:2021:3178
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
06-10-2021
- Zaaknummer
23-001235-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:3178, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑10‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:118
- Vindplaatsen
Viditax (FutD) 2021102605
FutD 2021-3364
Uitspraak 06‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie: de verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, het misleiden van de Belastingdienst door valse stukken in te dienen en belastingontduiking. Oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001235-18
datum uitspraak: 6 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-845000-16 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 21 februari 2015 te Rhenen en/of Eerbeek en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, (telkens) opzettelijk deze in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld,
immers heeft / hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar aan de Belastingdienst
Utrecht-Gooi voor raadpleging beschikbaar gesteld:
7 (zeven), althans één of meerdere valse en/of vervalste ontvangstbevestiging(en) en/of kwitantie(s) (DOC-001 t/m DOC-007) bestaande de valsheid hierin dat hierin (telkens) staat vermeld dat [AG] AG (vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger]) geldbedragen (optellend tot een bedrag van (ongeveer) EURO 210.000,-) in ontvangst heeft genomen van [BV], terwijl die ontvangstbevestiging(en) en/of kwitantie(s) niet is / zijn opgemaakt en/of verstuurd door of namens [AG] AG en/of dat de lay-out afwijkt van de originele lay-out van ontvangstbevestiging(en) en/of kwitantie(s) van [AG] AG en/of in die ontvangstbevestiging(en) en/of kwitantie(s) [vertegenwoordiger] staat vermeld in plaats van [vertegenwoordiger] en/of de geplaatste handtekening niet afkomstig is van [vertegenwoordiger] en/of [vertegenwoordiger] en/of genoemde dienst(en) niet door [vertegenwoordiger] en/of [AG] AG is / zijn geleverd,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
2.hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 10 mei 2010 en/of 4 september 2011 te Rhenen en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingdienst voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen één of meerdere, (elektronische) aangifte(n) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, over het / de jaar / jaren 2008 (DOC-028) en/of 2009 (DOC-029)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft / hebben verdachte en/of zijn mededader (s) (telkens) opzettelijk op de/het bij de inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst ingediende (elektronische) aangifte(n) en/of ingeleverde aangiftebiljet (ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar / jaren een te laag belastbaar inkomen en/of een te laag belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang opgegeven en/of laten opgeven en/of (telkens) geen / onvolledig opgave gedaan en/of laten doen van de bezittingen,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
3.hij in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 31 december 2009 te Eerbeek
en/of Amsterdam en/of Rhenen, in elk geval in Nederland, opzettelijk een geldbedrag van (ongeveer)EURO 210.000,-, in elk geval enig goed, dat / die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan
[BV] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als
Chief Financial Officer, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een gedeeltelijk andere bewijsconstructie en een andere strafoplegging komt.
Bewijsoverwegingen
Verweer
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe – naar de kern – aangevoerd dat de verdachte het bedrag van € 210.000,00 van [BV] BV (hierna: [BV]) niet heeft verduisterd,
maar heeft aangewend ten behoeve van zijn werkgever. Het klopt dat er van de bankrekening van
zijn werkgever in totaal € 210.000,00 is overgemaakt naar een bankrekening op naam van
[rekening], een rekening van de verdachte. Dit geld heeft de verdachte echter ten behoeve van zijn werkgever contant doorbetaald, in welk verband wordt gewezen op door de gestelde ontvanger van het contante geld ondertekende ontvangstbevestigingen/ kwitanties, hetgeen impliceert dat de verdachte ook van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3: verduistering in dienstbetrekking
In het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd zal het hof eerst het onder 3 ten laste gelegde feit behandelen – de verduistering in dienstbetrekking – in welk verband het navolgende wordt overwogen.
Tot begin 2010 was de verdachte Chief Financial Officer van [BV] te Eerbeek. [BV] is onderdeel van een Amerikaans concern met wereldwijd vestigingen op het gebied van watertechniek. De verdachte heeft (naar niet is betwist) in 2008 en 2009 in totaal € 210.000,00 overgeboekt dan wel laten overboeken van een op naam van zijn werkgever staande bankrekening naar de bankrekening van de eenmanszaak van de verdachte. Het ging om zeven overboekingen. Dit betroffen – aldus ook de verdachte – geen salarisbetalingen.
Tijdens een interne accountantscontrole begin 2010 bij [BV] kwamen de eerder vermelde betalingen aan het licht. De verdachte heeft toen aangegeven dat het om acquisitiekosten ging voor de gewenste overname van het Oostenrijkse bedrijf [GMBH] GMBH (hierna: [GMBH]) door [BV] en heeft ter onderbouwing hiervan door [vertegenwoordiger] van [AG] AG (hierna: [AG]) ondertekende ontvangstbevestigingen/kwitanties overgelegd. [BV] heeft deze uitleg geaccepteerd en heeft de betalingen als acquisitiekosten ten laste van het resultaat geboekt.
Bij een belastingcontrole in 2015 twijfelden de controleambtenaren eraan of de door de verdachte ontvangen € 210.000,00 daadwerkelijk was aangewend om acquisitiekosten te betalen (voor voornoemde gewenste overname). In het kader van een aan de verdachte per e-mailbericht gevraagde verklaring verstrekte de verdachte overzichten ter onderbouwing van zijn verklaring dat het – kort samengevat – om geld ging dat via zijn ondernemingsrekening ten behoeve van zijn werkgever contant is doorbetaald als ‘findersfee’, alsmede zeven ontvangstbevestigingen/kwitanties tot het totaalbedrag van € 210.000,00.
In de door de verdachte verstrekte overzichten staat het navolgende:
Verbalisant [verbalisant], opsporingsambtenaar, rechercheur, werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD
heeft in zijn proces-verbaal van 29 februari 2016 na analyse van de bankrekeningen van de verdachte verklaard dat van de bankrekeningen van de verdachte geen contante opnamen hebben plaatsgevonden die een eventuele doorbetaling aan [AG] zouden verklaren.
Hij vermeldt dat bij de gemaakte analyse geen (grotere) contante opnamen zijn aangetroffen waarmee grote incidentele uitgaven (in casu de zeven contante betalingen) konden worden gedaan. Er werd wel vaak en veel gepind (het hoogste bedrag uit de pinautomaat was € 2.500,00), maar het patroon van contante opnamen was evenwichtig over de volledige periode verspreid.
Op 4 november 2019 heeft de verdachte (nadat het vonnis waarvan beroep was gewezen) ten overstaan van de FIOD verklaard dat hij de door hem ontvangen bedragen contant heeft doorbetaald aan [vertegenwoordiger] van [AG]. Het geld heeft hij opgenomen van zijn eigen rekeningen dan wel het was bij hem aanwezig, “ik heb nog steeds een kluis”, aldus de verdachte in zijn verhoor.
Het hof constateert dat anders dan de verdachte – gezien de door hem aan de fiscus overgelegde hiervoor weergegeven overzichten en zijn ten overstaan van zijn werkgever afgelegde verklaring – wilde doen geloven er geen sprake van is dat hij nadat hij geld van zijn werkgever op zijn rekening had laten storten, bedragen ter grootte van het gestorte geld heeft opgenomen om deze bedragen door te betalen. Geconfronteerd met de analyse van de fiscus verklaart de verdachte vervolgens dat het geld bij hem aanwezig was en dat hij het nog steeds in een kluis heeft. Enige onderbouwing hiervan ontbreekt echter. Voorts acht het hof van belang dat eerst na vragen naar aanleiding van de interne accountantscontrole begin 2010 de verdachte scans van ontvangstbevestigingen/kwitanties uit 2008 en 2009 heeft overgelegd, alsmede een scan van een overeenkomst van 1 oktober 2008. De vraag rijst waarom dit niet eerder duidelijk was voor de accountant. Dit maakt de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig, temeer niet omdat het hier gaat om een schimmige constructie die de verdachte schetst. Zeker bij iemand in de positie van de verdachte, die zegt op deze wijze te hebben gehandeld ten behoeve van en met medeweten van zijn werkgever, past voornoemd handelen niet. Het hof acht hetgeen de verdachte aanvoert dan ook ongeloofwaardig en komt reeds op basis van hetgeen hiervoor is overwogen tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen onder 3 ten laste is gelegd.
Dat zoals nog is aangevoerd [BV] in 2010 het bedrag van € 210.000,00 heeft aangemerkt als acquisitiekosten doet hieraan niet af, aangezien [naam 1], bij [BV] werkzaam als group controller,
ten overstaan van de FIOD heeft verklaard dat dit gebeurde in de veronderstelling dat de gelden waren aangewend voor betalingen aan [AG] en dat als dat niet zo blijkt te zijn er sprake is van verduistering
in dienstbetrekking.
Voorts werd in het kader van dit onderzoek – onder meer – [vertegenwoordiger] van [AG] gehoord. [vertegenwoordiger] heeft – kort samengevat – ontkend (later ook ten overstaan van de raadsheer-commissaris) dat hij contante betalingen heeft ontvangen, alsmede dat hij de ontvangstbevestigingen/kwitanties heeft gemaakt en ondertekend. Voorts verklaart hij dat hij de schriftelijke overeenkomst van 1 oktober 2008, waar de verdachte zich op beroept, niet kent, dat hij die voor het eerst ziet en dat zijn handtekening er volgens hem is in gekopieerd. [naam 1], hiervoor reeds aangehaald, antwoordde – nadat hem de ontvangstbevestigingen/kwitanties op naam van [AG] waren getoond – op de vraag of [BV] in haar administratie beschikte over de originele ontvangstbevestigingen/kwitanties met een originele handtekening dat hij deze niet weet, dat hij ze had gekregen in de vorm van een scan en dat dit ook gold voor de hem getoonde brief/overeenkomst van 1 oktober 2008.
Aan het beroep op het e-mailbericht van 14 januari 2010 gaat het hof voorbij, nu onaannemelijk is dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen er contante betalingen zijn geweest/gedaan. Ook hetgeen overigens nog is aangevoerd door de verdediging leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1: misleiden van de Belastingdienst door valse stukken in te sturen
Vaststaat dat de verdachte op 21 februari 2015 een brief heeft gestuurd naar de Belastingdienst met zeven ontvangstbevestigingen/kwitanties als bijlagen (DOC-017).
Op grond van hetgeen hiervoor ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is overwogen, te weten
dat de verdachte € 210.000,00 heeft verduisterd en niet heeft doorbetaald aan [AG]/[vertegenwoordiger], is daarmee tevens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk zeven ontvangstbevestigingen/ kwitanties in valse vorm ter beschikking heeft gesteld aan de Belastingdienst.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2: belastingontduiking
Vaststaat dat de verdachte op of omstreeks 10 mei 2010 en 4 september 2011 digitale aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend over de jaren 2008 en 2009 (aanvangsproces-verbaal van7 januari 2016, doorgenummerde pagina 13 van het dossier). In deze aangiften heeft de verdachte geen melding gemaakt van het van [BV] ontvangen bedrag van € 210.000,00.
Op grond van hetgeen hiervoor ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is overwogen, te weten dat de verdachte het van [BV] ontvangen bedrag van € 210.000,00 niet heeft doorbetaald aan [AG]/[vertegenwoordiger], is daarmee tevens wettig en overtuigend bewezen dat het van [BV] ontvangen bedrag van € 210.000,00 door de verdachte in zijn belastingaangiften over de jaren 2008 en 2009 had moeten worden opgenomen als “inkomen” in voornoemde aangiften voor de inkomstenbelasting, hetgeen hij heeft nagelaten. Door zijn inkomstenbelasting over de jaren 2008 en 2009 onvolledig te doen, is over voornoemde jaren een te laag belastbaar inkomen opgegeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Het hof acht, gelet op de gehele gang van zaken, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze inkomsten opzettelijk niet heeft opgegeven en dat hij het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wordt daarmee in alle onderdelen verworpen.
Getuigenverzoeken
Op 10 september 2021 heeft de raadsman een e-mailbericht gestuurd aan het hof met het verzoek zowel [vertegenwoordiger] als [naam 2] te horen als getuigen. Dit verzoek heeft de raadsman hierna op de terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2021 herhaald. Ter terechtzitting in hoger beroep is dit verzoek afgewezen. Het hof wijst beide getuigenverzoeken af, omdat, in het licht van hetgeen hiervoor met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit is overwogen, de noodzaak deze getuigen (waarbij voor [vertegenwoordiger] geldt: nogmaals) te horen ontbreekt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op 21 februari 2015 te Rhenen opzettelijk als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van bescheiden opzettelijk deze in valse vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld,
immers heeft verdachte toen en daar aan de Belastingdienst Utrecht-Gooi voor raadpleging beschikbaar gesteld:
7 valse ontvangstbevestigingen / kwitanties (DOC-001 t/m DOC-007) bestaande de valsheid hierin dat hierin telkens staat vermeld dat [AG] AG (vertegenwoordigd door[vertegenwoordiger]) geldbedragen optellend tot een bedrag van EURO 210.000,- in ontvangst heeft genomen van [BV], terwijl die ontvangstbevestigingen / kwitanties niet zijn opgemaakt of verstuurd door of namens [AG] AG
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.hij op of omstreeks 10 mei 2010 en 4 september 2011 te Rhenen en/of Apeldoorn,
telkens opzettelijk bij de belastingdienst voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen één of meerdere, elektronische aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, over de jaren 2008 (DOC-028) en 2009 (DOC-029)
onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst ingediende elektronische aangiften over genoemde jaren een te laag belastbaar inkomen opgegeven,
terwijl die feiten telkens er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
3.hij in de periode van 1 september 2008 tot en met 31 december 2009 te Eerbeek en/of Rhenen opzettelijk EURO 210.000,- dat toebehoorde aan [BV] B.V. en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als Chief Financial Officer onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) maanden waarvan drie (3) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, ook waar het de opgelegde straf betreft, zal bevestigen.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, het misleiden van de Belastingdienst door valse stukken in te dienen en belastingontduiking. Hiermee heeft de verdachte het vertrouwen van zijn werkgever geschaad. Ook heeft hij het belastingstelsel ondermijnd. De verdachte heeft bij de ontdekking van de verduistering in dienstbetrekking geprobeerd zijn strafbare handelen te verdoezelen door een niet kloppende verklaring te geven voor de aan hem overgemaakte bedragen en heeft dat verhaal geprobeerd te onderbouwen met valse ontvangstbevestigingen/kwitanties. Ook dit is een ernstig feit. Tevens heeft de Belastingdienst door de handelwijze van de verdachte fors financieel nadeel ondervonden. Volgens het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag waarvan in casu sprake is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden of de oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht gelet op de ouderdom van de feiten en de persoon van de verdachte - met name zijn leeftijd - een maximale taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden het meest passend.
Het hof stelt ambtshalve vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld inartikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 6 april 2018, terwijl het hof eerst thans – drie jaren en zes maanden later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de op te leggen voorwaardelijke gevangenis voor de duur van drie maanden te laten vervallen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 september 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, hetgeen het hof in het voordeel van de verdachte meeweegt.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. S. Clement en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 oktober 2021.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]